Sociale Competentie en Onderwijs
De Sociaal-emotionele ontwikkeling van een kind is naast de cognitieve ontwikkeling erg belangrijk in het basisonderwijs. Dit wordt in belangrijke mate bepaald door contact of relaties van kinderen met peers (leeftijdgenoten). Er zijn sociaal competente kinderen; maar er zijn er ook die begeleiding nodig hebben. Ook kan er sprake zijn van pesten op school. Steeds meer scholen gaan over tot implementatie van sociale vaardigheidstraining. Waar moet een goed en effectief programma aan voldoen?
In dit artikel wordt uiteengezet wat sociale competentie is, hoe dit in het basisonderwijs ingepast kan worden en welke programma's het meest effectief blijken te zijn in de praktijk.
Sociale competentie
Sociale competentie omvat 4 aspecten:
- Sociale cognitie: denkprocessen en kennis over zichzelf, de ander en interactie met de ander
- Sociale vaardigheden: verworven gedragssequenties en gedragsrepertoire
- Sociale gevoelens: deze zijn van invloed op het verloop van de interactie en het zelfbeeld
- Sociale waardenoriëntaties: wat wil het kind bereiken in interacties en doelen/uitkomsten die het kind nastreeft
Sociaal competente kinderen
Sociaal competente kinderen zijn in
interactie met peers (leeftijdgenoten) en in staat om de 4 bovengenoemde aspecten voor henzelf en voor anderen tot hun recht te laten komen. De mate van sociale competentie bepaalt de acceptatie of de afwijzing door de groep.
Uit onderzoek komt naar voren dat relatie of interactieproblemen met peers samen lijken te hangen met: lage zelfwaardering, depressiviteit, zwakke schoolprestaties en problemen thuis.
Sociale competentieprogramma's
Vanaf de 70'er jaren lag het accent van de programma's (chronologisch) op:
- Sociaal cognitieve ontwikkeling: de curricula waren gericht op algemene toepassing binnen school en niet op individuele problemen.
- Sociaal gedrag: leertheoretisch gericht (individuele gedragsbeïnvloeding, b.v: Patterson).
- Uit onderzoek bleek een verband tussen een gunstige sociometrische positie en vormen van sociaal competent gedrag. Van hieruit kwam er een ontwikkeling op gang van sociale vaardigheidstrainingen. Het uitgangspunt was het 'tekortmodel': training betekent dan toename van sociale vaardigheden, dat op zijn beurt weer leidt tot positieve reacties van de omgeving.
Later in de tijd werd de procesmatige kant van sociale competentie meer het uitgangspunt:
- Training van sociale competentie/vaardigheden en zelfregulerende evaluatie van gedrag (b.v: Sociale informatie verwerkingsmodel van Dodge).
- Ook is er aandacht voor integratie van modeling en operante technieken (bekrachtiging) en de cognitieve sociale leertheorie (b.v. coaching: d.m.v. een combinatie van verbale instructie, gedragsoefening en feedback).
- Nog later kwam het accent op een behoud en generalisatie van getrainde vaardigheden: training van groepen met een ongunstige sociometrische positie in de groep.
- Recenter is het accent komen te liggen op: sociale gevoelens in de interactie met peers (zoals sociale angst, schaamte, lage zelfwaardering, depressiviteit).
Evaluatie van bestaande programma's
In het algemeen kan gesteld worden dat er twee groepen programma's zijn:
- Cognitieve programma's: sociale competentie door overdracht van kennis en inzicht
- Vaardigheidstraining: aanleren van gedrag in de vorm van vaardigheden
Deze beide programma's kunnen bekeken worden aan de hand van 3 criteria n.l.:
- Inpasbaarheid in het onderwijs: concreetheid van het materiaal, aansluiting bij bestaande handelwijze, tijdsinvestering, wijze van implementatie.
- Effectiviteit: mate waarin de bedoelde effecten worden gerealiseerd
- Inhoudelijke relevantie: de mate waarin de inhoud samenvalt met verschillende aspecten van sociale competentie
Uit onderzoek komt naar voren dat er een aantal tekortkomingen in de bestaande programma's aan te geven zijn:
- De inhoud is veelal onvoldoende aanpasbaar aan speciale problematiek en omstandigheden van het individuele kind.
- Zowel Cognitieve programma's als Vaardigheidstraining bevatten slechts een aspect van sociale competentie.
