Psychosociale ontwikkeling: de rol van het gezin

Psychosociale ontwikkeling: de rol van het gezin Tijdens de adolescentie treden er veel veranderingen op. Sommige hiervan zijn door de maatschappij gegeven en zijn dus normatief voor alle adolescenten (hetzelfde voor alle adolescenten). Andere veranderingen vinden binnen het individu plaats, zoals biologische veranderingen, veranderingen in de manier van denken en een toename van denkmogelijkheden. Deze veranderingen hebben gevolgen voor sociale processen en omgekeerd. De twee belangrijkste sociale contexten zijn gezin en leeftijdgenoten

Gezinnen met adolescenten

Volgens de “Storm en Stress”-benadering van o.a. Blos en Freud staat de adolescentie in het teken van het losmakingsproces: het losmaken van de ‘infantiele’ ouderbanden, door Blos ook wel ‘de tweede separatie-individuatie’ genoemd. Dit zou gepaard gaan met conflicten tussen adolescenten en ouders, met opstandigheid en rebellie. Een te hechte en harmonieuze relatie met ouders in deze periode zou wijzen op intrapsychische problemen en een stagnerende groei naar volwassenheid. Bij jongeren wordt tijdens de adolescentie een toenemende prevalentie van klinische stoornissen en verschillende typen psychosociale problemen gevonden.

De adolescentie is voor 65% van de ouders de meeste stressvolle periode. Moeders vinden de puberteit moeilijker dan vaders. Ouders van dochter vinden het zwaarder dan ouders van zonen. De behoefte van jongeren om de ouderlijke autoriteit in twijfel te trekken, kan verwarrend zijn voor ouders. De ontwikkeling van autonomie wordt door sommige ouders opgevat als een aanval op het gezinssysteem en op hun rol als opvoeder. De rol als opvoeder is voor vele ouders een belangrijk deel van hun zelfdefinitie en dus kunnen conflicten met kinderen gepaard gaan met gevoelens van verlies, gevoelens van minder waardevol en invloedrijk zijn. Tevens bevinden ouders zich tijdens de adolescentie zelf in de mid-life crisis.

De ‘Storm en Stress’-benadering is afgewezen. Bij het grootste deel van de jongeren is er geen sprake van ernstige en langdurige conflicten. Tevens gaat het vaak niet om een plotselinge verslechtering maar om een continuering van problemen uit eerdere leeftijdsperioden.
De relaties met de ouders verandert van een unilaterale, hiërarchische relatie naar een meer gelijkwaardige relatie.

Opvoeding in de adolescentie

Opvoedingsgedrag wordt getypeerd met behulp van twee centrale dimensies: ondersteuning en controle. Deze twee sluiten aan bij de belangrijkste functies die ouders vervullen.
  1. Het bieden van een verzorgende, beschermende omgeving waarin het kind zich kan ontwikkelen (ondersteuning). Zoals liefde en zorg, acceptatie, helpen, samenwerken; en
  2. Overdracht van kennis, waarden en normen en het beiden van structuur (ouderlijke controle).
Negatieve aspecten van controle zijn het stellen van strikte regels die het kind geen bewegingsvrijheid toelaten, het toepassen van macht in de vorm van straf en verbieden. Dit heet ook wel autoritaire controle en hangt negatief samen met sociale en cognitieve competentie van het kind. Positieve aspecten van controle zijn reden en uitleg geven waarom iets moet of niet mag, door informatie en aanwijzingen te geven (inductie) en door beroep te doen op de verantwoordelijkheid en zelfstandigheid van het kind (demandingness). Dit heet ook wel autoritatieve controle en heeft een positief effect op de ontwikkeling van het kind.

Tevens wordt er een onderscheid gemaakt tussen psychologische controle en gedragscontrole. Psychologische controle remt de ontwikkeling naar autonomie en hangt negatief samen met adequaat psychosociaal functioneren. Het vormt een risicofactor voor internaliserende problemen. Gedragscontrole is het remmen van het gedrag. Bij te weinig gedragscontrole kunnen er problemen ontstaan zoals ongehoorzaamheid, agressie, delinquentie en drugsgebruik.

