nieuws uitgelichtJemenitische opstand loopt uit op burgeroorlog
Vanaf januari 2011 waren in Jemen, evenals in andere Arabische landen, straatprotesten aan de orde van de dag. Honderdduizenden gaven op geweldloze wijze blijk van hun onvrede en stelden als centrale eis het aftreden van president Ali Abdullah Saleh, die 33 jaar aan de macht was. Naarmate de tijd vorderde, werd de strijd grimmiger doordat afvallige militairen en gewapende stamleden zich tegen de president keerden. Langzaam aan werd duidelijk dat Jemen aan de rand van een burgeroorlog stond.
Achtergrond
In weinig landen in de regio zijn de verhoudingen zo complex als in Jemen:
- Het is een van de meest corrupte landen ter wereld, een van de armste in de Arabische regio en de werkloosheid is er hoog. De uitgeoefende overheidsrepressie is hevig. Dit alles voedt het verzet tegen het regime.
- Het land is grotendeels opgebouwd uit stammen, die het Jemenitische bewind steunen of er juist vijandig tegenover staan. De president kon de tegenstellingen alleen beheersen door medestanders te belonen en tegenstanders tegen elkaar uit te spelen. Maar ook onder hem goedgezinde stammen brokkelt de steun af.
- De Zaidis, een sjiitische minderheid in het overwegend soennitische Jemen, zijn sinds 2004 verwikkeld in een gewapend conflict, soms onderbroken door een wapenstilstand, met de staat. Zij beschuldigen de regering van het negeren van hun rechten en zien het bewind-Saleh graag verdwijnen.
- In het zuiden van Jemen manifesteert zich een groeiende separatistische beweging, die strijdt tegen achterstelling door het noorden. Dit vormt een groot risico aangezien noord en zuid in het verleden twee aparte staten waren en de tegenstellingen in 1994 op een burgeroorlog waren uitgelopen. Ook deze Zuidelijke Beweging wil verlost worden van het gehate regime.
- Het instabiele karakter van het land maakt Jemen tot een aantrekkelijk werkterrein voor al-Qaida. Haar terroristische activiteiten keren zich mede tegen het Jemenitische staatsgezag.
In dit kruidvat van conflicten had de president zich lang als een evenwichtskunstenaar staande kunnen houden. De zogeheten Arabische Lente haalde echter de machtsbasis van zijn regime onderuit.
Het begin van de protesten
Op 16 januari 2011 liepen zo’n duizend studenten en mensenrechtenactivisten door de straten van de hoofdstad Sanaa in de richting van de ambassade van Tunesië, het land waar de bevolking als eerste massaal in verzet was gekomen. Ze riepen inwoners van Arabische landen op om in opstand te komen tegen hun leiders. Op 27 januari gingen tienduizenden betogers in Sanaa de straat op om het vertrek te eisen van het regime van president Saleh.
De oppositie organiseerde op 3 februari een Dag van de Woede. In verscheidene steden en dorpen, maar vooral in Sanaa, betoogden tienduizenden mensen. Tegelijkertijd demonstreerden ook aanhangers van de president, zonder dat het tot confrontaties van betekenis kwam. In de zuidelijke havenstad Aden echter ontstonden deze wel tussen de politie en betogers tegen het bewind.
Een week later liepen de protesten uit de hand, toen de politie ingreep en daarnaast aanhangers van de president demonstranten aanvielen met knuppels, dolken en bijlen. Deze betogingen waren niet het werk van de traditionele oppositie, die tot onderhandelen met de president bereid leek. Het waren nu niet-partijgebonden jongeren, met een sterke aanwezigheid van studenten uit Sanaa, die het voortouw namen. Zij riepen expliciet om ‘de val van het regime’ en wilden ‘een Jemenitische revolutie na de Egyptische revolutie’. Analoog aan het intussen legendarische Tahrirplein (Bevrijdingsplein) in de Egyptische hoofdstad Caïro bivakkeerden betogers nabij de universiteit van Sanaa, op een plein met dezelfde naam.
Op 25 februari werd door zo’n honderdduizend mensen, verspreid over het land, tegen het bewind van Saleh betoogd en ook op 11 maart eisten tienduizenden betogers zijn vertrek.
President doet concessies
Als reactie op de protesten had president Saleh op 2 februari verklaard dat hij na het aflopen van zijn ambtstermijn in 2013 geen verlenging daarvan meer ambieerde en zijn presidentschap evenmin zou overdragen aan zijn zoon Ahmed Saleh. In januari was in het parlement nog een amendement op de grondwet besproken om een presidentschap-voor-het-leven mogelijk te maken.
