Geesteswetenschappelijke pedagogiek
De geesteswetenschappelijke pedagogiek halen hun normen voor opvoeden uit de praktijk. De zaken die je in de praktijk tegenkomt, moeten als theorie van de opvoeding opgevat worden. Ik zal dit artikel ook de kritiek op deze pedagogiek vertellen.
Opvoedingswerkelijkheid en hermeneutische pedagogiek
Betekenis opvoeding moet in opvoeding zelf worden gezocht (zoals de betekenis van een tekst uit de tekst moet worden gehaald), niet in bijv. een (religieuze) wereldbeschouwing. De zaken die in de opvoedingspraktijk aangetroffen worden, moeten als theorie van de opvoeding worden opgevat. Het is de taak van de pedagogiek om de opvoedingspraktijk in theorie te brengen.
Geesteswetenschap:
Verwerven van kennis van de werkelijkheid (net als natuurwetenschap), maar eigen wetenschappelijke benadering met vraag naar menselijke en historisch-culturele werkelijkheid.
Kritiek
De kritiek van de geesteswetenschap op de normatieve pedagogiek, is juist ook normatief. Het verschil tussen deze twee zit in de oorsprong. Oorsprong normatieve pedagogiek: religieuze of politieke levensbeschouwing. Oorsprong geesteswetenschap: opvoedingswerkelijkheid zoeken in normativiteit. Geesteswetenschappelijke pedagogiek ziet zichzelf als de theorie van de praktijk
- Historisch - hermeneutisch: verstaan van de betekenis van de als historische werkelijkheid gegeven opvoedingspraktijk.
- Hermeneutisch - pragmatisch: het verworven inzicht kan helpen om beter te handelen.
Opvoeding is een eigenstandig cultuurgebied, net zoals economie, kunst en religie een zelfstandig domein van cultuur zijn.
Eerder waren deze gebieden nauw verweven door binding met de kerk. Sinds emancipatie streeft elk gebied eigen doelen na. Na heeft de staat een cruciale rol door het stichten van eenheid en samenhang tussen verschillende gebieden, maar de staat mag deze gebieden niet dwingen en overheersen.
Opvoeding is een relatief autonoom (zelfstandig) domein. Deze zelfstandigheid ligt in de pedagogische relatie: opheffing van zichzelf(in relatie tussen opvoeder en opvoedeling). Pedagogische relatie: antinomische structuur. Antinomie: spanningsvolle verhouding tussen twee polen die in balans moeten blijven. Als één van de polen uit balans raakt is de antinomie weg en daarmee de opvoeding.
Verschillende antinomieën karakteriseren opvoedingswerkelijkheid:
Antinomie ideaal – werkelijkheid
Opvoeder moet gericht zijn op werkelijkheid van het kind, maar ook op mogelijkheden voor de toekomst (ideaal). Teveel gericht op het ideaal: kind moet voortdurend op de tenen lopen. Teveel gericht op werkelijkheid: kind wordt niet uitgedaagd om iets nieuws te leren.
Antinomie vrijheid – binding
Deze antinomie wordt besproken aan de a.d.h.v. het boek Beknopte theoretische pedagogiek van Langeveld. Fenomenologisch: het verschijnsel uit zichzelf interpreteren (Langeveld). Hoe beleeft het kind zijn wereld. Er is sprake van opvoeding in omgang tussen kinderen en volwassenen. Pedagogisch gepreformeerd veld: gebied waar opvoeding elk moment uit de omgang kan ontspringen. Langeveld: doel opvoeding zelfverantwoordelijke zelfbepaling. Antinomie: vrijheid en saamhorigheid. Teveel gericht op saamhorigheid(pedagogisch optimisme): niets aan kind overlaten, gebrek aan vertrouwen in het kind. Teveel gericht op vrijheid(naturalistisch optimisme): onveilige en angstige situatie creëren voor kind door teveel vertrouwen op kind.
Antinomie subject – objectieve cultuur
Subjectieve geest: hiermee wordt de mens bedoeld, objectivering/ veruiterlijking: mensen scheppen cultuur, objectief: voor anderen waarneembaar, resubjectivering: proces van verstaan van de objectieve geest. Kultur (cultuur) staat voor objectieve geest, maar is ook wel subjectief. Bildung (vorming) staat voor subjectief. Opvoeder is middelaar tussen cultuur en kind, opvoeder wil kind inleiden in cultuur.
In de jaren ’60 was er veel kritiek op de geesteswetenschappelijke pedagogiek door kritische pedagogiek. Kritische pedagogiek is een (maatschappij-)kritische voortzetting van de geesteswetenschappelijke pedagogiek.