Ds. G.H. Kersten (1882-1948) als voorman van de SGP
Ds. G.H. Kersten (1882-1948) groeit op in het orthodox-gereformeerde milieu. Al jong doet hij belijdenis, treedt hij op als oefenaar en later als predikant. Hij zet zich in voor vereniging van bevindelijk-orthodoxe groepen. Zo ontstaan in 1907 de Gereformeerde Gemeenten. Wat de politiek betreft zet hij zich in voor de oprichting van een orthodox-gereformeerde partij: de Staatkundig Gereformeerde Partij (SGP) ontstaat in 1918. De eerste zetel wordt behaald in 1922 en wordt bezet door ds. Kersten. Later komt het zetelaantal op drie. Behalve predikant en politicus is hij ook nog hoofdredacteur van De Banier en De Saambinder. Door zijn stellingname in de kamer in verband met het gezantschap bij de Paus valt het eerste kabinet Colijn (1925). In de Tweede Wereldoorlog lijkt hij de Duitse bezetting te willen accepteren (als straf van God). Op grond daarvan mag hij na de oorlog niet meer in het parlement terugkeren.
Inhoud
Kerstens jeugd
Gerrit Hendrik (Henri) wordt geboren op 6 augustus 1882 te Deventer. Het gezin Kersten is lid van de Christelijke Gereformeerde Gemeente (CGG). Als Henri tien is verhuist het gezin naar Den Haag. Van de verhuizing wordt gebruik gemaakt om over te stappen naar de
Oud Gereformeerde Gemeente (OGG) – de ouders van Henri konden het in geestelijke zin niet meer vinden in CGG. Henri raakt al jong onder de indruk van de ernstige prediking in de OGG. Hij komt tot het besef een verloren zondaar te zijn die uit zichzelf niet zalig kan worden, dat de Weg naar zaligheid Jezus Christus is. Ook ontvangt hij de Goddelijke opdracht dat hij anderen die Weg moet wijzen; met andere woorden, dat hij predikant moet worden. Dit betekent niet dat de innerlijke strijd ten einde is. Hij blijft worstelen en bidden en hij ontvangt een bevestiging in zijn roeping. Als hij zestien is doet hij belijdenis van zijn geloof.
Na de lagere school gaat Henri naar de kweekschool (de huidige PABO). In 1901 kan hij zijn onderwijsbevoegdheid in ontvangst nemen. Als onderwijzer wijst hij de kinderen op de noodzaak van bekering en wedergeboorte om behouden te worden tot zaligheid.
Oefenaar, predikant, verbinder, actief op politiek terrein
Als Henri 18 jaar is gaat hij voor het eerst (als beoogd oefenaar) voor in een dienst in Lisse. Hij is dan nog onderwijzer. Dan wordt hij verzocht om te oefenen in het Zeeuwse Meliskerke. Velen bezoeken zijn diensten. Hij wordt gevraagd daar voorganger te worden. Hij neemt afscheid van de school in Den Haag en als 19-jarige wordt hij als oefenaar verbonden aan de gemeente in Meliskerke. In 1905 kan hij daar bevestigd worden als predikant binnen het verband van de Kruisgemeenten. Daarna staat hij in Rotterdam-Centrum (1906-1912), dan in Yerseke (1912-1926) en tenslotte vanaf 1926 tot zijn dood in 1948 weer in Rotterdam-Centrum.
Meer en meer is ds. Kersten tot het inzicht gekomen dat de kerkelijke verdeeldheid niet bijbels is. Hij streeft naar verbinding, met name tussen de kruisgemeenten en de volgelingen van ds. Ledeboer. Met succes: in 1907 ontstaan de Gereformeerde Gemeenten in Nederland. In tegenstelling tot wat vóór 1907 de praktijk was bij de betreffende gemeenten, neemt de kerkorde nu een belangrijke plaats in – opdat het nieuwe verband op een stevig fundament komt te staan.
