De economie van China
De Chinese economie is de snelst groeiende economie ter wereld. India volgt op gepaste afstand met ongeveer 2% minder economische groei. In dit artikel zal de economie van China onder de loep worden genomen. Hoe een communistisch land als China een grote economie is geworden.
Artikelindeling
China en het communisme
China is sinds 1949 een communistisch land. In 1949 kwam Mao Zedong aan de macht, en voerde hij het communisme in naar het model van de Sovjet Unie. Maar hoe zag dit communistische systeem eruit. Hoe heeft de Chinese economie zich ontwikkeld van een land dat de welvaart en economische groei van een derde wereldland had, naar een land dat één van de toonaangevende landen is geworden in de wereldeconomie.
Mao Zedong en het begin van het communisme
Het communisme begon in 1949, met de machtsgreep van Mao Zedong en zijn communistische partij. Mao en zijn communistische partij hadden de zware taak een groot land als China weer op te bouwen. De economie was bankroet en verlamd. In de steden werden mensen met de hongerdood bedreigd. Er was een monetaire chaos ontstaan doordat Chiang Kaishek met de goudreserves naar Taiwan was gevlucht. De inflatie was nog veel hoger dan in Duitsland na de Eerste Wereldoorlog. De meeste spoorlijnen, wegen, kanalen en irrigatiewerken waren afgesneden of verwoest. Deze situatie laat duidelijk zijn, hoe China in 1949 aan de rand van de afgrond stond. Er was dus voor de nieuwe leider Mao Zedong veel werk nodig om het land weer gezond te krijgen. China was een antikapitalistisch land. China was dus een communistisch land, veel bedrijven werden in het begin van het communisme genationaliseerd en onder overheidstoezicht geplaatst.
Onder het communistisch regime was China een erg arm land. Het inkomen per hoofd van de bevolking werd in 1952 op $57 geschat en voor 1997 werd het nationaal product per hoofd op $620 geschat. De individuele consumptiestijging is tot voor kort zeer beperkt gebleven. Wel zijn met een belangrijk deel van de besparingen de collectieve voorzieningen (onderwijs, gezondheidszorg, huisvesting, enz.) gefinancierd.
Mao Zedong zag de economie als een belangrijk punt in zijn regeringstijd. Hij nam verscheidende maatregelen om de economie er weer bovenop te helpen. China was in die tijd, meer dan nu, een zeer agrarisch land. De landbouw was de belangrijkste sector in de economie en wie op het platteland leefde, had het over het algemeen goed. In 1949 bestond het nationaal product volgens verscheidene gegevens uit 75 % van het totale nationale product. Het Bruto nationaal product per hoofd van de bevolking was in 1949 zeer laag. Volgens gegevens was het inkomen per hoofd van de bevolking in China 57 dollar. Ook de gemiddelde levensverwachting van 40 jaar was een stuk minder dan de levensverwachting in het heden (70 jaar).
Verder werd er in 1950 de landhervormingswet ingevoerd. Deze landhervormingswet ging ervan uit dat het land werd herverdeeld. Deze herverdeling vond plaats onder de landarbeiders, arme en middelgrote boeren. Volgens gegevens uit het eerder genoemde boek werd 46,6 miljoen hectare grond verdeeld onder 300 miljoen boeren. Als je dit berekend, kun je concluderen dat een gezin van 5 à 6 personen de beschikking kreeg over ongeveer 0,15 hectare grond.
In 1953 kwamen de volgende hervormingen van Mao Zedong. Hij voerde naar communistisch voorbeeld 5-jaren plannen in. Deze 5-jaren plannen waren onderdeel van de planeconomie van de Chinese communisten. Een planeconomie word ook wel een centraal geleide economie genoemd. In een planeconomie heeft de staat alleen rechten om het verstrekken van zowel goederen als diensten. Doordat de staat alles bepaald vervalt het principe van marktmechanisme. De vraag van de consument zal niet meer door het aanbod worden bepaald, maar de Chinese overheid bepaald hoeveel er word gemaakt en de mensen kunnen dat kopen tot dat het op is. Er zal dus geen evenwichtsprijs kunnen ontstaan, maar de Chinese overheid zal de prijs vaststellen. Ook is er in een planeconomie geen sprake van volkomen concurrentie. Er is één staatsbedrijf die het ene product maakt en een ander staatsbedrijf maakt het andere product. Deze 5-jaren plannen waren in het begin vooral gericht om de zware industrie in China een flinke oppepper te geven. Tot de zware industrie rekent men vooral mijnbouw, staalindustrie, machine-industrie en de chemische industrie. Deze investeringen die de Chinese overheid moest doen werden gefinancierd uit de succesvolle landbouwopbrengsten (het platteland moest de investeringen in de stad mogelijk maken). Dit eerste 5-jaren plan was een grote stap voorwaarts voor de Chinezen. De Economie groeide volgens statistische gegevens in de periode tussen 1953 en 1958 jaarlijks zo’n 8,3%. De Chinezen kregen door deze economische groei weer veel zelfvertrouwen en voor Mao betekende deze jaarlijkse groei van 8,3% een aanduiding dat zijn economisch systeem een goede was.
