De terbeschikkingstelling: rechtspositie van de verpleegde
In 1997 is de Beginselenwet verpleging van ter beschikking gestelden in werking getreden. Deze wet tracht de rechtspositie van ter beschikking gestelden te regelen en te verbeteren. Voorheen bestond een dergelijke wet niet en kon dus in feite ook niet gesproken worden van de rechtspositie van een TBS-er, laat staan van een goede rechtsbescherming. Dit is natuurlijk wel gewenst, elk mens heeft rechten, ook wanneer het een TBS-er betreft.
Inleiding
Zoals in de inleiding al werd vermeld, bestaat er sinds 1997 een wet die de rechtspositie van TBS- ers moet beschermen: de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (BVT). Deze wet is gebaseerd op art. 15 lid 4 Grondwet op basis waarvan iedereen recht heeft op vrijheid. Op grond van art. 37a Wetboek van Strafrecht (Sr) kan een verdachte van een strafbaar feit worden veroordeeld tot terbeschikkingstelling. Meer hierover leest u in mijn artikel over de terbeschikkingstelling. Is de patiënt eenmaal opgenomen in een kliniek en wordt hij of zij behandeld, dan wil dat niet zeggen dat deze persoon geen rechten heeft. De BVT is gemaakt om de rechtspositie van de ter beschikking gestelde te regelen en ook te verbeteren. We onderscheiden in die zin twee vormen van een rechtspositie: de interne rechtspositie en de externe rechtspositie.
De interne rechtspositie
De interne rechtspositie van de ter beschikking gestelde wordt geregeld in de hierboven al vermelde wet: de BVT. Volgens artikel 2 van deze wet moet de tenuitvoerlegging van de TBS zoveel mogelijk dienstbaar worden gemaakt aan de ter beschikking gestelde en is het doel van deze maatregel de terugkeer van de ter beschikking gestelde in de maatschappij. Lid 2 van art. 2 BVT vertelt ons dat TBS- ers niet aan beperkingen mogen worden blootgesteld binnen hun behandeling die niet vereist zijn voor hun behandeling. Zo wordt er bijvoorbeeld een regime gekozen voor personen die chronisch ziek zijn en dus eigenlijk niet behandeld kunnen worden. Deze mensen, de zogenaamde Longstay-personen, zullen niet snel de kliniek mogen verlaten. Toch moet er elk jaar worden gekeken of deze mensen wel geschikt zijn geworden voor behandeling, er mag dus niet onzorgvuldig worden omgegaan met mensen die in eerste instantie niet behandeld konden worden. Ook hier ziet de wet dus op.
De BVT moet drie doelen combineren. De wet moet ervoor zorgen dat de maatschappij niet in gevaar komt en dat de patiënt op de juiste manier behandeld wordt om recidive te voorkomen en om terug te kunnen keren in de maatschappij. Als derde doel stelt de wet de bescherming van de interne rechtspositie van de gedetineerde. Deze drie doelen moeten op de juiste manier worden gecombineerd om een evenwichtige behandeling van de TBS-er te krijgen. Hierom is het belangrijk om zo snel mogelijk nadat bekend is geworden dat de persoon TBS zal krijgen een behandelplan op te stellen, aldus art. 16 BVT. Dit behandelingsplan wordt zoveel mogelijk in overeenstemming gebracht met wat de verpleegde wil. Dat dit niet altijd goed loopt, is geen reden om het behandelplan niet uit te voeren. In het behandelingsplan wordt bijvoorbeeld opgenomen welke beperkingen en vrijheden de patiënt heeft en hoeveel tijd per dag een patiënt moet of mag doornemen met andere patiënten. Hiernaast kan een patiënt met toestemming van het Openbaar Ministerie op verlof of proefverlof als de behandeling en het herstel van de patiënt goed verloopt.
