SPW begeleiden: loyaliteit kind-ouders
Wanneer je begeleider bent krijg je te maken met de driehoek verhouding 'cliënt-ouders-begeleider.' Als begeleider ben je ook betrokken bij je cliënt. Wanneer je je cliënt niet kan loslaten, en je legt jezelf een bijna net zo belangrijke rol op als de rol die de ouders/verzorgers van de cliënt hebben, dan kom je in een driehoeks verhouding, die complicaties met zich meebrengt. Er ontstaat een disbalans in de verhouding tussen begeleider, ouder/verzorger en cliënt.
Een
driehoekverhouding tussen cliënt, ouder/verzorger en begeleider komt met name voor bij cliënten met een verstandelijke beperking. Je kunt je voorstellen, dat wanneer er sprake is van een driehoek verhouding, je als begeleider/
SPW' er (sociaal pedagogisch werker) de cliënt in een loyaliteitsconflict brengt. Wanneer er een permanente disbalans in de driehoek is betekent dit dat er telkens één hoek in de driehoek dominant is.
Het komt vaak voor dat begeleiders de ouders op afstand houden. Zo'n 30 jaar geleden betekende plaatsing in een instelling dat ouders hun kinderen in handen gaven van begeleiding die de dienst uitmaakten in de instelling. Typerend was dan ook dat er de eerste zes weken na plaatsing geen contact mocht zijn tussen ouders en kind. Bezoek vond plaats op vaste tijden buiten de instelling. In de semimurale zorg (georganiseerd vanuit ouders) was het losser. Maar toch bepaalden de begeleiders de gang van zaken, wat tegenwoordig nog vaak zo is. Blijkbaar is het moeilijk voor begeleider om bescheiden dienstbaar te zijn.
Het is gecompliceerd om een gezonde balans in de driehoek te vinden. Soms is de inbreng van ouders zo groot dat er weinig ruimte over is voor begeleiders. Ook ouders die de baas over hun kind willen zijn en een dominante rol willen spelen, hebben er moeite mee om bescheiden dienstbaar te zijn. Met de invoering van het Persoonsgebonden Budget is er enige verandering, want met invoering van PB hebben de ouders de touwtjes meer in handen, en kan hun inbreng groot zijn.
Loyaliteit kind-ouder
Cliënten moeten zoveel als mogelijk is de regie over hun leven kunnen voeren. Ze moeten hun eigen keuzes kunnen maken. Door hun beperking zijn cliënten aangewezen op zorg en ondersteuning. Daarom kunnen ouders zich ook niet losmaken van hun kind, ze blijven betrokken en bezorgd. Als begeleider moet je hier begrip voor hebben, dit is logisch van de ouders. Loyaliteit is een kernbegrip. Voor begeleiders is samenwerken met ouders vanzelfsprekend zolang de cliënt onvolwassen en niet autonoom is en dus de ouders de wettelijke vertegenwoordigers zijn. Bij volwassen cliënten ligt het gecompliceerder. Zolang er geen sprake is van een wettelijke maatregel wordt de cliënt als volledig handelingsbekwaam gezien. Natuurlijk blijven de ouders zich hun levenlang verantwoordelijk voelen voor hun niet-zelfstandige kind. Begeleiders zouden zichzelf als deels verantwoordelijk moeten zien en als deels betrokken.
Er is een grote mate van loyaliteit van het kind naar de ouders toe en van de ouders naar het kind toe, waar begeleiders niet aan voorbij mogen gaan. Het nemen van beslissingen zou zich niet alleen mogen afspelen tussen begeleider en cliënt. Wanneer dit wel gebeurt, ontstaan er (terecht) problemen. De ouders voelen zich niet erkend, gepasseerd. Het is immers hun kind. En gepasseerd worden is inderdaad heel pijnlijk. De band ouder-kind is heel sterk.
Nagy
De Hongaarse gezinstherapeut Nagy heeft de nadruk gelegd op de invloed van loyaliteit tussen cliënten en ouders. Ook als de cliënt volwassen is en niet meer bij de ouders woont, blijft deze loyaliteit. De begeleider dient zich aan als derde persoon, en er ontstaat een driehoeksrelatie. Begeleiders moeten zich bewust zijn van hun relatieve onbelangrijkheid. Ouders, broers en zussen vertegenwoordigen een grotere waarde en zijn er hun leven lang. Begeleiders doen er goed aan om de samenwerking met de familie te zoeken en niet eigengereid uit te sluiten. Familie is de belangrijkste hulpbron voor de cliënt. Voor mensen met een verstandelijke beperking blijft de goedkeuring van de ouders belangrijk en noodzakelijk. De cliënten zijn niet autonomm, autonoom zijn veronderstelt een krachtig 'zelf' en brengt met zich mee: alleen staan. Begeleiders moeten zelfbepaling niet stimuleren/forceren. Zelfbepaling stimuleren is niet goed zolang begeleiders loyaliteit tussen ouders en kind niet erkennen. Erkenning van deze loyaliteit geeft de cliënt de ruimte en basis om te groeien in autonomie en zelfbepaling.
Begeleiders horen kundig te zijn in het verbinden van de drie hoeken in de driehoek, zodat er ontspanning ontstaat die goed is voor alle drie betrokkene partijen. Begeleiders zouden moeten werken in het belang van kind én ouders. Deze visie leeft nog nauwelijks. Begeleiders die hiermee niet op adequate en professionele wijze weten om te gaan zijn slecht toegerust in het omgaan met spanningen tussen henzelf en ouders. Ze willen dan vluchten, vechten of beide.