China is nog steeds een overwegend agrarisch land; naar schatting werkt ca. 50% van de beroepsbevolking in de landbouw en ca. 50% in industrie, handel, transport en bij het bestuur (2001). De huisnijverheid is nog steeds hoog ontwikkeld. In de 19de eeuw werd er voorzichtig begonnen met modernisering. In kuststeden als Sjanghai, Tianjin, Hankou en Kanton werden door westerse en Japanse ondernemers een lichte industrie opgebouwd. In Mantsjoerije werd door Japan, op grond van daar gevonden kolen en ijzererts, een zware industrie gesticht die nu nog steeds de ruggengraat van de moderne Chinese economie vormt. Deze nieuwe activiteiten beroerden echter slechts kleine gebieden, omdat men in het westen dacht dat China over te weinig natuurlijke hulpbronnen beschikt die voor de wereldeconomie van belang was. De buitenlandse handel was zeer bescheiden en de uitvoer bestond voornamelijk uit agrarische producten en wat metalen. Van 1949 tot 1952 had de wederopbouw plaats van het productieapparaat, dat in de oorlog tegen Japan (1937-1945) en daarna in de burgeroorlog zwaar had geleden. Het bestrijden van de inflatie was zeer succesvol in deze periode.
Vanaf 1958 (grote sprong voorwaarts)
In mei van het jaar 1958 begon Mao Zedong met de grote sprong voorwaarts (tweede 5-jaren plan). Doel van deze sprong was het tegengaan van de groeiende werkloosheid en de technologische achterstand die het land bezat, tegen te gaan. Men ging arbeidsintensiever werken en alle economische sectoren moesten gelijktijdig worden ontwikkeld. Allerlei technologische ontwikkelingen werden op grote schaal doorgevoerd terwijl er niet was nagedacht over de gevolgen van dit doorvoeren. Een andere belangrijke ontwikkeling tijdens de grote sprong voorwaarts, was de oprichting van volkscommunes. In totaal kwamen er 26000 van deze volkscommunes. Een volkscommune is een grote landbouworganisatie. Ze ontstonden doordat allerlei stukken landbouwgrond werden samengevoegd onder één organisatie. De commune werd de baas over de dorpen. De lonen werden gelijkgetrokken en alles kwam onder het beheer van de commune. De commune bestond uit het bestuur, productieteams en productiebrigades. Maar deze sprong voorwaarts mislukte totaal. De oorzaken voor deze mislukking waren: Tegenstand van de boerenbevolking, conflicten in de regering en natuurrampen.
Vanaf 1966 (de culture revolutie)
De culturele revolutie begon in 1966 en was uitgelokt door Mao Zedong. Zedong opende een aanval op zijn tegenstanders van de revolutie. De ideologie van Mao moest weer hoog in het vaandel komen, omdat tijdens de voorgaande regeringsjaren steeds meer mensen zich hadden afgekeerd van deze ideologie. Er kwam zelfs een kleine burgeroorlog. Economische sectoren als steenkool groeide met 6,7% per jaar en de olievoorraad zelfs met 19,6% per jaar. Landbouw groeide met 3,1% procent per jaar. Deze landbouwgroei was nauwelijks voldoende om de bevolking van voldoende eten te voorzien. Omdat ook de bevolking fiks groeide kon de landbouwproductie dit nauwelijks bijbenen. Deze revolutie stond in het teken van Mao en de grote vier (de kerngroep van de culturele revolutie). Het einde van de revolutie kwam in 1976 toen Zedong was overleden en de grote 4 werden gearresteerd. Na ‘76 werd er gestreefd naar stabiliteit in het land, maar doordat men met een nieuwe grote sprong dit wilde doen (zelfde soort als de grote sprong voorwaarts), mislukte ook deze grote sprong. De tegenstellingen in het land werden juist kleiner in plaats van groter.
Gevolgen economische verandering op de Chinese consument
China is een land in ontwikkeling. De economische verandering van een centraal geleide economie naar een economische vorm, waar de vrije markt economie meer een rol is gaan spelen, heeft ook gevolgen voor de consument. Maar het verschil tussen de groepen Chinezen blijft enorm.
Koopkracht Chinese bevolking
De Chinese economie heeft een flinke stap voorwaarts gemaakt. Was het bruto nationaal product per hoofd van de bevolking in 2000 nog 3800 dollar, in 2007 was dit al 7700 dollar. In 2008 was er weer een achteruitgang voor de koopkracht, dat komt met name door de financiële crisis die op dat moment op de wereld heerst en de teruglopende beurskoersen. Deze cijfers geven aan dat China op het gebied van het BNP per hoofd nog lang geen wereldmacht is. Je kan dus zien dat de consument minder profiteert van de welvaart. China als land is een wereldeconomie maar het BNP per hoofd van de bevolking blijft daarbij ver achter. Op het gebied van de koopkracht (hetgeen wat de consument te besteden heeft) zit China in dezelfde categorie met landen als Egypte, Oekraïne en Bolivia. Het heeft zijn buurlanden als India Mongolië en Pakistan achter zich gelaten, maar loopt nog ver achter bij bijvoorbeeld Rusland, Japan, West Europa en de Verenigde Staten. Met een BNP per hoofd van rond de 5500 dollar ben je een middenmotor, een andere opkomende economie als Brazilië doet het toch beter met een BNP per hoofd van 9700 dollar. En op een land als de VS (BNP 46000 dollar) loopt China nog een straatlengte achter. Als economische wereldmacht (wat gezegd wordt over China), hoor je daar natuurlijk niet te zitten. Dus hieruit valt op te maken dat de Chinese consument lang niet zo hard profiteert van de economische ontwikkeling als dat het lijkt.
