Behaviorisme (H3 Palet van de Psychologie)
Het behaviorisme is een stroming binnen de psychologie. Het richt zich vooral op gedragsleer. Hieronder zal ik de basisuitgangspunten, geschiedenis, mensbeeld, hun verklaringen van psychische stoornissen uitleggen. Begrippen als Gedragsanalyse, sociale vaardigheidstraining, Token Economy en habituatie zal ik hier ook nader toelichten.
De basisuitgangspunten
Behavioristen zijn van mening dat in de wetenschapsuitoefening de objectiviteit centraal moet staan. Om in de psychologie objectief te kunnen werken moeten psychologen zich alleen maar richten op het waarneembare gedrag van mensen en dieren.
- Er bestaat een continuïteit tussen het gedrag van dieren en mensen.
- Leerprocessen staan centraal bij het verklaren van gedrag.
- Binnen het klassieke behaviorisme wordt uitgeggaan van de veronderstelling dat mensen blanco op de wereld komen. Dit betekent dat al het gedrag van een persoon in de loop der jaren is geleerd.
- Om gedrag te bestuderen mag het opgeknipt worden in kleine delen.
Geschiedenis van het behaviorisme
John Watson (1878-1958) is verbonden aan de beginperiode van het behaviorisme. Gedrag werd door Watson als een reactie (respons = R) van een organisme op een bepaalde prikkeling (stimulatie of stimulus = S) van buitenaf. Volgens Watson werd al het gedrag geleerd volgens simpele S-R koppelingen. Hij ging uit van het leerprincipe van de klassieke conditionering. Watson streefde praktische toepassing na.
Het mensbeeld in het behaviorisme
Een persoon geeft niet zelf richting aan zijn leven, dit wordt bepaald door omgevingsinvloeden. Dit wordt periferalisme genoemd. Met het benadrukken van leerprocessen hangt de visie samen dat mensen blanco op de wereld komen. Er is geen wezenlijk verschil tussen dier en mens. Het klassieke behaviorisme gaat uit van de geschiedenisloosheid van het individu. In het behaviorisme onderbreekt het onderscheid tussen kind en volwassen. De leerprincipes die men onderkent werken bij kinderen precies hetzelfde als bij volwassenen. Bij het klassieke behaviorisme moet je onderscheid maken tussen de persoon en wetenschapper.
Habituatie
In ons dagelijks leven komen onnoemelijk veel prikkels op ons af, prikkels die de selectie doorkomen worden, na verloop van tijd, als ‘niet meer belangrijk’ door het organisme terzijde geschoven. Habituatie (gewenningsleren) verklaart dit verschijnsel.
Hoewel het een leerproces is, is habituatie aangeboren. Een baby kan direct habitueren.
Klassiek conditioneren
Het klassiek conditioneren is het eerste leerproces dat uitgebreid door behavioristen werd bestudeerd. Ook dit proces is direct na de geboorte mogelijk.
Plotseling geluid………………(reflex)…………………………………angstereactie
(ongeconditioneerde stimulus)…………………………(ongeconditioneerde respons)
Witte muizen en plotseling geluid……………………………………….angstreactie
(na enige malen herhalen)
Witte muizen…………………………………………………………………angstreactie
(geconditioneerde stimulus)…………………………………….(ongeconditioneerde stimulus)
Afgeleide leerwetten:
Onbewust leren en geringe invloed van kennis. Zelfs al ben je achteraf bewust geworden van het leerproces, dan is de geconditioneerde respons niet zo maar weer af te leren omdat je dat wilt. Geconditioneerde responsen vormen zich automatisch, ze werken als een reflex.
Discriminatie en generalisatie
Discriminatie slaat op het verschinsel dat een stimulus aan bepaalde kenmerken moet voldoen wil het de geconditioneerde respons uitlokken. Generalisatie is het proces waarbij juist geen onderscheid wordt gemaakt tussen twee verschillende stimuli. De voorwaarde is dat de stimuli op elkaar moet lijken.
Contiguïteit
Contigu betekent aangrenzend, met dit begrip wordt aangegeven dat de twee stimuli gelijk of vlak na elkaar moet plaatsvinden. Als er een lange tijd is verstreken tussen de ongeconditioneerde stimulus en een andere stimulus dan wordt er geen verband tussen de stimuli gelegd.
Operant conditioneren
Het belangrijkste inzicht uit deze theorie werd door de Amerikaanse psycholoog Thorndike opgesteld. Hij formuleerde de wet van het effect. Dit houdt in dat gedrag (een respons) in frequentie zal toenemen als het gevolgd wordt (consequentie) door een prettige gebeurtenis voor het organisme. Het organisme heeft een associatie geleerd tussen gedrag en een consequentie. Thorndike veronderstelde dat gedrag toevallig geleerd wordt, door vallen en opstaan (trial en error).
Skinner breidde het R-C (respons-consequentie) model uit met aandacht voor de stimulus. Het werd een S-R-C model. Een organisme leert in welke situatie (stimulus) het gedrag beloond of gestraft zal worden. Discrimnante stimulus slaat op het feit dat niet alle stimuli hetzelfde gedrag uitlokken, maar slechts één speciale stimulus.
(Modellen op 108 + 109!!)
Model-leren
Bij het model-leren neemt een persoon een ander (het model) waar en leert van het gedrag dat het model vertoont.
Model-leren is een belangrijk principe in verschillende hulpverleningsmethoden geworden. (Sociale-vaardigheidstrainingen, video-home training).
