Geschiedenis van de jeugdcultuur
De geschiedenis van de jeugdcultuur begint in de tweede helft van de 19e eeuw. Jeugd en jongerencultuur is dus een betrekkelijk nieuw fenomeen. Het ontstaan van jeugdbewegingen, en ‘jongeren als aparte groep’, is een indirect gevolg van de komst van de industriële revolutie, omdat hiermee de samenleving een drastische verandering onderging.
Jeugdcultuur: het voorspel
De industriële revolutie zorgde ervoor dat veel plattelanders naar de stad trokken met hun gezinnen en daar in de fabrieken gingen werken. De arbeidsomstandigheden van de fabrieksarbeiders waren erbarmelijk; de nog zeer jonge kinderen werkten mee en ook veel vrouwen namen deel aan het arbeidsproces. Toch kwam er langzamerhand verbetering in de situatie van de arbeiders; vooral onder invloed van het opkomende socialisme. Er werd meer aandacht geschonken aan de positie van het kind: kinderwetgeving en leerplicht. Kortom, het kind mocht kind zijn en werd ook als zodanig gezien.
Halverwege de 19e eeuw begon er – voorzichtig – wat meer ruimte te komen voor activiteiten buiten het gezin en buiten de school voor de jeugd. Althans, voor sommige jeugd. In verschillende kerkelijke kringen ontstonden er toen beschermde verenigingen voor de jeugd, die vooral gericht waren op de godsdienstige opvoeding.
Later, omstreeks 1885, gingen ook mensen die een andere levensovertuiging hadden dit initiatief overnemen. Zo ontstonden er verschillende socialistische Jongelieden Bonden. Zij richtten zich vooral op een socialistische jeugdopvoeding en de strijd tegen het militarisme.
De verschillende genoemde verenigingen en bonden waren goeddeels georganiseerd vanuit volwassenen en bereikten alleen de echt gemotiveerden voor de respectievelijke idealen. Het verenigingsleven in deze eerste fase, men noemde dit “jeugdzorg”, kan worden beschouwd als iets dat het erfgoed beschermt en dit voor de toekomst veilig stelt door de jeugd in die richting op te voeden. Dat deze doelstelling niet bereikt werd, ligt vooral aan het feit dat alleen jongeren die toch al dicht bij volwassenen stonden bereikt werden.
De eigenlijke jeugdbeweging
Rond de eeuwwisseling begon de periode waarin jeugdgroeperingen zichzelf vormden. Zij kozen, zonder volwassen leiders, voor eigen idealen. Deze idealen werden grotendeels gevormd vanuit ongenoegen over hoe het bij de volwassenen toeging. Echte jeugdbewegingen kenmerkten zich zowel door een vlucht uit het bestaande als door verzet. Deze groepen zijn echter nooit groot in aantal geweest. Ze hadden wel zo’n bewegingskracht dat zij model stonden voor de veranderende verhouding tussen de jeugd enerzijds en de (conservatieve) volwassenen anderzijds.
Rond 1900 ontstond een beweging om eigen vorm te geven aan het jeugdgroepsleven. Een beweging die meer inhield dan “het vooroefenen van het volwassen gedrag”. Het centrale thema was hierbij het generatie besef. Zo ontstond er een dynamisch jeugdleven in groepen, dat als iets aparts werd beleefd: men ging vanuit het ontwakende generatiebesef de eigen leefvorm nader uitwerken. Dat eigene ontstond vooral langs twee sporen: het spoor van de Duitse Wandervogel en het spoor van het Engelse scoutisme.
Nederland
In Nederland begon de meest pure jeugdbeweging uit de begintijd bij de Kwekelingen Geheel Onthouders Bond (KGOB) en eindigde bij de Nederlandse Bond voor Abstinent Studerenden (NBAS).
Het begon op de Rijkskweekscholen. Door de invoering van de Leerplichtwet (op 1 januari 1901) was er een groeiende behoefte aan onderwijzers. Begaafde jongens en meisjes uit eenvoudiger kring zagen hier een kans om zich omhoog te werken en gebruikten de kweekschool als springplank om te ontsnappen aan het besloten burgerlijk milieu. Ze kenden het kwaad van de alcohol en wilden daar iets aan doen. Bovendien wilden ze de cultuurloosheid van het eigen milieu uitkomen. Daar de meesten van hen in een kosthuis woonden, waren ze sterk op elkaar aangewezen. Al deze factoren vormden samen de basis voor de oprichting van de KGOB in 1906. Dit was voor Nederland het begin van de echte vrije jeugdbeweging. De jongeren van de KGOB combineerden hun geheelonthouding met een sociale en culturele interesse.
De opvattingen van de KGOB werkten in twee richtingen door: in de richting van de meer proletarische jeugd en in de richting van studerende jeugd in het algemeen. Onder de arbeidende jeugd werd de betekenis van het alcoholmisbruik het meest direct ervaren, evenals de geestloosheid die heerste in de fabrieken. Bewust levende jongeren in die kringen richtten in 1911 toen de JGOB (Jongelieden Geheelonthouders Bond) op. Deze bond had dezelfde idealen als de KGOB, maar was wat zakelijker en politieker. Een deel van de KGOB wilde het groepsleven verbreden tot alle scholieren. De andere richting dus van de uitgroei van de Kwekelingen Bond. Ook op middelbare scholen waren jeugdbewegingsgroepen ontstaan die hun inspiratie haalden uit de KGOB. In 1919 leidde dit tot de NBAS (Nederlandse Bond voor Abstinent Studerenden).
Ook andere ontwikkelingen zijn door de KGOB gevoed. Een voorbeeld hiervan is de door volwassenen geleide socialistische jeugdbeweging, vooral de AJC (Arbeiders Jeugd Centrale). Niet slechts in ideële zin, maar ook omdat er heel wat leiders uit die kring afkomstig waren uit de KGOB.
Kenmerken
De kenmerken van de eigenlijke jeugdbeweging uit deze eerste periode zijn als volgt samen te vatten:
- men wil niet langer het bestaande, wat zich uit in vlucht of verzet
- men beseft een eigen generatie te zijn met een taak voor een betere toekomst
- men zoekt het natuurlijke leven
- men koestert een elitebesef en werkt aan cultuurbeleving
- men reageert idealistisch en emotioneel
- het is overwegend een beweging van groepen die niet direct met het arbeidsproces te maken heeft en vooral de burgerlijke jeugd uit de grote steden bereikt