Het verschil binnen China is enorm. De mensen in de steden in China worden steeds koopkrachtiger, terwijl de koopkracht voor de mensen op het platteland veel minder hard stijgt. Er ontstaat langzaam maar zeker een middenklasse die meer kan en meer wil betalen voor kwaliteit. De consumenten kopen naarmate ze meer te besteden hebben, meer inferieure goederen. Inferieure goederen zijn goederen die meer worden gekocht naarmate het inkomen toeneemt. Een voorbeeld: Een consument koopt eerst een goedkoop huismerk van de Aldi, naarmate het inkomen toeneemt zal hij de Aldi gedag zeggen en naar een kwaliteitswinkel als Albert Heijn gaan. Ook wil de consument, wanneer zijn inkomen toeneemt, meer besteden aan biologische goederen. Deze goederen kosten iets meer, maar zijn verantwoord gemaakt.
Urbanisatie
Deze economische groei hangt vooral samen met de grote urbanisatie die de afgelopen decennia in China heeft plaatsgevonden. Urbanisatie is het trekken van het platteland naar de stad. Vele mensen probeerden met de trek naar de stad een beter bestaan op te bouwen. Deze urbanisatie gaat alleen maar door en de Chinese steden zullen op den duur nog grotere steden worden dan dat ze al zijn. Vooral de jonge generatie trekt naar de stad, omdat daar de kans op een beter bestaan groter is. Daarnaast willen en veel van deze personen het werk op het platteland niet over nemen. Veel van deze mensen die van het platteland komen gaan in de industrie of horeca werken. De groei is enorm. Woonde in 1990 nog 74 procent van de bevolking op het platteland, 18 jaar later in 2008 is dat nog maar 53 procent. Ruim 20 procent heeft de afgelopen 18 jaar dus het platteland verruild voor een leven in de stad. Maar hierdoor ontstaat een ander probleem voor de Chinese consument. Men krijgt meer geld, maar de producten die van het platteland afkomstig zijn moeten met minder mankracht gemaakt worden. Meer mensen en minder producten. Hierdoor zal de import van buitenlandse producten alleen maar toenemen.
Goedkope arbeid
Een belangrijk punt waardoor de China een flinke economische groei heeft kunnen doormaken, is de goedkope arbeid waarmee het land producten kan maken. Doordat de lonen laag zijn kunnen de bedrijven veel winst maken op de export. Maar dit heeft ook een nadeel voor de Chinese economie. Het saldo op de lopende rekening zal wel toenemen, omdat de export stukken groter is dan de import. Maar de andere sectoren die het nationaal inkomen bepalen zijn een stuk minder groot. Zo is de consumptie door de lage lonen niet zo heel groot. Het gemiddeld beschikbaar inkomen van China is 25 % van het gemiddeld Nederlands beschikbaar inkomen. Nederland heeft een beschikbaar inkomen van 14,4 duizend euro (2007). In China bedraagt het gemiddeld beschikbare inkomen 3,6 duizend euro. Dit is het bedrag wat de Chinese consument op jaarbasis kan besteden aan consumptie en sparen. Het verschil tussen het platteland en de stad is wel enorm in dit opzicht. Het gemiddeld beschikbaar inkomen in de stad is drie maal hoger dan op het platteland. Het gemiddeld beschikbaar inkomen van een Chinees is dus € 3600,- op jaarbasis. In 1980, aan het begin van de economische hervorming, was dit percentage nog slechts 5 % van Nederland. Hieruit valt te concluderen dat de Chinees er in verhouding op de westerling wel op vooruit is gegaan, maar in principe ook nog ver achter blijft bij de westerse consument als je kijkt naar het beschikbaar inkomen. De Chinees geeft dus weinig uit aan consumptie. Wel meer dan vroeger toen de lonen veel lager waren en de consument nog niet in aanraking was gekomen met de westerse producten. Nog altijd wordt 37% van het beschikbaar inkomen gespaard. Dat betekent dat er ruim 1/3 deel van het inkomen op gaat aan sparen. 2/3 kan dan nog maar geconsumeerd worden, en met dat 2/3 deel, zo’n 2500 euro, moet de chinees zijn levensonderhoud betalen. Het grootste gedeelte van het inkomen gaat op aan voedsel, maar in de loop van tijd is dat afgenomen, zo blijkt in de tabel. Hoewel de consument meer verdient, gaat hij een minder groot deel van zijn inkomen uitgeven aan voedsel. Dat is ook logisch, want naarmate je meer verdient zal je voedselgebruik niet extra gaan stijgen. Verder is te zien dat de Chinees meer uitgeeft aan medicijnen en gezondheidszorg en aan onderwijs en ontspanning. Dus hoe meer de Chinees verdient, hoe meer die gebruikt maakt van de luxere dingen die er in het leven zijn. Eerst wordt vooral geïnvesteerd in primaire goederen (goederen voor de levensbehoefte), maar naarmate het inkomen toeneemt, wordt er ook meer geïnvesteerd in andere luxere goederen en diensten.