De politiek
Net als
Abraham Kuyper is ds. Kersten van mening dat Gods woord zeggingskracht heeft voor alle terreinen van het leven, ook die van de politiek. Na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in 1914 besteedt Kersten regelmatig aandacht aan de actualiteit en de politiek. De Grondwetsherziening van 1917 geeft
ook kleinere groepen de kans een zetel in het parlement te bemachtigen. Kersten ziet kansen voor zijn achterban. Te meer omdat hij de ARP en CHU niet principieel genoeg vindt.
Ontstaan SGP
Zo ontstaat in 1918 in de Staatkundig Gereformeerd Partij (SGP). Ds. Kersten is de drijvende kracht achter de oprichting die plaats vindt in Middelburg. De partij stelt zich op de grondslag van Gods Woord en de drie belijdenisgeschriften (‘Formulieren van Enigheid’) zoals die zijn vastgesteld op de Synode van Dordrecht, gehouden in 1618-’19, namelijk de Heidelbergse Catechismus, de Nederlandse Geloofsbelijdenis en Leerregels tegen de Remonstranten.
Bij de eerste verkiezingen (in 1918) wordt nog geen zetel behaald. Wel groeit de aanhang van de partij als ook leden van de Chr. Gereformeerde Kerk en de Nederlandse Hervormde Kerk zich aansluiten. Voor de verkiezingen van 1922 valt het niet mee kandidaten voor de SGP-lijst te vinden. Uiteindelijk wordt ds. Kersten zelf op die lijst geplaatst. Dit trouwens tot groot ongenoegen van collega-predikanten die vinden dat een dominee zich moet wijden aan zijn geestelijke roeping en niet aan de politiek. Sowieso is het merendeel van de ‘mannenbroeders’ het er wel over eens dat vrouwen niet in de politiek thuishoren. Toch gaan er ook enkele stemmen op die zich uitspreken voor 'actief kiesrecht' voor vrouwen.
Kamerlid
Bij de verkiezingen van 1922 krijgt de SGP genoeg stemmen voor een zetel in het parlement waarna ds. Kersten zijn entree in de Kamer maakt. Al snel is het duidelijk dat hij niet de man van het compromis kan zijn ‘als dat ingaat tegen het Woord des Heeren’. Hij staat beginsel- en getuigenispolitiek voor. Voor hem zijn geloofsargumenten belangrijker dan zakelijke argumenten. Hij ondervindt veel tegenstand, men vindt hem te fel, onverdraagzaam en niet altijd realistisch. Zo roept hij op tot invoeren van de doodstraf, verplichting van de eed en verbod op ‘zondagsontheiliging’.
Niet altijd kan Kersten de parlementsvergaderingen bijwonen. Hij is een drukbezet man: vader van een groot gezin, predikant (met alle daaruit voortkomende bezigheden), kamerlid en hij schrijft voor de bladen
De Saambinder (het kerkelijk orgaan van de Ger. Gemeenten) en
De Banier (het partijblad van de SGP). Daarbij geeft hij ook nog les aan de Theologische Hogeschool van de Ger. Gemeenten.
Groei
In de loop der jaren stijgt het aantal SGP-stemmers. En in 1925 behaalt de SGP een tweede zetel. Nu komt ds. P. Zandt ook in de Kamer. In 1929 is er een derde zetel, die wordt ingenomen door ir. C.N. van Dis.
Het gezantschap bij de Paus
Ds. Kersten is gekant tegen de roomse leer. Hij wordt gezien als ‘papenvreter’, en dat terwijl in beide Kamers de Rooms-Katholieke Staatspartij (RKSP) de grootste is … In 1925 doet Kersten een poging het Nederlandse gezantschap bij de Paus (weer) op te heffen. Midden in de nacht, als de Kamer bijna leeg is, dient hij daartoe een amendement in. Om verschillende redenen stemmen verschillende partijen vóór het amendement en het kabinet (
H. Colijn I) valt in 'de nacht van Kersten’.
Tegen dwang
Overheidsbemoeienis moet volgens Kersten zoveel mogelijk beperkt worden. Hij is tegen vormen van staatsdwang zoals stemplicht, leerplicht, verzekeringsplicht en vaccinatieplicht. De verzorgende taak ligt bij de kerken en de naasten van de behoeftige, de overheid heeft een beschermende taak.