Opvoeding kan ook in termen van stijlen beschreven worden:
  • De autoritatieve opvoedingsstijl: warm en ondersteunend maar ook grenzen.
  • De autoritaire opvoedingsstijl: Overleggen weinig, veel regels zonder uitleg, gehoorzaamheid. Minder warm en sensitief.
  • Permissieve opvoedingsstijl: warm, accepterend. Nauwelijks eisen, geen straffen.
  • Onverschillige opvoedingsstijl: weinig betrokken of geïnteresseerd.
Deze typologiebenadering heeft als nadeel dat de hele variatie in opvoeding teruggebracht wordt tot 4 categorieën. Tevens is er nu niet achter te komen welke specifieke opvoedingsgedragingen vooral van belang zijn voor ontwikkeling van het kind.

Opvoedingsstijl is dus breder dan opvoedingsgedrag omdat het meer aspecten van ouder-kind relatie impliceert dan alleen gedrag, namelijk ook de emotionele houding, acceptatie of verwerping en gehechtheid aan het kind. Het is een betere voorspeller voor de ontwikkeling van de adolescent dan opvoedingsgedrag.

Moeders tonen meer affectie, zijn responsiever en tonen meer betrokkenheid dan vaders (in Nederland). Er zijn ook verschillen tussen jongens en meisjes wat betreft opvoedingsgedrag van de ouders. Ouders later meer warme gevoelens blijken en zijn meer ondersteunend bij dochter dan bij zoon. Jongens worden autoritairder opgevoed.

Naarmate de adolescentie nadert vinden er veranderingen in opvoedingsgedrag plaats. Er wordt meer onderhandeld. Inductie (uitleg geven, wijzen op de gevolgen) sluit goed aan op de behoefte van het kind in de basisschool periode, maar minder goed bij de adolescentie. Tijdens de adolescentie meer controle door middel van monitoring: het toezicht houden en op de hoogte zijn van het dagelijkse reilen en zeilen van de jongere en het weten wat de jongere interesseert en bezighoudt.

Ouders die controle toepassen die wordt gekenmerkt door open onderhandelingen en onderlinge discussie, stimuleren sociale en cognitieve vaardigheden bij hun kinderen die ook nodig zijn voor het functioneren buiten het gezin. Restrictieve controle: jongeren gehoorzamen om straf te vermijden en niet omdat ze zich de normen en regels van hun ouders hebben eigengemaakt.

Opvoeding dat zowel warmte als democratisch gezag omvat, lijkt het meest tegemoet te komen aan de behoefte van jongeren om een evenwicht te vinden tussen individualiteit en verbondenheid. Ouders en jongeren kijken vaak verschillend naar opvoeding en andere aspecten van het gezinsleven. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de ouders meer investeren in het gezinsleven dan jongeren en daardoor geneigd zijn de positieve aspecten te benadrukken. Tevens hebben jongeren de neiging om de negatieve aspecten te belichten omdat ze midden in het proces van losmaking van het gezin zitten. In het begin en het einde van de adolescentie is deze discrepantie het kleinst, in het midden het grootst. Dit komt doordat in het midden van de adolescentie, de leeftijdgenoten belangrijker worden. Opvoeding kan het beste worden opgevat als een dynamisch systeem van wederzijdse (bidirectionele) beïnvloeding, ook wel een transactionele beïnvloeding.

Opvoeder-kindrelatie: gehechtheid en conflicten

Twee veel bestudeerde indicatoren van de kwaliteit van de ouder-jongererelatie zijn de gehechtheid tussen de jongere en de ouders, en de conflicten in deze relatie.

Gehechtheid
Losmaking van de ouders wordt gezien als een van de belangrijkste ontwikkelingstaken in de asdolescentie, naast het opbouwen van een eigen identiteit. Uit onderzoek blijkt sprake lijkt te zijn van een minder hechte band. De hoeveelheid tijd die een jongere in het gezin doorbrengt vermindert aanzienlijk. Maar, de hoeveelheid tijd die jongeren doorbrengen in gesprek met ouders over intieme en belangrijke onderwerpen neemt juist toe. Dus het is zinvoller te kijken naar de kwaliteit dan naar de hoeveelheid tijd.