Concluderend kun je zeggen dat er steeds meer mensen wegtrekken van het platteland naar de stad (de urbanisatie). Daardoor blijven er minder mensen over op het platteland om voor de landbouwproducten te zorgen. De mensen die naar de stad trekken, kopen, naarmate het inkomen toeneemt, steeds meer duurdere dingen en geven ze een steeds groter gedeelte van hun inkomen uit aan luxere goederen en diensten. Ook gaat men bij een inkomensstijging vaker inferieure goederen kopen.
Binnenlandse invloeden voor de groei van de Chinese economie
China kent een snelgroeiende economie. Maar hoe kan het nu dat een communistisch land als China zo sterk in de wereldeconomie staat. De binnenlandse invloeden voor deze economische groei worden onder de loep genomen. Komt de snelle Chinese economie door de provincies Taiwan of Hongkong of zijn er andere politieke oorzaken.
Taiwan
Algemene informatie
Taiwan is een provincie van China met een grote ontstaansgeschiedenis waarin verschillende heersers de economie van het eiland beïnvloedden. Maar de echte ontwikkeling van de Taiwanese economie begon onder de Japanse heerschappij. In 1947 werd Taiwan na verschillende heersers te hebben gehad weer een zelfstandige provincie van China. Taiwan heeft een gemengde economie. Dat betekent dat Taiwan aan de ene kant met het vrije marktmechanisme werkt en aan de andere kant grijpt de overheid ook soms in. In Taiwan speelt de overheid een grote rol. De Taiwanese economie wordt door meerjarenplannen gestuurd. Dit soort plannen werden ook gebruikt in het communistische Rusland in de jaren 1928-1933. In de jaren ’70 en ’80 maakte Taiwan een grote economische groei door van ruim 8% hierdoor wordt Taiwan nu ook wel 1 van de Aziatische tijgers genoemd. Niet alleen de groei van de economie is heel hoog in Azië ook is het inkomen per hoofd van de bevolking van $11500 het hoogste in Azië met een werkloosheid van 1,6% hebben ze de werkloosheid tot het minimum teruggebracht. Deze groei van de economie was te danken aan de grootschalige industrialisatie, dit werd mede mogelijk gemaakt door de goede landbouwhervorming in de jaren ’50. Het grootgrondbezit werd opgeheven en duizenden kleine pachters werden tot grondeigenaren gemaakt. De overige boeren konden makkelijk integreren in de opgekomen industrie.
Verhoudingen met China
In 1992 werden de verhoudingen tussen China en Taiwan steeds nauwer. Vele Taiwanese Fabrieken overwegen om zich in China te gaan vestigen of hebben dit al gedaan. De handel tussen China en Taiwan verdubbelt zich jaarlijks. Sinds de toetreding van China en Taiwan tot de WTO werden de kosten om te handelen tussen deze twee gebieden aanzienlijk verlaagd waar beide landen van profiteren. Hierdoor is China onlangs de grootste handelspartner van Taiwan geworden, niet alleen zijn ze een belangrijke uitvoerpartner van Taiwan maar ook een bepalende factor in de import van het eiland Taiwan. China neemt 22,5% van de uitvoer en 11,9% van de invoer, deze cijfers blijven snel stijgen omdat de snelgroeiende economieën van China en Taiwan nauwelijks meer zonder elkaar kunnen. Maar niet alleen is China afhankelijk van de Taiwanese handel ook de investeringen van Taiwanese particulieren bedragen in 2006 $7.64 miljard per jaar, dit is maar een klein geheel van de totale investeringen die Taiwan in het Chinese vasteland pompt. Deze totale investeringen bedragen uit officiële bronnen $30 miljard maar in werkelijkheid is dit veel meer, volgens onderzoekers bedragen de werkelijke investeringen in totaal $100 miljard. In vergelijking met US, Europa en Japan stellen deze investeringen niks voor, maar vooral de zakenbelangen wegen zwaarder dan de politieke belangen tussen China en Taiwan. Vooral de Taiwanese elektronicabedrijven investeren veel in de Chinese productie van elektronicagoederen. Grotendeels heeft dit te maken met de lonen die in vergelijking met Taiwan een stuk lager liggen, maar ook investeren ze om zo een toeleverancier te worden van grote elektronicabedrijven. Zoals iedereen weet komen er veel elektronische producten uit China hierdoor hebben de bedrijven uit Taiwan een grote kans dat ze hun producten op de wereldmarkt krijgen. Concluderend kunnen we zeggen dat Taiwan geen grote invloed heeft op de ontwikkeling van de Chinese economie, de grootte van de investeringen die de Taiwanese bedrijven investeren stellen niet voor in vergelijking met die van US, Japan en Europa. Hierdoor zijn ze niet echt bepalend voor de economie van China.
