Vrouw met wiskundeknobbel?
Hoewel jaarlijks duizenden basisschool leerlingen doorstromen naar het voortgezet onderwijs kiezen maar bar weinig meisjes voor een bèta profiel en komen er nog minder terecht in het exacte onderwijs. Hoe kan het zo zijn dat vrouwen ondervertegenwoordigt zijn in het exacte onderwijs, welke processen spelen hierbij een rol? Cognitieve processen blijken tot dusver een kleine tot geen rol te spelen. Sociale processen zijn daarentegen juist heel belangrijk.
De CITO toets
Duizenden basisschool leerlingen konden ook dit jaar weer niet ontsnappen aan de meedogenloze examenvragen van de CITO toets. De CITO toets is een landelijk examen voor basisschool leerlingen en is voor een groot deel bepalend als het gaat om de vervolgstudie in het voortgezet onderwijs van het kind. Voor de één is de CITO toets een fluitje van een cent waar, naar eigen zeggen, maar weinig mentale inspanning voor nodig was. Voor de ander is het daarentegen een hels karwei waar de nodige slapeloze nachten aan vooraf zijn gegaan. Nu is de traditie dat elk jaar de jongens beter scoren op het wiskundig deel van de toets en de meiden beter scoren op het taal gedeelte van de toets. Veel mensen kijken hier ook niet raar van op en het lijkt wel alsof het de normaalste zaak van de wereld is. Een voor de hand liggende verklaring zou kunnen zijn dat jongens over het algemeen simpel weg ‘beter’ in wiskunde zijn en meisjes in taal, maar, is dat wel echt zo?
Het cognitief aspect
De biologische verschillen tussen mannen en vrouwen zijn, op het gebied van fysieke kenmerken, voor de meeste mensen wel duidelijk maar als men kijkt naar de binnenkant, en dan met name de hersenen, zijn de verschillen niet bepaald makkelijk op te noemen. Het brein, dat uit twee helften bestaat van ieder gezond mens, bestaat uit miljarden neuronen die onderling verbonden zijn en voor elektrische en chemische prikkeloverdracht zorgen. Door deze wisselwerking van prikkeloverdracht naar en tussen de verschillende gebieden van het brein is de mens in staat om bijvoorbeeld een taal te spreken of een ingewikkelde rekensom op te lossen. De snelheid waarmee mensen bijvoorbeeld een rekensom kunnen oplossen is niet bij iedereen gelijk. De één heeft meer tijd nodig of komt er nooit uit, terwijl de ander de oplossing binnen een mum van tijd klaar heeft liggen. Een belangrijk onderdeel van het brein, de hersenbalk, is hier voor een deel verantwoordelijk voor. De hersenbalk zorgt namelijk voor wisselwerking tussen de beide hersenhelften van het brein. Onderzoeken tonen aan dat er vooralsnog geen biologische verschillen zijn
Specialisaties
Beide hersenhelften hebben verschillende specialisaties. De linkerhersenhelft is bijvoorbeeld meer gespecialiseerd in rationele taken als taalbegrip en semantiek terwijl de rechterhersenhelft vooral de context en betekenis van woorden voor zijn rekening neemt.
Informatieve invloeden?
Op het cognitieve vlak is vooralsnog geen verschil te vinden die de prestatie verschillen verklaren tussen jongens en meisjes in het onderwijs. Zijn de verschillen dan te verklaren op het sociale vlak? Het sociale vlak is natuurlijk een breed begrip maar volgens onderzoekers zijn meisjes in het onderwijs, die wel goed in wiskunde zijn, er wel, maar kiezen ze simpelweg gewoon niet voor een richting in onderwijs waar wiskunde een grote rol speelt. Dit zou te maken hebben met het advies die ze krijgen van de ouders en docenten. Van alle meiden die goede resultaten hadden op wiskunde koos slechts 19% voor een bètaprofiel op het voortgezet onderwijs. Zo’n 60% van de jongens met goede resultaten koos daarentegen juist wel voor een bètaprofiel op het voortgezet onderwijs. (Langen 2007)
Stereotypering
Meisjes en jongens die de basisschool doorkruisen krijgen te maken met allerlei invloeden. Naarmate het kind ouder wordt, en deze dus de basisschool jaren doorloopt, komt het kind erachter tot welk geslacht het hoort en welke gedragingen daarbij te pas komt. (Gray 2007). Meisjes gaan zich anders gedragen dan jongens, ze hebben andere interesses en gaan anders met elkaar om (Gray 2007). Een bekend stereotype is natuurlijk dat meisjes slecht zijn in wiskunde en jongens daar juist goed in zijn. Uit een onderzoek naar de hoedanigheid waarin vrouwen de stereotype ‘vrouwen zijn slecht in wiskunde’ internaliseren, dat wil zeggen: de inferioriteit van wiskunde tot onderdeel van hun innerlijk maken, bleek dat vrouwen inderdaad negatief werden beïnvloed door deze stereotype.
Consequenties
Dat de verschillen er zijn is duidelijk en dat de sociale kant van het verhaal een veel grotere waarde dan het cognitieve aspect is ook niet te ontkennen. Meisjes op de basisschool zijn over het algemeen even goed in wiskunde maar laten zich flink beïnvloeden door het stereotype dat ze er slecht in horen te zijn waardoor de prestaties toch iets minder uitpakken dan bij de jongens. Verder kiezen meisjes ook niet voor een bètaprofiel op het voortgezet onderwijs waardoor er nog minder kans is dat deze na het voortgezet onderwijs een exacte opleiding gaan volgen en het aantal vrouwen in dit soort onderwijs ondervertegenwoordigt blijft. Een consequentie kan zijn dat het stereotype op deze manier blijft bestaan en vrouwen, hoewel ze evengoed en soms zelfs beter in wiskunde zijn dan jongens, een beperktere vervolgstudie keuze genereren. Tevens is het op macroniveau ook minder gunstig dat er maar weinig vrouwen in het bètaonderwijs terecht komen aangezien deze hard nodig zijn, juist in een kenniseconomie als Nederland.