Ministeriële verantwoordelijkheid: betekenis & omvang
Ministeriële verantwoordelijkheid is een kernbegrip uit het Nederlands staatsrecht. Thorbecke, in opdracht van Koning Willem II, ontwierp de ministeriële verantwoordelijkheid welke haar plaats kreeg in de Nederlandse Grondwet in 1848. Het vastleggen van deze ministeriële verantwoordelijkheid in de Grondwet is de oorsprong van de Nederlandse parlementaire democratie. De betekenis van de politieke ministeriële verantwoordelijkheid staat vastgelegd in artikel 42 van de Nederlandse Grondwet en stelt dat de ministers verantwoordelijk zijn voor het handelen en nalaten van de Koning; de Koning is onschendbaar. De omvang of reikwijdte van de ministeriële verantwoordelijkheid strekt echter nog veel verder; niet alleen voor het handelen van de Koning zijn de ministers verantwoordelijk, maar zij zijn verantwoordelijk voor het gehele ambt waarover zij de leiding hebben. Bovendien kunnen ministers in een bepaalde mate verantwoordelijk worden gehouden voor de overige leden van het Koninklijk Huis.
Ministeriële verantwoordelijkheid: de betekenis, oorsprong en omvang
Wat is de betekenis van de ministeriële verantwoordelijkheid?
De betekenis van de (politieke) ministeriële verantwoordelijkheid is dat een minister verantwoording dient af te leggen voor al het
handelen en
nalaten dat aan de betreffende minister kan worden toegerekend. Een minister is verantwoordelijk voor het
ministerie dat onder zijn of haar toezicht staat. Zowel de Tweede Kamer als de Eerste Kamer (tezamen genaamd het 'parlement') hebben de mogelijkheid om gezamenlijk of afzonderlijk het kabinet of een minister ter
verantwoording te roepen. Hoewel het volgens de wet lijkt alsof de verantwoordelijkheid van de minister enkel geldt ten opzichte van de
Koning, geldt deze verantwoordelijkheid in de praktijk ook voor
de bewindslieden,
de ambtelijke dienst en voor de overige
leden van het Koninklijk Huis. De basis van de
ministeriële verantwoordelijkheid is vastgelegd in
Artikel 42 lid 2 van de Nederlandse
Grondwet:
"De Koning is onschendbaar; de ministers zijn verantwoordelijk" (artikel 42 lid 2 Grondwet).
Oorsprong van de ministeriële verantwoordelijkheid in de Grondwet van 1848
De oorsprong van de
ministeriële verantwoordelijkheid is te vinden in de Grondwet van 1848. De Nederlandse grondwetswijziging in 1848 leidde tot het ontstaan van de hedendaagse
parlementaire democratie. Voor die tijd was een minister een dienaar van de Koning zonder bevoegdheid of verantwoordelijkheid. Met deze grondwetswijzigingen kreeg een minister verantwoordelijkheid over zijn ambt. Later ontstond ook het ambt van staatssecretaris als zelfstandig ambt.
Strafrechtelijke ministeriële verantwoordelijkheid
In de grondwetswijziging van 1983 werd de
strafrechtelijke ministeriële verantwoordelijkheid geschrapt en deze is erna ook nooit meer opnieuw ingevoerd in Nederland. In de hedendaagse praktijk betekent dit dat een minister niet verantwoordelijk kan worden gesteld voor het geval er sprake zou zijn van een
strafrechtelijk handelen van de Koning. Vandaag de dag kennen we alleen een
politieke ministeriële verantwoordelijkheid, welke kortweg de 'ministeriële verantwoordelijkheid' wordt genoemd.
Ministeriële verantwoordelijkheid & de vertrouwensregel
De politieke ministeriële verantwoordelijkheid is in de Grondwet vastgelegd en is een verwerkelijking van de
ongeschreven vertrouwensregel. De
ongeschreven vertrouwensregel houdt in dat het kabinet en haar bewindslieden op het moment van aantreden het vertrouwen van het parlement geniet. Op het moment dat een van de Kamers vindt dat het vertrouwen geschonden is, kan zij een motie van wantrouwen indienen wat leidt tot
ontslagaanbieding van het betreffende bewindslied of het gehele kabinet, of tot
Kamerontbinding. De vertrouwensregel is géén onderdeel van de (politieke) ministeriële verantwoordelijkheid, maar kan worden gezien als het negatieve gevolg wat eraan verbonden kan worden.