Tweede Wereldoorlog
De inval van de Duitsers in Nederland, 10 mei 1940, ziet ds. Kersten als een straf van God vanwege de zonden der mensen. ‘Toen werd ik verwaardigd onder Gods recht te buigen en Zijn majesteit in Zijn oordelen te aanbidden’. Hij roept op tot onderwerping aan het Duits gezag. Verzet tegen de overheid keurt hij af. Slechts een kleine minderheid in Nederland kan dit onderschrijven. Ook sommige leden en ambtsbroeders in zijn eigen kerkverband verzetten zich tegen de houding van Kersten. Wel weigert ook hij de Duitse overheid te gehoorzamen als deze acties onderneemt die tegen Gods wil zijn. Zo weigert hij bij de Duitse overheid een collecteplan in te dienen. Ook aan de Winterhulp weigert hij medewerking, omdat het een door de Duitsers georganiseerde straatcollecte is. ‘Collecteren is een Bijbelse opdracht,’ zo schrijft hij in
De Banier 'en die taak hoort binnen de kerk.’ De houding van de bezetter tegen de joden brengt wel een kentering bij Kersten teweeg. Hij vindt dat de anti-joodse maatregelen tegen Gods Woord ingaan en dus moet men zich daar tegen verzetten.
Ds. Kersten doet ook afstand van zijn hoofdredacteurschap van
De Banier. Aan de ene kant moet hij wel, aan de andere kant speelt een rol dat hij geen lid wil worden van een Duitsgezind verbond voor journalisten.
De Saambinder krijgt een verschijningsverbod.
Na de bevrijding
Al snel na de bevrijding in mei 1945 dient iemand van Bureau Nationale Veiligheid zich aan bij de pastorie. Hij heeft een arrestatiebevel voor ds. Kersten; deze zou zich Duits-vriendelijk hebben opgesteld in de bezettingstijd. Na een diepgaand gesprek kan de dominee voorlopig in de pastorie blijven.
Niet meer in de Kamer
Wel komt de Commissie Zuivering Staten-Generaal tot de conclusie dat ds. Kersten niet meer kan terugkeren in de Kamer. Dat slaat in als een bom. De predikant vindt dat hem onrecht is aangedaan. Dat licht hij later toe in een brochure, maar dan is het leed al geschied. Zijn eigen partij laat hem echter niet vallen. Op een vergadering van de SGP in maart 1946 wordt Kersten weer herkozen als nummer 1 op de lijst. Maar hij bedankt om gezondheidsreden. Daarop wordt jij tot erevoorzitter benoemd.
Het einde
De laatste jaren van zijn leven hebben ds. Kersten ernstig aangegrepen. Niet alleen betreft dat de zuivering uit het parlement, ook de onenigheid binnen zijn kerkverband over theologische zienswijzen zoals de ‘algemene genade’ raken hem diep. Het lijkt hem alsof zijn levenswerk hem bij de handen afbreekt. Hij lijdt aan hartkrampen. Op 6 september 1948 werkt hij nog aan een commentaar op de catechismuszondagen. Dan wordt dat werk afgebroken door een hartaanval. Ds. Kersten overlijdt. De schrijver van zijn biografie, B. Bolier beschrijft dat treffend: ‘’Op de dag dat koningin Juliana wordt gekroond, ontvangt Gerrit Hendrik Kersten de eerkroon die hem van eeuwigheid bereid is.’
Hij wordt begraven op begraafplaats
Crooswijk
Lees verder