- Implementatie is vaak in vorm van eenheden, los van andere activiteiten en hebben een tijdelijk karakter. Bij Vaardigheidstraining is er wel sprake van transfer en generalisatie, maar dit effect is tijdelijk.
- Bij overdracht van inzichten en vaardigheden wordt weinig rekening gehouden met de context waarbinnen het geleerde toegepast moet worden. Dit is in wezen eenrichtingsbeïnvloeding: een veronderstelling van tekorten in het kind en niet in de omgeving.
Hoe moet het dan wel?
De programma's moeten meer afgestemd worden op de
problematiek van het kind en inbedding krijgen in de sociale realiteit (context). Dit kan middels het Transactionele model.
Transactionele model
Dit model schetst de wederzijdse beïnvloeding tussen
sociale competentie (het gedrag van het kind) en de
sociale ondersteuning (van de omgeving en context). Dit proces leidt tot wederzijdse verwachtingen, heeft invloed op het zelfbeeld en beeld van anderen en tevens worden toekomstige situaties beïnvloedt (transfer/generalisatie en effect op langere termijn).
Drie belangrijke factoren in de begeleiding van de sociaal-emotionele ontwikkeling zijn:
- Inhoud: Begeleiding van sociaal competent gedrag (cognitie, vaardigheden, gevoelens, waardenoriëntatie)
- Procedure: Sociale ondersteuning als reactie op het gedrag (affectief, gedragsregulerend, informatief)
- Context: Transacties en verwachtingen t.a.v. de competentie (kind zelf, interactie met peers, leerkrachten en ouders).
Inhoud
De 4 aspecten sociale cognitie, sociale vaardigheden, sociale gevoelens en sociale waardenoriëntatie zijn te benoemen als: respectievelijk denken, doen, voelen en willen. De kwaliteit van een sociaal competentie programma wordt bepaald door de mate van aandacht voor deze 4 aspecten en hun onderlinge samenhang.
Succesvolle interactie (b.v. samenspel) bestaat uit:
- Denken: bedenken van alternatieve (pro)sociale oplossing en perspectief kunnen nemen
- Doen: Beschikken over gedragsrepertoire en duidelijk kunnen vragen om mee te doen
- Voelen: Overheersende gevoelens: geen angst te hebben voor de situatie
- Willen: Belangen van anderen en zelf, mee willen doen aan een gezamenlijk positief doel.
Procedure
Het gaat om het formaliseren van 'natuurlijke' reacties van de omgeving op het gedrag door planmatige begeleiding. Goede
sociale ondersteuning bevat 3 componenten:
- Affectief: ondersteuning op niet-vijandige, sensitieve en responsieve wijze wanneer het kind het signaal geeft. Een noodzakelijke basis is vertrouwensrelatie, veiligheid en acceptatie.
- Gedragsregulerend: structuur geven, grenzen stellen en kwaliteitseisen aan gedrag (afspraken over alternatief gedrag op korte en langere termijn, met inachtneming van de autonomie van het kind, dit noemt men co-regulerend).
- Informatief: kwaliteit en helderheid van geboden informatie, instructie en uitleg over factoren betreffende het probleem en de oplossing.
De kwaliteit van opvoeding (ook van de leerkrachten) wordt bepaald door aanwezigheid van elk van deze 3 componenten in het handelen.
(noot: de bestaande programma's hebben voornamelijk de informatieve en gedragsregulerende component).
Context
De bovengenoemde aspecten: inhoud en procedure dienen ingebed te zijn in de
context(uele omgeving). Kind en omgeving: peers, leerkrachten en ouders vormen drie verschillende contexten waarin gedrag plaatsvindt.
Het proces kan als volgt geschetst worden:
- Reacties van anderen (acceptatie of afwijzing) hebben invloed op het gedrag van het kind
- Dat een beeld geeft van de verwachtingen en eisen die gesteld worden
- Hierdoor komt er een aanpassing van het gedrag van het kind
- Wat weer van invloed is op het zelfbeeld.
Hierdoor komt er een integrerende functie tussen de eisen en eigen capaciteiten en ervaren steun en acceptatie uit de omgeving. Zo wordt het 'Zelf' van het kind de 4e context waarvan een steunende invloed op gedrag van uitgaat.