Wat is de omvang van de politieke ministeriële verantwoordelijkheid?
De omvang van de politieke ministeriële verantwoordelijkheid wordt bepaald door alle
bevoegden van de minister. De minister dient aan het parlement verantwoording af te leggen over zowel zijn eigen bevoegdheden als over de bevoegdheden van zijn/haar ondergeschikten. Het kan hierbij gaan om een
'handelen': een activiteit die iemand uitvoert, of om een
'nalaten': een activiteit die iemand niet uitvoert en wel uit zou kunnen voeren. Zowel het handelen als het nalaten maken onderdeel uit van de ministeriële verantwoordelijkheid van de minister.
De omvang van de (politieke) ministeriële verantwoordelijkheid betreft:
De Koning
De (politieke) ministeriële verantwoordelijkheid blijkt uit artikel 42 lid 2 van de Nederlandse Grondwet. Dit artikel beschrijft de
onschendbaarheid van de
Koning: voor al het handelen en nalaten van de Koning zijn de ministers verantwoordelijk. Deze (politieke) ministeriële verantwoordelijkheid omvat zowel het handelen en nalaten van de Koning als
Staatshoofd, als
lid van de regering (bestaande uit de ministers en de Koning), en als
uniek persoon in zijn privéleven.
Privéleven van de Koning
Voor het privéleven van de Koning is de minister alleen verantwoordelijk voor zover het
openbaar belang hierdoor in het geding komt. De minister van het ambt waarop het doen en laten van de Koning betrekking heeft, kan hierdoor direct ter verantwoording worden geroepen door het parlement (de Eerste Kamer en de Tweede Kamer). De Koning zélf kan niet ter verantwoording worden geroepen voor zijn eigen doen en laten nu de Koning politiek gezien
onschendbaar is.
Bewindslieden
De minister is ook verantwoordelijk voor zijn
staatssecretaris en andere bewindslieden werkzaam voor zijn ministerie. De minister is zowel verantwoordelijk voor de bevoegdheden van de minister zélf, als voor de bevoegdheden van zijn staatssecretaris. De minister is immers verantwoordelijk voor het gehele ministerie waarover de minister de leiding heeft.
Ambtelijke dienst
De (politieke) ministeriële verantwoordelijkheid kent
géén verwijtbaarheidscriterium. Dit betekent dat de minister verantwoordelijk kan worden gehouden voor het
gehele ambt waarover de minister bevoegd is om beslissingen te maken, dus ook voor al hetgeen de minister zelf niet verwijtbaar is. De minister is verantwoordelijk voor al het handelen en nalaten van degenen die werkzaam zijn op het ministerie waarover de minister de leiding heeft: dus ook voor al het handelen en nalaten van de aan de minister
ondergeschikten kan de minister door de Kamers ter verantwoording worden geroepen.
Leden van het Koninklijk Huis
De (politieke) ministeriële verantwoordelijkheid geldt ook voor de troonopvolger en de andere leden van het
Koninklijk Huis. De verantwoordelijkheid van een minister voor de leden van het Koninklijk Huis wordt aangeduid als een '
afgeleide verantwoordelijkheid', omdat hierover niets is vastgelegd in de Grondwet. Omdat het doen en laten van de leden van het Koninklijk Huis de positie van de Koning zowel
positief als
negatief kan beïnvloeden, kan de minister hiervoor ter verantwoording worden geroepen. Het gaat bij deze afgeleide verantwoordelijkheid om de leden van het Koninklijk Huis behalve de Koning.
Aanzien van de monarchie
Hoewel de (politieke) ministeriële verantwoordelijkheid geldt voor álle leden van het Koninklijk Huis, wordt de minister niet voor al deze leden
even verantwoordelijk gehouden. Een minister wordt in een hogere mate verantwoordelijk gehouden voor het handelen en nalaten van de leden welke verband houden met de
uitoefening van de functies van de Koning. Hierbij kent de minister een politieke ministeriële verantwoordelijkheid voor de gedragingen die het
aanzien van de monarchie zouden kunnen schaden.
Lees verder