Gehechtheid is een langdurige, intense, gevoelsmatige band, van oorsprong vooral tussen baby’s en jongen kinderen, en hun moeder. Gehechtheidservaringen met verschillende gehechtheidsfiguren worden geïntegreerd tot een intern werkmodel van gehechtheid. Dit is een blauwdruk voor nieuwe sociale relaties. De gehechtheidsrelaties worden langzaam maar zeker kwalitatief minder goed. Meisjes hebben betere gehechtheidsrelaties dan jongens, jongens een betere met hun moeder dan met hun vader. De verminderde kwaliteit is niet noodzakelijkerwijs een negatief verschijnsel. Er bestaat wel een negatief verband tussen de kwaliteit van de affectieve relatie met de ouders en het probleemgedrag van de jongeren. Maar ook dit is een wederzijdse beïnvloeding.

Conflicten

Door toenemende zelfstandigheid van de jongeren kunnen meningsverschillen met de ouder niet altijd worden vermeden. Eerder werd uitgegaan van een omgekeerde U-vormig verloop van conflicten. Maar dit klopt niet. Van de vroege naar de middenadolescentie nemen conflicten juist af in frequentie, maar toe in emotionele intensiteit. Na de middenadolescentie nemen zo nog meer af, maar de emotionele intensiteit blijft hetzelfde. De meeste conflicten met moeders (en dan vooral meisjes). De onderwerpen van conflicten zijn gerelateerd aan alledaagse aspecten van het gezinsleven. Dit soort conflicten ontstaat doordat de jongeren meer behoefte heeft om meer autonomie te ontwikkelen. In gezinnen waarin de ouders worden gezien als weinig ondersteunend of afwijzend, zijn meer conflicten aanwezig. Veel conflicten gaan over ouderlijke controle: jongeren willen meer vrijheid dan de ouders bereid zijn om toe te staan.

De meningen over de gevolgen van conflicten zijn erg verdeeld. Het hebben van een conflict wordt als een normaal aspect van de ontwikkeling gezien (normatief), als belangrijk voor psychosociale groei (gezond) of als een indicator van problemen in de ouder-kindrelatie (ongezond) gezien. Sommigen beweren dat juist hechte relaties meer gekenmerkt worden door conflicten.

Het gezin als systeem van relaties

De relatie tussen broers en zussen
De broer-zusrelatie wordt in het algemeen gezien als een emotioneel geladen relatie, waarin conflicten en rivaliteit hand in hand gaan met liefde en steun. Sterke invloed van de gezinsconstellatie (het hele netwerk van broers en zussen) op persoonlijkheidskenmerken en sociale relaties. Maar er is weinig empirische onderbouwing.

Tegenwoordig wordt veel gekeken naar de kwaliteit van de relatie en gebruikt men een procesbenadering i.p.v. een structuurbenadering. De structuur is stabiel (het aantal broers en zussen verandert niet). De kwaliteit van de relatie laat in de adolescentie wel veranderingen zien. Toename van het aantal conflicten tijdens de vroege adolescentie die in de late adolescentie weer afneemt. Verklaring hiervoor is dat de kinderen in het begin van de adolescentie allemaal in een andere ontwikkelingsfasen zitten. Dit wordt ondersteund door empirisch onderzoek.

De kwaliteit van relaties met broers/zussen blijkt van invloed te zijn op de relaties met leeftijdsgenoten. Ervaringen uit deze relaties nemen ze mee naar relaties buiten het gezin. Positief broer/zusrelatie kan leiden tot: hoge sociale competentie, positief zelfbeeld en bescherming tegen probleemgedrag. Negatieve broer/zusrelatie kan leiden tot: ontstaan en voortduren van internaliserende en externaliserende problemen. Deze negatieve invloed loopt van het oudste naar het jongste kind. Jongeren die een oudere zus/broer hebben met probleemgedrag hebben een grotere kans dit ook te vertonen.

