Westerse filosofie: de middeleeuwen
De periode die loopt van 500 tot 1500 noemen we de middeleeuwen. Door veel mensen wordt deze tijd gezien als een zwart gat op filosofisch gebied, waar meer kennis verloren is gegaan, dan is gewonnen. Het christendom stond centraal in de middeleeuwen en dit werd door de filosofen dan ook als waarheid gezien.
Christendom
In 388 werd het christendom staatsgodsdienst binnen het Romeinse Rijk. Dit had veel invloed op de eeuwen daarna, het was een zegetocht voor het christendom kunnen we wel concluderen. Maar het had niet alleen maar positieve kanten: de verhouding met de filosofie en het wetenschappelijk denken kwam hevig onder druk te staan. Godsdienst kwam op de eerste plaats en dat was op verschillende manieren te merken. De theologie, het geloof, het christendom stond centraal en dit werd als enige waarheid beschouwd. De theologie had eerst nog veel zelfvertrouwen, maar dit kwam onder druk te staan totdat de filosofie weigerde nog langer aan het christendom toe te geven. De groei van de wetenschappelijke kennis speelde hierbij een grote rol.
Belangrijke middeleeuwse filosofen
De Romeinse christen Boëthius (480-877) was een belangrijk overgangsfiguur na Augustinius. Ook Johannes Scottus Eriugena uit Ierland (810-877) en Anselmus uit Engeland (1033-1109) waren tamelijk bekend. De belangrijkste middeleeuwse filosoof was echter de heilige Thomas van Aquino uit Italië (1225-1274). Hij wordt tot de 'scholastici' gerekend: hij zocht naar de waarheid op een rustige en bovenal objectieve manier. Thomas van Aquino was de 'officiële filosoof' van de katholieke kerk en was de eerste die onderscheid wist te maken tussen de geestelijke en de wereldlijke macht. Hij is vooral bekend geworden door zijn vijf godsbewijzen in 'Summa Theologiae':
De vijf godsbewijzen
- De dingen in de werkelijkheid zijn in wording. Die beweging hebben de dingen van iets anders. Er moet dus een Eerste Onbewogen Beweger zijn geweest: God.
- Er zijn oorzaken die elkaar veroorzaken, maar ook deze reeks van zijnsoorzaken eindigt een keer; dat gebeurt door God als eerste zijnsoorzaak.
- Dit bewijs vertrekt vanuit het niet-noodzakelijke zijnskarakter van de zintuiglijke wereld. Deze toevallige dingen hebben een noodzakelijke zijnde nodig vuur hun bestaan; ook dit is God.
- Er zijn graden van volmaaktheid. Die verwijzen dus ook naar een bezitter van alle hoogste graden van volmaaktheid; ook dit is weer God.
- Dit bewijs heet ook wel het teleologische godsbewijs, omdat het uitgaat van de doelgerichtheid van de natuur; de ontwerper hiervan is wederom God.
Copernicaanse revolutie
De Pool Nicolaus Copernicus (1473-1543) zorgde ervoor dat de verhoudingen definitief veranderd waren. Voor de tijd van Copernicus dacht men dat de zon, de maan en de sterren om de aarde heen draaiden. In 1543 gaf Copernicus zijn boek uit waarin hij omschreef hoe de aarde om zijn eigen as draaide én om de zon. De zon kwam in het centrum te staan, daarom wordt dit nieuwe wereldbeeld ook wel heliocentrisch genoemd. Copernicus heeft dus voor een wending gezorgd binnen de verhoudingen van de filosofie en wetenschap, er wordt daarom gesproken van de Copernicaanse Revolutie. Deze Copernicaanse revolutie is een van de meest invloedrijke gebeurtenissen binnen de wetenschapsgeschiedenis.