Hongkong
Algemene informatie
Hongkong ligt in Zuidoost-Azië en is een speciaal bestuurlijke regio van de volksrepubliek China. Hongkong bestaat uit 236 eilanden en er wonen meer dan 7 miljoen mensen. In 1699 werd er voor het eerst contact gelegd tussen Hongkong en China door de “Britse oost Indische compagnie” hierdoor kwam de handel tussen China en Hongkong op gang. In 1621 werd Hongkong een belangrijke haven voor de Britse handel in dit gebied. Pas in 1945 werd Hongkong echt groot door vele vluchtelingen uit China. Ook economisch ging het vanaf dat moment goed door de goede geografische ligging van Hongkong ten opzichte van China en zuidoost-Azië. Pas in 1984 werd er een verdrag getekenden tussen China en het Verenigde Koninkrijk over de teruggave van Hongkong aan China. De laatste bestuurder van Hongkong stelde een democratisering in. En in 1997 werd Hongkong teruggeven aan China. Hongkong werd een speciaal bestuurlijke regio van China wat inhoudt dat in Hongkong binnen 50 jaar niet dezelfde wetten gelden als in China. Dit is ook in het belang van China, waarom zouden ze een gebied dat vroeger nog een klein vissersplaatsje was en wat ze toen hebben weggegeven en zich heeft ontwikkeld tot een miljoenenstad bij zich inlijven terwijl het er nu zo goed gaat.
Hongkong maakte vlak voor de tweede wereldoorlog een economische transformatie mee. Deze transformatie werd versterkt door de burgeroorlog in China en de Japanse invasie in China, hierdoor vluchten veel rijke Chinezen naar Hongkong en definitief tijdens de Korea-oorlog toen de VS. Een embargo op Chinese goederen afkondigde en Hongkong economisch aan banden werd gelegd. Hierdoor moesten ze zich wel richten op het ontwikkelen van binnenlandse economische activiteiten zoals het bank- en verzekeringswezen en de industrie. Toen in 1949 de Chinezen weer de macht hadden in China ging men er van uit dat ze Hongkong bij zich in zouden lijven. Dit gebeurde niet omdat Hongkong een belangrijke economische handelspartner van China was.
Verhoudingen met China
Door het opendeur beleid dat Deng Xiao-ping invoerde aan het eind van 1978 begon er een nieuw tijdperk in de economie van Hongkong. Doordat China zijn internationale betrekkingen verbeterde kwam de economie van Hongkong tot bloei. Hongkong herwon zijn traditionele rol van hoofdleverancier van commerciële en financiële diensten. Vanaf 1978 tot 1997 groeide de handel tussen China en Hongkong gemiddeld met 28% per jaar. In deze jaren begonnen bedrijven uit Hongkong hun vestigingen met arbeidsintensieve productie te verplaatsen naar het vasteland (China), dit deden ze omdat ze wilden profiteren van de lagere lonen die in China gelden. Vooral in de provincie Guandong (NL: Kanton) wordt er veel geïnvesteerd. Aan het eind van 1997 bedroegen de directe investeringen van Hongkong in de provincie Guandong $48 miljard wat ong. 80% van de buitenlandse investeringen bedraagt. Bedrijven en instellingen uit Hongkong hebben al meer dan 5 miljoen mensen in Guandong aan het werk gezet. Een groot deel van deze ondernemingen zijn arbeidsintensieve ondernemingen voor de uitvoer van producten. Sinds kort wordt er ook veel geïnvesteerd in Financiële diensten, toerisme en de detailhandel in dit gebied. Hongkong is uitgegroeid tot de grootste investeerder in het Chinese vasteland en stond in 1995 in voor 60% van de $133 miljard aan buitenlandse investeringen. Uit een steekproef bij de 60 belangrijkste bedrijven in Hongkong is gebleken dat ze er binnen 3 á 4 jaar nog $25 miljard bij doen. Hiervan zou 58% naar de dienstensector, 38% naar de infrastructuur en slecht 2% naar de nijverheid gaan. Hongkong draagt ook nog een derde bij aan de buitenlandse inkomsten van China. Concluderend kan er worden gezegd dat Hongkong een belangrijke motor was en is van de Chinese economie en het in de toekomst ook zal blijven. Met 60% van de buitenlandse investeringen in China zijn ze de grootste investeerders in China en dit zal zoals uit de steekproef is gebleken ook in de toekomst zo blijven.
Binnenlandse Politieke Oorzaken
In het jaar 1978 begon Deng Xiaoping met economische hervormingen in China, sindsdien is het Bruto Binnenlands Product (BBP) van China verachtvoudigd. Het plan waarmee Deng Xiaoping mee kwam had als doel om genoeg groei te waarborgen zodat de economie van China zich kon moderniseren. Hierdoor werden de communistische ideeën die er leefden in China gecombineerd met Westerse ideeën over de economie.