Verklaren van psychische stoornissen
Depressie
Depressie is een stemmingsstoornis. Wil je depressie geheel behavioristisch verklaren dan stuit je op problemen. Depressief gedrag ontstaat doordat normaal (niet-depressief) gedrag uitdooft (extincie). Prettige consequenties (positieve en negatieve beloning) zijn te weinig aanwezig bij normaal gedrag, verder verondersteld men dat de potentieel depressieve persoon te weinig sociale vaardigheden heeft om de prettige consequenties uit te lokken. Het depressief gedrag (passiviteit, apathie) wordt wel gevolgd door prettige consequenties. Depressiviteit wordt nog wel eens in verband gebracht met aangeleerde hulpeloosheid.
Angststoornissen
Angst is in principe een normale reactie bij mensen en dieren. Je spreekt van een angststoornis als de angst zelf een probleem is geworden. Bekende angststoornissen zijn de fobie en de obsessief-compulsieve stoornis. Ze worden hieronder besproken. Het klassieke conditioneringsmodel wordt als uitgangspunt gebruikt om het ontstaan van fobieën te verklaren. In de jaren vijfitg ontstond het twee-factorenmodel waarmee het ontstaan én het voortbestaan van een fobie verklaard kan worden. Het model komt er simpelweg op neer dat een fobie ontstaat door klassieke conditionering en dat zij blijft bestaan door een proces van operante conditionering.
Een obsessief-compulsieve stoornis (ook wel dwangstoornis genoemd) heeft als kenmerken dat de patiënt angstaanjagende gedachten heeft die gevold worden door dwanghandelingen. Vanuit het behaviorisme wordt dit verklaart door de wet van het effect uit het operant conditioneren. Deze wet stelt dat gedrag in frequentie toeneemt als het prettige consequenties heeft en afneemt als het onprettige consequenties oplevert. Bij obsessief-compulsieve stoornissen is er volgens de behavioristen sprake van negatiefe beloning. (iets onprettigs neemt af). De angstaanjagende gedachten (obsessies) worden geneutraliseerd door de dwanghandelingen (compulsies).
Gedragsanalyse
Gedragsanalyse is het definiëren en onderzoeken van het verkeerde gedrag van een cliënt. Het behaviorisme legt nadruk op het waarneembare en meetbare gedrag. Allereerst moet het probleemgedrag gedefiniëerd worden, zodat het geobserveerd en gedefinieerd kan worden. Daarna ga je het gedrag voordat het veranderd gaat worden observeren en meten. Bij het meten van gedrag kun je letten op drie criteria: Frequentie, tijdsduur en intensiteit.
Hiermee kun je een S-R-C/S-O-R-C schema maken, hierbij kun je deze vuistregel toepassen: gedrag met prettige consequenties levert een hoge frequentie op. En vooral bij negatief gedrag is er sprake van een ritssluitingseffect. Als de observatiefase achter de rug is kun je een nullijn maken. De nullijn is een weergave van een situatie voordat er een behandeling of interventie gestart wordt. Een derde vuistregel is: Problematisch gedrag wordt vaak vertoond omdat het aandacht oplevert; dit is vooral het geval in situaties waar ‘normaal’ gedrag genegeerd wordt. Vervolgens kun je bezig gaan met het beïnvloeden van problematisch gedrag, hier zijn een aantal richtlijnen voor:
- Positieve straf van het problematische gedrag moet zo veel mogelijk voorkomen worden.
- Negeren van het problematische gedrag met als doel dat het uitdooft biedt meer perspectief
- Prettige consequenties die op het nieuwe gedrag volgen moeten meer opleveren dan de prettige consequentie die het problematische gedrag voor iemand oplevert
- Situaties kun je veranderen, waardoor gedrag niet meer uitgelokt wordt.
Sociale-vaardigheidstrainingen
Sociale-vaardigheidstrainingen zijn ontwikkeld voor psychiatrische patiënten, voor kinderen, voor zwak begaafden, maar ook voor hulpverleners. Voor mensen met een ‘gedragstekort’ of een ‘teveel aan gedrag’.
Sociale-vaardigheidstrainingen hebben tot doel om de sociale incompetentie die negatief beloond wordt te vervangen door sociaal competent gedrag dat positief beloond wordt. Voor hiermee begonnen wordt moet er eerst een gedragsanalyse gemaakt worden.
Sociale-vaardigheidstrainingen maken gebruik van model-leren en operant conditioneren.
Token Economy systemen
TE’s worden vooral toegepast binnen de reidentiële hulpverlening. Leertheoretisch is hospitalisatie op te vatten als een combinatie van gebrek aan sociale vaardigheden en aangeleerde hulpeloosheid. Bij een TE wordt begruik gemaakt van het inzicht dat gedrag door zijn consequenties in stand wordt gehouden, maar wordt er naar gestreefd de consequenties die de verpleging verstrekt te standaardiseren. Hierbij wordt gewenst gedrag van een bewoner direct beloond met een token. Een token is een symbolische. Voor bepaald, nauwkeurig omschreven gedrag kunnn de bewoners tokens verdienen, tokens kunnen op een later tijdstip ingewisseld worden voor een echte beloning.
Kanttekeningen
- Wil je het gedrag van een individu begrijpen blijken er meer factoren te zijn die het gedrag instandhouden dan alleen de factoren buiten het individu.
- Bijna alle wetten zijn ontdekt tijdens laboratoriumexperimenten met dieren, daar hebben de profleiders volkomen controle over de situatie. De hulpverlener heeft echter geen totale controle over de omstandigheden waarin gedrag (af)geleerd moet worden.
- Het mensbeeld waar het behaviorisme van uitgaat botst met het dagelijkse mensbeeld. De hulpverleningsmoethoden komen nogal eens technocratisch en autoritair over. Bovendien wordt weinig rekening gehouden met erfelijkheid en de sociale omgeving.