Obsessieve-compulsieve stoornis
Een obsessief-compulsieve stoornis valt, zoals de enkelvoudige fobie, de paniekstoornis, PTSS en de gegeneraliseerde angststoornis, onder de diagnose angststoornis. Dit is een psychische stoornis waarbij een hevige angst wordt ervaren. Deze angst is niet gebaseerd op reële grond, vandaar dat het een stoornis wordt genoemd. Bekende voorbeelden van OCS zijn het veel wassen van handen en herhaald controleren of de deur is gesloten.
Kenmerken
- Er is sprake van obsessies en dwanghandelingen;
- Deze dwangverschijnselen worden beschouwd als onzinnig of excessief, hoewel dit niet wegneemt dat ze worden gevoeld, ervaren en gebruikt;
- De klachten veroorzaken veel spanning. Een patiënt functioneert minder. Dit moet meer dan één uur per dag beperkend werken voor de patiënt om onder de diagnose OCS te vallen;
- Geen beperking tot as I-stoornis diagnose (bijv. niet alleen preoccupaties met eten, zoals bij een eetstoornis. In dat geval wordt dan de diagnose eetstoornis gesteld, als andere criteria ook van toepassing zijn).
Obsessies of dwanggedachten zijn steeds terugkerende, aanhoudende ideeën, gedachten, beelden of impulsen die veel spanning geven (onvrijwillig). Compulsies of dwanghandelingen zijn herhaalde overte activiteiten die volgens bepaalde regels op een stereotiepe wijze worden verricht, om spanning te neutraliseren/voorkomen (onrealistisch of realistisch maar excessief). Obsessies zijn dus de gedachten die ongewenst binnenkomen, compulsies zijn de acties die iemand zelf "kiest" uit te voeren om tegen de gedachten in te gaan.
Obsessies en compulsies kunnen samen voorkomen, plotseling en geleidelijk ontstaan en men anticipeert vaak dat men er mogelijk weer last van zal krijgen, leidend tot anticipatieangst. Obsessies kunnen ook neutraliserende gedachten oproepen in plaats van het uitvoeren van compulsies.
Prevalentie
De kans dat je in je hele leven OCS krijgt is 2,5%, maar dit is lager in Nederland.
Wetenschappelijk gevonden oorzaken
Leertheoretisch: Tweefactorentheorie van Mowrer. Hierbij gaat het om de combinatie van klassieke en operante conditionering als "oorzaak" voor de stoornis. Er is echter geen sprake van klassieke conditionering bij het ontstaan van de stoornis. Dat zou bijvoorbeeld betekenen dat iemand smetvrees heeft gekregen door een trauma mee te maken wat ertoe heeft geleid dat vuil is verbonden met het trauma, waardoor iemand steeds zijn handen moet wassen omdat hij een angst heeft dat het trauma weer zal gebeuren. Vaak is er echter geen sprake van zoiets als een trauma en is de stoornis "zomaar" ontstaan. Er is wel sprake van operante conditionering waarbij de stoornis in stand wordt gehouden doordat iemand zichzelf "beloond". Iemand voelt een angst door de aanraking met iets "besmettelijks" of wanneer hij in de buurt komt van een zwerver, of wanneer hij op een publieke toilet is geweest, en gaat vervolgens zijn handen een aantal keer wassen. Dit leidt tot geruststelling, wat de angst doet afnemen. De link tussen wassen en angstreductie wordt gelegd. Wassen is dus als een soort beloning. Dit maakt het waarschijnlijker dat de volgende keer ook weer de handen worden gewassen, soms toenemend in frequentie.
Cognitief: Onplezierige intrusieve gedachten krijgen significant meer aandacht. Iemand besteedt vooral aandacht aan negatieve gedachten (bijv. het gevaar van vuile handen, bacteriën, of wat er kan gebeuren als hij het gas vergeet uit te zetten).
Neuro-anatomisch: Prefrontale cortex, nucleus caudatus, thalamus en striatum worden aangewezen als gebieden en hersendelen die gerelateerd kunnen worden aan het hebben van een obsessief-compulsieve stoornis.
Genetisch: Hierbij is nog niets zeker, hoewel er wel een hoger voorkomen wordt gevonden bij eeneiige tweelingen in tegenstelling tot twee-eiige tweelingen. Er zou dus een genetisch, aangeboren verklaring kunnen zijn voor de stoornis.
Behandeling
Tot de jaren 70 werd OCS gezien als nauwelijks te beïnvloeden. Iemand kon er dus niet onderuit als hij of zij de stoornis had.
Later werd exposure en responspreventie toegepast. Men is na afloop niet geheel klachtenvrij, maar het resultaat is wel gunstig. Exposure leidt met name tot angstreductie, terwijl responspreventie vooral gericht is op het verminderen van bepaalde rituelen (bijv. voortdurend het gas checken nadat het fornuis al is afgezet, of voortdurend de handen wassen uit angst dat ze vuil zijn). Ook op langere termijn wordt stabiliteit gezien.
Daarnaast wordt veel cognitieve therapie gebruikt. Dit is even effectief als gedragstherapie, maar voegt verder weinig nieuws toe. Er zijn geen gegevens over lange termijn effecten beschikbaar.
Ook wordt medicatie gebruikt, zoals SSRI en tricyclisch antidepressivum. Daarbij is wel een grote kans op terugval na het staken van medicatiegebruik. Dit kan mogelijk worden voorkomen door een combinatie van SSRI en gedragstherapie voor te schrijven.
Prognose
Bij langer dan een jaar met de klachten rond te lopen wordt zelden een spontaan herstel gezien. In plaats daarvan is meestal een uitbreiding van de klachten zichtbaar. Prognose na gedragstherapie is echter gunstig.