De eerste hervormingen die eind jaren ’70 en begin jaren ‘80 werden doorgevoerd, bestonden vooral uit het openen van grenzen met andere landen, voor deze tijd leefde China vooral op zichzelf zonder betrekkingen met het buitenland. Er werd ook een systeem gebracht dat de boeren de mogelijkheid gaf om hun gewassen op de vrije markt te zetten. Vanaf die tijd konden ze hun eigen inkomen verwerven wat hiervoor vooral collectief gebeurde. In deze tijd werden er ook dorps- en stadsondernemingen opgericht, dit waren bedrijven die in het bezit zijn van een stad of een dorp.
De tweede hervormingen die eind jaren ’80 begin jaren ’90 in werden doorgevoerd, was er vooral op gericht om de geleide planeconomie af te bouwen en een open markteconomie in te voeren waarbij vraag en aanbod de marktprijs bepaalden. In het begin werd de prijs van sommige goederen en diensten nog bepaald door de overheid maar geleidelijk aan werd de prijs van de meeste producten bepaald door vraag en aanbod. Rond de jaren ’90 werd de prijs van de meeste goederen bepaald door vraag en aanbod. Rond deze tijd stelde de overheid ook 5 speciale economische zones in. In deze gebieden (niet belangrijk om te noemen) waren de investeringswetten milder dan in het rest van het land zodat ze veel buitenlandse investeringen konden aantrekken.
In de tweede helft van de jaren ’90 lag de nadruk op het ontwikkelen van de industrie. Verliesdraaiende industrie werden per direct gesloten, er werd aan sociaal zekerheidsysteem gewerkt en de overheid probeerde de banksector te moderniseren. De bedoeling voor deze modernisatie was dat de moderne banken leningen konden verstrekken aan bedrijven op basis van winst en verlies en niet op politieke voorkeur zodat alle bedrijven een eerlijke kans hadden op leningen te krijgen.
In tegenstelling tot de Russische economische hervormingen kunnen de hervormingen van China een succes worden genoemd. De nadruk lag in China vooral op de lichte industrie en in Rusland op de zware industrie. De lichte industrie maakt consumptiegoederen die direct door mensen gekocht kunnen worden waardoor er veel van verkocht worden. Deze industrie produceerde in het begin van de hervormingen nog laagwaardige consumptiegoederen, tegenwoordig worden er veel technologische producten geproduceerd maar ondanks deze verschuiving blijft het arbeidsintensief. De economie van China zou het hardst groeien als er markteconomie zou worden doorgevoerd maar doordat de macht nog ligt bij de communistische partijen en het leger wordt verdere liberalisering niet doorgevoerd. Zij hebben belangen in een staatssector die nog grote invloed uitoefent op de energievoorzieningen en de zware industrie. Door de Chinese cultuur die concurrentie, competitie en prestatie afwijst. Deze tweedeling in China is te zien aan de tweezijdige wetgeving. De overheid van nu staat voor de moeilijke taak om de hervormingen door te blijven voeren en er voor zorgen dat de economie zich blijft moderniseren maar niet ten koste van de maatschappelijke harmonie.
Buitenlandse invloeden voor de groei van de Chinese economie
Doordat de grenzen van China in 1978 open gingen voor buitenlandse invloeden in de economie, is de economie in die tijd sterk gegroeid. Ook de invoering van de SEZ’s stimuleerden bedrijven om te investeren in de economie van China. Door al deze investeringen groeide en groeit de economie snel. De Chinese export steeg in 2006 met 27% tot 969,7 miljard US dollar en de import steeg met 19,7% tot 751,9 miljard US dollar. In 2006 was er een handelsoverschot van 217,7 miljard US dollar.
Handelspartners
De belangrijkste handelspartners aan de grens van China zijn Rusland, Mongolië, Vietnam en Noord-Korea. De Chinese export naar deze landen bestaat vooral uit industriële eindproducten en de import bestaat vooral uit grondstoffen. In de grensgebieden tussen deze landen hebben Chinese investeerders een productiebasis gevestigd. De handel met deze landen en met de rest van Azië is aanzienlijk en het blijft stijgen. Maar de grootste handelspartner blijft toch de Verenigde Staten, ook Nederland heeft een aandeel in de groei van de Chinese economie. Vroeger waren het vooral de staatsbedrijven die de handel met het buitenland bedreven, maar tegenwoordig zijn dit de dochterondernemingen van buitenlandse bedrijven die hun aandeel jaarlijks vergroten. In 2005 bestond dit aandeel uit 60% van de totale buitenlandse handel. Maar ook de kleine particuliere bedrijven zien hun aandeel jaarlijks langzaam stijgen. In de toekomst zal de invloed van buitenlandse bedrijven in de Chinese economie sterk stijgen. Dit komt vooral omdat ze willen profiteren van de lage lonen in China. Bedrijven die nu al hun arbeidsintensieve vestiging in China hebben gestationeerd trekken ook toeleveranciers aan die samen tot een eindproduct komen dat geëxporteerd zou worden. De importgroei van China wordt vooral behaald door de aanschaf van goederen voor nieuwe buitenlandse vestigingen/ondernemingen in China.