In het parlement riep Saleh de oppositie op de protesten te staken en een regering van nationale eenheid te vormen. Hij beloofde tevens een aantal politieke hervormingen om de bevolking meer invloed te geven, zoals directe verkiezingen van gouverneurs en extra waarborgen voor een goed verloop van de in april te houden parlementsverkiezingen.
Op 10 maart kondigde de president een nieuwe grondwet aan die de onafhankelijkheid van parlement en rechterlijke macht zou garanderen. De traditionele oppositie wees zijn voornemens af omdat ze Saleh’s aftreden eiste en bovendien bevreesd was dat concessies een verwijdering tussen haar en de radicalere demonstranten zouden betekenen. Een nieuw voorstel van de president om een eenheidsregering te vormen en zelf eind 2011 al af te treden, werd evenmin geaccepteerd. Dit voorstel om vervroegd op te stappen, trok hij overigens op 27 maart weer in.
Sluipschutters richten bloedbad aan
Op 18 maart, na afloop van het islamitisch vrijdaggebed, richtten medestanders van de president een bloedbad aan onder betogers op het Tahrirplein. Op de daken geposteerde sluipschutters schoten 52 mensen dood en verwondden er honderden. Op 20 maart verzamelden zich tienduizenden mensen in Sanaa voor de begrafenis van omgekomen betogers.
Saleh stelde dat het leger niet betrokken was bij het geweld, maar volgens de oppositie was dat een hypocriete verklaring. Het bewind zou zogeheten baltagiya’s inzetten, op straat geronselde mensen die knokploegen vormden en voor hun optreden betaald werden. Tijdens de Egyptische opstand was naar verluidt een vergelijkbare strategie toegepast.
Saleh riep zelfs 20 maart uit tot een dag van nationale rouw voor de ‘martelaren van de democratie’ en beschuldigde tegelijkertijd de oppositie van het creëren van chaos waardoor de slachtpartij kon ontstaan. Jonge activisten reageerden in een verklaring met de opmerking:
‘Na bloed aan zijn handen te hebben, huilt hij krokodillentranen.’
Gezichten achter slachtoffers 18 maart /
Bron: Email4mobile, Wikimedia Commons (CC0)
Voormalige medestanders haken af
Een aantal prominente moslimgeestelijken, hoge diplomaten en tribale leiders had zich sinds het begin van het verzet tegen het bewind gekeerd. Ook binnen Saleh’s Algemeen Volkscongres (MSA) waren de rijen niet langer gesloten: 24 parlementariërs namens deze partij hadden hun steun aan de president opgezegd.
De groeiende twijfels bij medestanders van Saleh raakten na het geweld van 18 maart in een stroomversnelling. Binnen het Jemenitische kabinet bleek voor een aantal bewindslieden de grens te zijn overschreden: de ministers van Mensenrechten Huda Abd al-Latif al-Ban en die van Toerisme Nabil Hasan al-Faqih traden op 20 maart af. Vervolgens ontsloeg Saleh het gehele kabinet. Diezelfde dag legde ook de Jemenitische ambassadeur bij de Verenigde Naties, Abdullah Alsaidi, zijn functie neer. Dezelfde stap zetten de ambassadeurs van Jemen in onder meer Egypte, Jordanië, Koeweit, Libanon, Saoedi-Arabië en Syrië.
Ook de parlementaire steun voor het presidentiële bewind brokkelde af. Na de gebeurtenissen van 18 maart had Saleh de noodtoestand afgekondigd, waarna het parlement op 23 maart haar goedkeuring gaf. Officieel zouden 160 van de 164 aanwezige volksvertegenwoordigers ermee hebben ingestemd, maar volgens Abdul Razaq al-Hajri van de in het parlement vertegenwoordigde Jemenitische Congregatie voor Hervorming (Islah) waren slechts 133 leden aanwezig geweest op het officiële aantal van 301. Daarmee zou het quorum van meer dan 50 procent niet zijn gehaald.
Leger raakt verdeeld
Op 21 maart raakte de positie van de president ernstig verzwakt door het overlopen van generaal Ali Mohsen al-Ahmar naar het kamp van de oppositie. Ook twee andere hoge militairen besloten deze kant te kiezen. Mohsen, die tot dezelfde Hashed-stam behoorde als Saleh, werd beschouwd als de invloedrijkste man na de president. In een verklaring op de televisie zei hij:
‘We kondigen aan dat we de jongeren, die op het plein betogen, steunen en beschermen.’ Hoewel diens overlopen een belangrijke verzwakking van het bewind betekende, genoot de generaal weinig vertrouwen bij de oppositie. Zo werd hij beschuldigd van oorlogsmisdaden in de strijd tegen de noordelijke, sjiitische rebellen.