Het gezin als geheel
Het functioneren van het gezin als geheel heeft zowel direct als indirect invloed op de ontwikkeling van de jongere. Met indirecte beïnvloed wordt bedoelt dat het functioneren van het gezin de kwaliteit van opvoedingsgedrag van de individuele ouders beïnvloed, dat op zijn beurt weer van invloed is op het functioneren van de jongere.
De volgende processen zijn een risico voor het functioneren van het gezin:
  • (In)adequaat hiërarchische structuur binnen het gezin.
  • (Gebrek aan) betrokkenheid tussen de gezinsleden onderling.
  • (Dis)functionele communicatieprocessen : Uit onderzoek blijkt dat gezinscommunicatie nog belangrijker is dan gezinshiërarchie.
  • (Problemen met) loyaliteit tussen ouders en kinderen: Er zijn ook langetermijneffecten van verstoorde relaties tussen kinderen en ouders. Deze verstoorde relaties zijn projecties uit het verleden. Normaal gesproken zijn kinderen en ouders loyaal aan elkaar. Problemen ontstaan als dit niet in balans is. Extreme geval is ‘parentificatie’, het kind neemt de taken en verantwoordelijkheden en de rol van de ouder op. Of juist overbescherming. Tevens kan er sprake zijn van: gespleten loyaliteiten (als de ouders beide iets anders van het kind verwachten).
Men gaat er van uit dat het functioneren van elk individueel gezinslid onlosmakend verbonden is met het functioneren van de overige leden van het gezin.

Hiërarchische structuur binnen het gezin
In een gezin moet een duidelijke hiërarchie bestaan. Gezin bestaat uit verschillende subsystemen. Het ouderlijk subsysteem is het belangrijkste en hoort aan de top. Zij hebben de meeste macht en beslissingsbevoegdheid maar ook de meeste verantwoordelijkheid.

Het disfunctioneren van het ouderlijk subsysteem kan verschillende vormen aannemen:
  1. Ten eerste kunnen ouders niet op één lijn staan wat betreft opvoeding(stijlen). Een te grote discrepantie tussen moeder en vader en voor de jongere verwarrend zijn.
  2. Ten tweede kunnen er problemen ontstaan doordat de grenzen tussen het ouderlijk subsysteem en de andere subsystemen te vaag en onduidelijk zijn.
  3. Tot slot kan het ouderlijk systeem niet goed functioneren door een omgekeerde hiërarchie.

Betrokkenheid tussen gezinsleden onderling
Naast hiërarchie is de emotionele betrokkenheid van belang voor het functioneren van het gezin als systeem. Onderscheid tussen loszandgezinnen (te weinig) en kluwengezinnen (te veel).
In gezinnen met een te laag aanpassingsvermogen (rigide) wordt vastgehouden aan de bestaande regels en patronen, ook al zijn ze niet meer adequaat. Tegenovergestelde hiervan zijn de chaotische gezinnen: te veel aanpassingsvermogen.

Gedeelde en ongedeelde ervaringen binnen het gezin
Naast aangeboren eigenschappen kunnen ook andere factoren er voor zorgen dat kinderen van elkaar verschillen. Ze kunnen namelijk verschillend worden opgevoed. Er wordt onderscheid gemaakt tussen gedeelde en ongedeelde ervaringen. De ongedeelde ervaringen zorgen er voor dat kinderen binnen een gezin toch verschillen kunnen worden.

Tevens is uit onderzoek gebleken dat ouders zich anders gedragen tegen verschillende kinderen in het gezin: differential parental treatment (ongelijke behandeling).

Gezin en maatschappij

Minder inkomen en een lagere opleidings- en beroepsniveau van ouders gaat gepaard met meer probleemgedrag, minder goede schoolprestaties en het vertonen van minder competent gedrag van jongeren. Een laag sociaal milieu heeft invloed op het opvoedingsgedrag van ouders en indirect op het gedrag van kinderen. Ze voeden minder adequaat op, ze controleren restrictiever, zijn minder ondersteunend en minder gericht op autonomieontwikkeling van hun kind.

Eenoudergezinnen
Het hebben van een eenoudergezin heeft invloed op de ontwikkeling van de jongere. Een praktisch probleem is het ontbreken van een tweede opvoeder. Het merendeel van het onderzoek hierna betreft gezinnen die een scheiding achter de rug hebben. Het losmakingsproces van de ouders wordt verstoord wanneer een van de ouders het huis verlaat. Tevens krijgt de adolescent in deze periode meer interesse in een liefdesrelatie. Als jongeren in deze periode worden geconfronteerd met de disfunctionele en conflictueuze relatie van hun ouders, kan dat buiten gewoon nadelig zijn voor hun eigen sociale ontwikkeling. Tevens is er na een echtscheiding sprake van een vermindering van financiële middelen, indien de vader de kostwinner was en de moeder de voogdij over de kinderen heeft.