Afrika
De opkomst van China is niet alleen gunstig voor de omringende landen, Europa en de VS maar ook voor Afrika. Je zou denken dat de economische opkomst voor Afrika juist ongunstig is, omdat vooraal goedkope Chinese producten zoals sandalen, slippers, potten en pannen de wereldmarkt overspoelen, maar juist Afrika profiteert veel van de economische groei van China. Waar de Westerse landen Afrika juist links laten liggen en het “verloren continent” hebben afgeschreven, trekken de Chinezen massaal Afrika binnen China heeft handelsbetrekkingen gemaakt met meer dan 40 Afrikaanse landen. Sinds kort is China de derde grootste handelspartner van Afrika op de Verenigde Staten en Frankrijk en bedraagt het handelsvolume zo’n 18 miljard US dollar in de jaren 2002-03 steeg dit handelsvolume met 50%. Het merendeel van de handel tussen Afrika en China bestaat uit de Export van grondstoffen naar China (zoals olie, hout en mineralen) en Afrika haalt arbeidsintensieve producten uit China (Zoals kleding en textiel). Afrika wordt steeds meer een bepalende factor in de Chinese economie, doordat de economie in China blijft groeien heeft het steeds meer grondstoffen nodig. Door de relatie met Afrika kunnen ze de behoeften bevredigen en de economie op gang houden. Door de economische groei van China zijn Afrika en China geen concurrerende maar complementaire landen.
Verenigde Staten
De relatie tussen China en Amerika is de laatste jaren sterk verbeterd. Amerika begon de laatste jaren steeds meer producten uit China te halen. Dit omdat het goedkoper was om de producten uit China te halen dan het in eigen land te produceren daardoor bleef de inflatie beperkt.
Normaal zal een handelsoverschot lijden tot een waardedaling van de dollar t.o.v. de yuan. Als er veel producten in China worden gekocht moet de vraag naar de Yuan toe nemen en de koers stijgen. Hierdoor zouden Chinese producten duur moeten worden voor de Amerikanen. Dit gebeurde niet omdat de Chinezen besloten om de dollars niet uit te geven maar op te sparen en voor het grootste deel terug te sluizen naar de vs. De helft van het geld werd geleend aan de Amerikaanse overheid en ong. 40% werd geleend aan de hypotheekbanken. Hierdoor bleef de koers van de dollar hoog t.o.v. van de Yuan waardoor de producten in China goedkoop bleven voor de Amerikanen en de Chinese export extreem bleef groeien.
China in de wereldeconomie
China voert sinds het einde van de jaren ’70 een nieuwe economische koers in, genaamd de ‘open deur’-politiek. Deze vorm van politiek houdt in dat China niet langer contacten met het buitenland vermijdt. Buitenlandse investeringen worden juist aangemoedigd door de Chinese overheid. De handel met het buitenland is daarom ook sterk gegroeid en sinds de jaren ’90 maakt China een enorme economische groei door.
China en de wereldeconomie
Door de hervormingen in China, veranderde de importstructuur. Er kwamen tekorten op de betalingbalans door een explosieve groei van de import uit ontwikkelde industrielanden. De belangrijkste handelspartners van China zijn Hong Kong, Japan, Indonesië en andere Aziatische landen. Dan volgt er een tijdje niets en daarna volgen de VS, het Midden-Oosten en Afrika. Europa en andere westerse landen sluiten de rij. Na 25 jaar liberalisering (het proces van privatisering en deregulering van bedrijven en sectoren), handelt China dus vooral met politiek vergelijkbare landen in de regio. Echter neemt de invloed van andere factoren toe, zoals de aanwezigheid van een groot Chinees bevolkingsdeel. Want de Chinezen in bijvoorbeeld Indonesië, Maleisië en Singapore kwamen als eerste in China investeren toen Deng in 1992 de deuren voor buitenlanders opensloeg.
In 2004 stond China op de zesde plaats als het gaat om de economie. Het passeerde hierbij Italië. Een jaar later werd ook Frankrijk voorbij gegaan. In 2006 werd de Chinese economie zelfs groter dan die van Groot-Brittanië. Hiermee kwam China op de vierde plaats te staan. Het moet de VS, Japan en Duitsland nog voor laten gaan. De Chinese economie groeit de laatste jaren maar liefst met 9% per jaar.