Mohsen streefde naar een overgangsraad met vertegenwoordigers van regering en oppositie, maar op 24 maart bleek dat hij daarover met Saleh geen overeenstemming had kunnen bereiken. Deze kon voorlopig nog rekenen op steun van een belangrijk deel van het leger, waaronder de Republikeinse Garde.
Protesten hard neergeslagen
De strijd bleef vanuit de demonstranten geweldloos. Zo betoogden honderdduizenden mensen op 1 april in de hoofdstad Sanaa en in andere steden. De spanning was voelbaar omdat ook aanhangers van de president zich manifesteerden. Die maand vielen er in Sanaa en in de zuidelijk stad Taiz door het optreden van veiligheidstroepen meer dan zestig doden en honderden gewonden. Maar honderdduizenden Jemenieten gingen door met hun protesten, op 27 april zelfs in achttien steden tegelijk.
In de maand mei herhaalde zich dit patroon van aanhoudend protest, tegenmanifestaties door Saleh-aanhangers en gewelddadig ingrijpen. Het hoogtepunt van het verzet was 22 mei, toen in Sanaa het record aantal betogers van zo’n anderhalf miljoen mensen werd bereikt.
Strijd met machtige stam
Op 23 mei braken in Sanaa zware gevechten uit waarbij tanks, mortieren en automatische wapens werden ingezet. Troepen die trouw waren aan de president raakten slaags met strijders van de machtige Hashed-stammenfederatie van sjeik Sadeq al-Ahmar, voorheen een bondgenoot van Saleh. Op 27 mei ging de Jemenitische luchtmacht over tot het bombarderen van een legerkamp ten noordoosten van Sanaa dat was ingenomen door stamleden. Duizenden inwoners vluchtten de hoofdstad uit.
Op 29 mei werd een staakt-het-vuren overeengekomen, maar daar kwam twee dagen later alweer een einde aan en in de nacht naar 1 juni werd opnieuw hevig gevochten. Sinds 23 mei waren meer dan honderdvijftig personen omgekomen.
President gewond bij aanval
President Saleh raakte op 3 juni gewond toen zijn paleis in Sanaa onder vuur werd genomen door opstandelingen. Daarbij vielen volgens een officiële opgave tien doden. Saleh stelde sjeik Sadeq al-Ahmar voor de aanval verantwoordelijk, maar deze ontkende. Diens huis werd als vergelding beschoten, waarbij negentien doden zouden zijn gevallen.
Tot de gewonden behoorden, behalve de president, ook premier Ali Muhammad Mujawwar en de voorzitter van de adviserende Shoera Raad en voormalig premier Abdulaziz Abdulghani. Alle drie vertrokken op 4 juni naar Saoedi-Arabië om daar te worden behandeld. Ook 24 familieleden van Saleh zochten hun heil in het buurland. Abdulghani (72) zou later, op 22 augustus, in een ziekenhuis in de Saoedische hoofdstad Riaad aan zijn verwondingen overlijden.
Enkele weken na de aanval verklaarden westerse diplomaten, die assistentie hadden verleend bij het onderzoek naar de toedracht, impliciet dat er sprake was van een moordaanslag op Saleh. De ontploffing, zo zeiden ze, was veroorzaakt door een bom die was geplaatst in het paleis van de president.
Voor duizenden Jemenieten was het vertrek van Saleh aanleiding om juichend de straat op te gaan, maar onduidelijk bleef of dit het eind van diens leiderschap inhield. Voorlopig werd zijn rol waargenomen door vicepresident Abd-Rabbu Mansour Hadi. De onzekerheid bracht honderdduizenden Jemenieten ertoe om op 14 juni in verscheidene grote steden hun eis voor het aftreden van Saleh opnieuw kracht bij te zetten. De hoop dat hij in Saoedi-Arabië zou blijven, bleek tevergeefs: op 23 september keerde Saleh terug naar Jemen.