Het overlijden van een van de ouders lijkt voor jongeren gemakkelijker te verwerken zijn dan voor jongere kinderen vanwege hun betere cognitieve capaciteiten. Maar toch is het zo dat juist in de adolescentie een overlijden hard aankomt. Deze periode wordt gekenmerkt door veel belangrijke veranderingen en bij elk van deze veranderingen wordt het gemis van de ontbrekende ouder sterk gevoeld.

Gezinnen van allochtone afkomst

Er bestaan grote verschillen tussen verschillende allochtone groepen in de mate waarop men gericht is op de integratie in de Nederlandse samenleving. Dit is afhankelijk van de generatie waartoe het gezin behoort, het land, maar ook de plaats van herkomst en het opleidingsniveau van de ouders.

Bij allochtone jongeren is vaker sprake van externaliserend en internaliserend probleemgedrag dan bij Nederlandse jongeren. Dit geld ook voor leer- en concentratiestoornissen, agressief of teruggetrokken gedrag, identiteitsproblemen, lichamelijke klachten en slaapstoornissen. In de ogen van allochtone ouders staan de Nederlandse ouders een grotere mate van vrijheid toe en hebben ze weinig gezag over hun kinderen. Allochtonen gezinnen komen vaker ook uit collectieve culturen: iedereen bemoeit zich met de opvoeding. Ook zijn deze culturen groepsgericht. Tevens wordt er een duidelijker onderscheid gemaakt tussen jongens en meisjes dan in Nederlandse gezinnen. Jongens krijgen meer vrijheid. Meisjes worden meer betrokken bij het huishouden en bij het verzorgen van jongere kinderen.
© 2011 - 2024 Cst1991, het auteursrecht van dit artikel ligt bij de infoteur. Zonder toestemming is vermenigvuldiging verboden. Per 2021 gaat InfoNu verder als archief, artikelen worden nog maar beperkt geactualiseerd.
Gerelateerde artikelen
Invloed van de omgeving op opvoedenDe gebruikelijke manier van opvoeden vindt niet alleen zijn oorsprong in de sociale en culturele omgeving van het gezin,…
Kinderopvang is goed voor de sociaal-emotionele ontwikkelingIn het kader van het streven naar die kwaliteit is er onderzoek gedaan naar de invloed van kinderopvang op de sociaal-em…
Hechtingsstoornissen bij kinderen, Geen Bodem SyndroomHechtingsstoornissen bij kinderen, Geen Bodem SyndroomJonge kinderen zoeken en vinden steun, vertrouwen en veiligheid bij ouders en verzorgenden. Dit proces wordt hechting ge…
Het oedipuscomplex, een heel normale faseHet oedipuscomplex, een heel normale fasePeuterjongetjes gaan zich sterk hechten aan de moeder terwijl ze hun vader afwijzen. Het is een ontwikkelingsfase die me…

Kinderfeestje: wat dacht je van een cupcake party!Kinderfeestje: wat dacht je van een cupcake party!Er is er weer eentje jarig. Een duur feestje op locatie zit er niet echt in. Waarom eens geen cupcake party organiseren…
Rouwverwerking bij het verlies van een kindRouwverwerking bij het verlies van een kindEr zijn meerdere manieren om rouw te omschrijven. Rouw is verdriet om het verlies van iemand vanwege de dood. Ook word r…
Bronnen en referenties
  • Psychologie van de Adolescentie, 24ste druk (2010). Wim Slot & Marcel van Aken. ISBN: 978 90 06 95101 1. Uitgeverij: ThiemeMeulenhoff, Amersfoort
Cst1991 (40 artikelen)
Laatste update: 08-09-2011
Rubriek: Mens en Samenleving
Subrubriek: Ouder en gezin
Bronnen en referenties: 1
Per 2021 gaat InfoNu verder als archief. Het grote aanbod van artikelen blijft beschikbaar maar er worden geen nieuwe artikelen meer gepubliceerd en nog maar beperkt geactualiseerd, daardoor kunnen artikelen op bepaalde punten verouderd zijn. Reacties plaatsen bij artikelen is niet meer mogelijk.