Deze forse economische groei leidt natuurlijk ook tot enkele problemen. Om te beginnen is het vooral de stedelijke bevolking die profiteert van de toenemende welvaart. Het platteland van China heeft hierbij een verre achterstand. De tegenstelling tussen arm en rijk wordt dus groter en het centrum (steden) en periferie (platteland) wordt duidelijk zichtbaar. Hierdoor komen de achtergebleven regio’s geregeld in opstand. Dit heeft tot nadelig gevolg dat China meer politiek instabiel wordt. De overheid heeft programma’s ontwikkeld om de achtergebleven regio’s economische steun te geven. Een ander probleem is de lage waarde van de Chinese munt, de yuan. Door de grote economische vooruitgang van China is de inflatie sterk opgelopen. Een voordeel voor China is dat de export hierdoor voor een lage prijs kan worden verkocht. De concurrentiekracht van China neemt dus toe. Toch kent een lage waarde van de yuan ook een nadeel. Het importeren van producten naar China is voor de Chinezen erg hoog. Aangezien China een negatieve betalingsbalans heeft, is het belangrijk dat de yuan in waarde stijgt. Een derde probleem is dat er in China vaak een gebrek aan grondstoffen is. Een gevolg hiervan is dat fabrieken niet optimaal kunnen produceren. Aan de andere kant is er ook sprake van overproductie.
Handelsrelatie China en Europa van vroeger tot nu
China voelde zich superieur aan andere volkeren. De Chinese naam voor China is Zhongguo. Dit betekent letterlijk ‘Rijk van het midden’. Hieruit blijkt hoe centraal de Chinezen hun plaats in de wereld zagen. Alle omringende volkeren werden beschouwd als barbaren. Europa richtte zich naar buiten. Het was de tijd van ontdekkingsreizen.
China rond 1600, de eerste contacten tussen China en Europa
Europa voelde zich voor 1570 superieur aan andere landen. Niemand zou zo beschaafd zijn als de Europeanen. Ten minste dat dachten ze. Rond 1571 bracht Marco Polo een verslag uit over een land dat net zo, of misschien wel meer, beschaafd was als Europa, China. Hij zou daar getuige van zijn geweest. In een zeeslag werd Marco Polo gevangen genomen. Daar ontmoette hij Rustichello, een schrijver. Alles wat Polo vertelde werd door hem opgeschreven. Het boek kreeg de titel ‘Il Milione’. Europeanen hadden nog nooit eerder over het beschaafde verre Oosten gehoord. Ze konden het dan ook nauwelijks geloven dat een land buiten Europa zo’n hoogstaande beschaving en rijkdommen had. Europeanen zochten naar nieuwe gebieden voor handel en missie. Vele gebieden werden veroverd. Beschavingen werden weggevaagd en volkeren werden bekeerd tot het christelijk geloof. Het Rijk van het Midden liet zich echter niet overrompelen. Integendeel, de Chinezen beschouwden de Europeanen als barbaren van het ergste soort die nog veel te leren hadden. Door deze weerstand gingen enkele Europeanen dit land en zijn bewoners beter bestuderen. Zij werden de eerste Europese China-deskundigen, genaamd de sinologen. Er werden geleerden naar China toegestuurd, de zogenaamde jezuïeten. Zij kregen de opdracht om zich in de Chinese cultuur aan te passen. Hierdoor hoopte men dat het volk zich tot het Christendom ging bekeren. In China leerden de jezuïeten dat zij moesten beginnen bij het hof en de geletterde mandarijnen. De op dat moment superieure westerse wetenschap werden gebruikt als lokmiddel. Aanvankelijk slaagde de strategie, maar de jezuïeten pasten zich zo aan dat van prediking niet veel meer kwam. Europa had in China niet of nauwelijks indruk gemaakt. Het lukte Europa rond 1600 dus niet om handel te drijven met de Chinezen. Alleen de Russen wisten in en rondom Peking wat handel te regelen.
China van 1800 tot nu
In China was er nauwelijks belangstelling voor Europese producten. Het enige product waar in China voldoende vraag was, was opium. Met de opbrengst van de binnen gesmokkelde vaten opium werd vooral thee gekocht. Na 1820 steeg de illegale opiuminvoer enorm. In 1839 brak de opiumoorlog uit. Aanleiding voor deze oorlog was dat in de stad Kanton de Engelsen gedwongen hun opiumvoorraad af moesten staan. Ze moesten beloven nooit meer opium te smokkelen. De opiumoorlog, die vier jaar zou duren, werd door de Engelsen gewonnen. De Chinese keizer moest een verdrag tekenen waarbij alle Engelse eisen werden ingewilligd. In 1860 werd China nogmaals verslagen. Dit keer door een gecombineerde Frans-Engelse troepenmacht. Er kwam een nieuw verdrag waarin China nog meer concessies moest doen. De handel tussen Europa en China kwam op gang. In het begin van de twintigste eeuw veranderde er veel in China. China begon fabrieken neer te zetten. De standen verdwenen, wat ook weer leidde tot het einde van het keizerrijk. China werd een communistisch regime. In 1964 werden (handels)relaties met Frankrijk aangegaan. Een jaar later sloot China verdragen met de Europese Economische Gemeenschap (EEG). In de jaren ’80 namen de buitenlandse investeringen, de handel en de technologische hulp sterk toe. Ook in de jaren ’90 steeg de handel met het buitenland enorm. Het communistische China krijgt steeds meer kapitalistische elementen in de politiek.