Escalatie van de strijd
In september escaleerde de situatie in ernstige mate, dusdanig dat zich een complete burgeroorlog in het land leek te gaan voltrekken. Op 18 september openden de machtige Republikeinse Garde en gewapende aanhangers van het regime met automatische wapens het vuur op meer dan honderdduizend demonstranten. Ook zouden veiligheidsdiensten luchtdoelgeschut hebben gebruikt en waren scherpschutters gesignaleerd. De lezing van het ministerie van Defensie was echter een andere: de schermutselingen zouden zijn begonnen toen er met benzinebommen werd gegooid en ‘een islamitische groep’ het vuur opende op de demonstranten.
De volgende dag gingen opnieuw tienduizenden in Sanaa de straat op, terwijl tegelijkertijd Saleh’s troepen slaags raakten met eenheden van de naar de oppositie overgelopen generaal Mohsen. Ook op 20 en 21 september werd zwaar gevochten. In deze vier dagen kwamen zeker 76 mensen om het leven.
Bemiddeling
President Saleh (69) liet zich kennen als een wispelturig president. Verscheidene keren leek hij bereid de macht over te dragen, om daar vervolgens weer op terug te komen.
Een uitweg uit de impasse werd tevens bemoeilijkt door de onverbiddelijke eis van de oppositie dat Saleh direct diende op te stappen voordat onderhandelingen mogelijk waren.
Zoals gemeld had Saleh al op 10 maart voorgesteld aan het einde van het jaar af te treden, maar trok hij die belofte enkele weken later weer in. Een mogelijke oplossing werd vervolgens aangereikt door de zes landen van de Gulf Cooperation Council (GCC). Daartoe behoorden Bahrein, Koeweit, Oman, Qatar, Saoedi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten.
Zij stelden in april voor dat Saleh de macht overdroeg aan zijn vicepresident en de oppositie leiding ging geven aan een overgangsregering. Deze zou een grondwet moeten opstellen en verkiezingen organiseren. Saleh schaarde zich achter de voorstellen, maar de oppositie wees ze op 11 april af. De president diende volgens haar onmiddellijk af te treden en te worden vervolgd voor ambtsmisdrijven.
Op 21 april presenteerde de GCC een geactualiseerd plan, dat op respectievelijk 23 en 25 april door regering en oppositie werd aanvaard. Op 30 april zou Saleh zijn handtekening zetten onder het voorstel - maar daar zag hij op dat moment alsnog van af. Dit scenario – aanvankelijk instemmen en er daarna weer op terugkomen – herhaalde zich in mei nogmaals.
De GCC-landen probeerden Saleh half juni, toen deze al in Saoedi-Arabië verbleef, opnieuw te bewegen tot aftreden. Op 13 september werd bekend dat hij vicepresident Abd-Rabbu Mansour Hadi de opdracht had gegeven met de oppositie te onderhandelen over een machtsoverdracht. Daarmee leek hij het vredesplan van de Golfstaten te volgen.
Saleh verklaarde op 8 oktober via de staatstelevisie opnieuw dat hij 'in de komende dagen’ de macht wilde opgeven. Er gebeurde echter niets, ook niet na een oproep tot aftreden van 21 oktober door de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties.
Al-Qaida
Herhaaldelijk rechtvaardigden machthebbers in de Arabische wereld hun heerschappij door te verwijzen naar het gevaar van het terroristisch netwerk van Al-Qaida. Gewelddadige acties uit deze kring vonden vooral plaats in instabiele landen en dat gold bij uitstek voor Jemen, waar Al-Qaeda op het Arabisch Schiereiland (AQAP) vooral actief was in verarmde provincies als Abyan, Marib en Shabwah. In de maanden april tot en met juni vonden regelmatig gevechten plaats tussen militanten en regeringstroepen.
De vrees voor al-Qaida was tevens reden voor de Verenigde Staten tot terughoudendheid jegens een te snelle wijziging van de machtsverhoudingen in Jemen. Omdat de VS aanwijzigen hadden dat AQAP zich op steeds meer plaatsen manifesteerde, werden de eerder opgeschorte luchtaanvallen op militanten vanaf juni hervat. Bij één daarvan, op 30 september, werd de belangrijke al-Qaidaleider Anwar al-Awlaqi (40) gedood.
Slachtoffers
Over het aantal dodelijke slachtoffers sinds het begin van de opstand bestond onduidelijkheid. De Jemenitische regering noemde over de maanden tot en met september een getal van tenminste 1.480.
Dit artikel maakt deel uit van een special over de Arabische Lente. Daarin komen achtereenvolgens Mauritanië, Tunesië, Egypte, Bahrein, Saoedi-Arabië, Oman, Jordanië, Syrië, Marokko, Jemen en Libië aan bod.