Cognitieve gedragstherapie bij paniekstoornis met agorafobie
Veelvuldig wetenschappelijk onderzoek wijst uit dat cognitieve gedragstherapie de meest effectieve vorm van psychotherapie is voor de behandeling van de paniekstoornis met agorafobie (Multidisciplinaire richtlijn angststoornissen, 2003). Dit artikel beschrijft het gebruik van cognitieve gedragstherapie bij de behandeling van de paniekstoornis met agorafobie.
Mensen met een paniekstoornis lijden aan regelmatig optredende en onverwachte paniekaanvallen zonder dat daar een aanwijsbare oorzaak voor is. Deze paniekaanvallen leiden tot de angst voor een nieuwe paniekaanval en resulteren hierdoor vaak in agorafobie: vermijding van gebeurtenissen of situaties waarvan de persoon denkt in paniek te zullen raken (APA, 2002). De paniekstoornis leidt tot een verminderd psychosociaal functioneren, een lagere kwaliteit van leven en heeft indien onbehandeld veelal een chronisch beloop (Van ’t Land et al., 2008).
Het cognitieve gedragsmodel van de paniekstoornis met agorafobie
Cognitieve gedragstherapie gaat uit van de veronderstelling dat er sprake is van een sterke samenhang tussen gedachten, gevoelens en gedrag. Volgens het cognitieve gedragsmodel worden psychische klachten en stoornissen veroorzaakt en in stand gehouden door irrationele gedachten en de daaruit volgende negatieve gevoelens en disfunctionele gedragingen (Froggatt, 2006; Wright, 2006). Volgens dit model ontstaat een paniekstoornis met agorafobie wanneer ‘normale’ lichamelijke stresssensaties (waaronder hartkloppingen, duizeligheid, versnelde ademhaling enz.) als catastrofaal geïnterpreteerd worden, leidend tot een eerste paniekaanval. Een paniekstoornis ontwikkelt zich vervolgens wanneer deze misinterpretatie leidt tot een geconditioneerde angst voor paniekaanvallen, waardoor men meer aandacht aan lichamelijke sensaties gaat besteden, de sensaties in frequentie toe nemen, opnieuw catastrofaal geïnterpreteerd worden en hierdoor een nieuwe paniekaanval veroorzaken. Naast de geconditioneerde angst voor paniekaanvallen ontstaat tevens vaak geconditioneerde angst voor de gebeurtenissen en/of situaties waarin deze paniekaanvallen zich voordeden. Om herhaling te voorkomen, gaat de persoon deze gebeurtenissen en/of situaties zoveel mogelijk vermijden, waardoor de angst afneemt en de persoon zichzelf als het ware ‘beloont’ voor het vermijdingsgedrag. Hierdoor komt de persoon in een vicieuze cirkel terecht (Barlow, 1988; Emmelkamp et al., 2008).
Cognitieve gedragstherapie bij de behandeling van de paniekstoornis met agorafobie
Cognitieve gedragtherapie is een probleemgerichte en kortdurende vorm van psychotherapie. Net als elke andere vorm van psychotherapie heeft zij als doel het genezen, verminderen of hanteerbaar maken van psychische klachten of stoornissen. Om dit te bereiken wordt in de cognitieve gedragstherapie gebruik gemaakt van zowel cognitieve als gedragsmatige methoden. Gedurende de therapie wordt van de cliënt zelf een actieve houding verwacht, met name door het maken van huiswerkopdrachten.
Bij de behandeling van de paniekstoornis met agorafobie ligt de focus van de behandeling op twee componenten, namelijk de hevige angst voor paniekaanvallen enerzijds en het agorafobische vermijdingsgedrag anderzijds. Hierbij worden cognitieve interventies gebruikt om de angst voor paniekaanvallen te verminderen worden gedragsmatige interventies toegepast om het agorafobische vermijdingsgedrag aan te pakken. Hierdoor wordt de vicieuze cirkel van de paniekstoornis met agorafobie doorbroken (Manfro et al., Manjula et al., 2009).