Materiële rechten van de TBS-er
In de BVT worden een aantal rechten opgesomd die de TBS-er in beginsel heeft. Dit worden ook wel materiële rechten genoemd. Dit zijn de rechten op bezoek te ontvangen, te bellen, zich vrij in de inrichting te bewegen, de onaantastbaarheid van het lichaam, etc. Deze rechten kunnen op twee gronden worden beperkt: de bescherming van de maatschappij tegen de verpleegde en de handhaving van de openbare orde. Zo is het in beginsel niet mogelijk om de verpleegde verplicht een geneeskundige behandeling te laten ondergaan, art. 26 BVT. Dit kan alleen als het hoofd van de inrichting van mening is dat er een gevaar voor de gezondheid van de patiënt is. Een arts moet dit onderzoeken en bevestigen. Ditzelfde geldt voor een ingreep in het lichaam van de verpleegde, art. 28 BVT.
Op basis van de BVT kan de verpleegde opkomen tegen middelen en maatregelen die in de inrichting tegen hem worden opgezet. Hiervoor kan de verpleegde gebruik maken van het beklagrecht uit art. 56 en 57 BVT. Zo kan de verpleegde of zijn advocaat een klacht indienen over een separatie, een te intensieve behandeling of een beperking op het recht om bezoek te ontvangen. De klacht wordt in behandeling genomen door een beklagcommissie opgesteld uit leden van de commissie van toezicht. Dit laatste orgaan is altijd verbonden aan een inrichting. Deze commissie kan ook een rol spelen bij de bemiddeling tussen de verpleegde en de inrichting wanneer de verpleegde het niet eens is over zijn behandeling. Het hoofd van de inrichting en de verpleegde kunnen beide opmerkingen maken over het klaagschrift. De verpleegde mag zich bij laten staan door een advocaat of andere persoon. Het beklagrecht is verder geregeld in art. 60 tot en met 66 BVT. De klacht wordt gegrond verklaard wanneer de inrichting handelde in strijd met voor die inrichting geldende regels of als er verdragsrechtelijk regels zijn geschonden. Ook wordt de klacht gegrond verklaard als het belang van de verpleegde boven dat van de inrichting blijkt te komen, art. 66 BVT.
Op grond van art. 67 en 68 BVT is beroep tegen de beslissing van de beklagcommissie mogelijk bij een beroepscommissie. Deze commissie bestaat uit de sectie terbeschikkingstelling van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming. Dit orgaan kan de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen of bevestigen. De verpleegde kan bij deze beroepscommissie ook terecht met klachten over zaken waar geen beklagrecht voor is gemaakt. Dat is bijvoorbeeld het geval bij een ter beschikking gestelde die na zijn uitgezeten gevangenisstraf niet direct in een inrichting kan worden geplaatst. Over het algemeen moet deze persoon in een huis van bewaring wachten tot een plaats vrij komt. Dit mag eigenlijk niet langer dan zes maanden duren, dit is echter vaak wel zo. Hier kan over worden geklaagd bij de beroepscommissie, art. 69 BVT. In dit laatste artikel staan nog meer gronden waarop er beroep kan worden ingesteld.
De externe rechtspositie
De externe rechtspositie van ter beschikking gestelden wordt geregeld in het Wetboek van Strafvordering (Sv). Art. 509f tot en met 509x Sv vertellen ons meer over de maatregel TBS, bijvoorbeeld over de verlening van de TBS, over voorwaardelijke verlening of over de hervatting van een verpleging van een TBS-er.
Een maand voordat de TBS eindigt en niet eerder dan twee maanden voordat dit gebeurt, moet de officier van justitie verlening van de TBS aanvragen wanneer dat nodig is, art. 509o Sv. Dit verzoek tot verlening wordt, samen met een recent advies van het hoofd van de inrichting en gegevens over de patiënt, aan de rechter overlegt. Duurt de TBS maatregel hierdoor langer dan zes jaar, dan moet de patiënt door twee externe gedragsdeskundigen worden onderzocht. Vergeet de officier van justitie tijdig een verzoek tot verlening in te dienen, dan kan dit enkel nog worden gevorderd wanneer de patiënt bij niet verlening een gevaar oplevert, aldus art. 509oa Sv. Binnen twee maanden na het indienen van de vordering tot verlening zal de rechtbank beslissen, art. 509t Sv. Tegen deze beslissing kunnen de ter beschikking gestelde en de officier van justitie in beroep gaan bij het gerechtshof in Arnhem. Dit kan echter niet als er voor de eerste keer een verlening van de TBS met één jaar is aangevraagd, art. 509v Sv.