Bovenstaande heeft 2 belangrijke implicaties; het is van belang om
peers actief bij de begeleiding te betrekken: hun reacties als
onderdeel van het probleemgedrag op te vatten en rekening te houden met de steunende invloed vanuit de verschillende contexten en deze zoveel mogelijk op elkaar af te stemmen.
De rol van peers (groepsgenoten)
Er zijn 2 redenen om peers in de begeleiding te betrekken. Het blijkt dat:
- Acceptatie van 'verworpen' kinderen verbetert wanneer peers aan een gezamenlijk doel werken, gekoppeld aan training van sociale vaardigheden (alleen training van sociale vaardigheden werkt niet).
- Hetzelfde gedrag verschillende reacties uit kan lokken, afhankelijk van de populariteit of inpopulariteit (reputatie). Het gaat dus niet alleen om het feitelijke gedrag van het kind zelf. Belangrijk is om de doelstellingen voor zowel het kind als de groep te expliciteren.
De rol van school en gezin
Redenen om de verschillende contexten bij het programma te betrekken:
- Problemen in omgang met peers hangen veelal samen met andere (context)relatieproblemen.
- De mate van consistentie in eisen en verwachtingen in verschillende omgevingen zijn van invloed op de sociale competentie (inconsistentie is minder succesvol).
- Alle betrokkenen dienen in te stemmen met de voorgestelde aanpak. Indien dit niet mogelijk is, dienen de verschillen in eisen in het plan of het programma expliciet gemaakt te worden.
Twee effectieve programma's
Er zijn o.m. 2 (interventie)programma's waarin bovengenoemde
transactionele implicaties zijn uitgewerkt, nl: The Norwegian Anti Bullying Campaign en Sociale emotionele ontwikkeling van leerlingen in het ZMOK.
The Norwegian Anti Bullying Campaign
De inhoud is gericht op vermindering en preventie van problemen rond pesten op school en beslaat 3 niveaus: schoolorganisatie, klas en individueel niveau. Het diagnostisch materiaal bestaat uit zelfrapportage voor leerlingen, een video demonstratie, informatieboekje voor leerkrachten en ouders. Uit onderzoek blijkt dat het programma
problemen met pesten tot 50% blijvend kan reduceren; er geen verplaatsing van pestgedrag van binnen naar buiten de school plaatsvindt; er afname is van anti-sociaal gedrag en gemiddeld een toename van algemeen welbevinden op school.
Sociale emotionele ontwikkeling van leerlingen in het ZMOK.
De inhoud wordt bepaald door de actuele problemen van de leerling. De relevantie en validiteit: door aansluiting bij gebeurtenissen van alledag. Er is expliciet aandacht voor de bovengenoemde 4 aspecten: denken, doen, voelen en willen.
Procedure: De groepsleerkracht is begeleider in het opbouwen van een vertrouwensrelatie. Het programma bestaat uit een combinatie van affectieve, informatieve en gedragsregulerende interventies. Het programma heeft drie (telkens terugkerende) werkvormen:
- omgaan met incidenten
- individuele gesprekken
- kringgesprekken
In een latere fase: oefenen van gewenst gedrag.
Belangrijke onderdelen van het programma zijn verder:
- Regelmatige screening m.b.v. diagnostische instrumenten (b.v. sociometrie en gedrags- en belevingsonderzoek).
- Registratie van de ontwikkeling op school-, klas- en individueel niveau.
De contextuele inbedding: eisen, verwachtingen van interactiepartners worden expliciet gemaakt op 4 niveaus:
- Kind: Zelf en zelfbeeld.
- Schoolteam en leerkrachten: organisatie en overleg
- Klas/groep en peers: kringgesprekken, rollenspel en discussie
- Ouders: gesprekken en voorlichting
Tot slot: Kort samengevat: De kwaliteit en inhoudelijke validiteit van Sociale competentieprogramma's wordt dus bepaald door de mate waarin aandacht wordt besteed aan de 4 aspecten: Sociale cognitie, Sociale vaardigheden, Sociale gevoelens, Sociale waardenoriëntatie, de samenhang tussen deze 4 aspecten en de contextuele inbedding.
Resultaten uit onderzoek naar bovenstaande transactionele programma's wijzen uit dat deze beter werken dan programma's die niet deze 4 aspecten (in samenhang) in een contextuele inbedding hanteren.
Zie ook: v.Lier & Hoeben(1997): Begeleiding van kinderen met relatieproblemen. Pedagogische Studiën.