De culturele revolutie van de jaren 60 en 70
De jaren 60 en 70 waren roerige jaren, daar zijn de schrijvers Righart en Hobsbawm het over eens. Maar ze zijn het niet alleen maar met elkaar eens, sterker nog, ze verschillen over sommige aspecten van deze culturele revolutie erg van mening. Wat zijn de belangrijkste tegenstellingen en raakvlakken bij deze twee wetenschappers?
Righart
Righart komt vaak met de meest in het oog springende verschijnselen van de jaren 60. Hij noemt de Franse studentenprotest van mei 1968, het jaar waarin ‘alles overal tegelijk leek te gebeuren’. Waar in Frankrijk studenten botsten met de regering, botsten in de VS verschillende rassen met elkaar. Righart vraagt zich af of er we alle kenmerken die we associëren met de jaren 60 wel kunnen noemen in één enkele beweging, revolutie of tijdperk.
De filmindustrie speelde volgens Righart een grote rol bij de verspreiding van het romantisch-revolutionaire wereldbeeld dat veel jonge mensen indertijd hadden. Hij verwerpt het idee van een verband tussen de protestgolven wereldwijd, omdat de oorzaken ervan overal sterk van elkaar verschillen, en uiteraard moeten deze allen in hun specifieke nationale context bekeken worden. Wat overal gelijk is, is de radicalisering.
Omdat dit alles politiek eigenlijk vrijwel geen gevolgen had, kunnen we het moeilijk een politieke revolutie noemen. Righart noemt het dan ook liever een sociaal-culturele revolutie, omdat het leven van een hele generatie ingrijpend is veranderd.
Om dit nader te verklaren noemt hij een aantal belangrijke personen en verschijnselen die gezien worden als revolutionair op sociaal-cultureel gebied. De grootste overeenkomst tussen veel literaire en kunstzinnige uitingen is toch wel de moderniteitskritiek, soms samengaand met anti-rationalisme.
Als belangrijk probleem noemt Righart de continuïteit van het geheel. Als het namelijk moet worden gezien als een proces van vernieuwing, dan moet het zaad ervan al eerder zijn terug te vinden. De grote vraag is volgens Righart dan, waarom het juist in de jaren 60 aan de oppervlakte komt, en hij wil dit beschrijven door te zoeken naar aanwijzingen in de jaren 50. Hij noemt een aantal invloedrijke bewegingen als de Beats, de Angry Young Men, en de Situationisten. Hij oppert dat hun opkomst te danken is aan de zoektocht naar een nieuwe, meer individuele identiteit in een veranderde, naoorlogse wereld.
Waar deze groepen hun verachting voor de consumptiemaatschappij uitspraken, deed men dat in de jaren 60 ook. In de jaren 60 bouwde men feitelijk voort op wat in de jaren 50 was begonnen, en van alledrie de genoemde bewegingen zijn sporen te vinden in de tegencultuur van de jaren 60. Wat de drie verenigde, is cultuurkritiek die zich richtte tegen moderniteit en de dwingende structurering van het dagelijks leven.
Hobsbawm
Hobsbawm geeft toch wel een andere draai aan de uitleg van de sociaal-culturele revolutie. Hij begint zijn verhaal niet met de politieke onlusten, maar met de veranderende familiestructuur, die hij het belangrijkst lijkt te vinden, een onderwerp dat Righart nauwelijks ter sprake brengt. In de jaren 60 maakte het gevoel van verbondenheid met familie plaatst voor individualisme. Hiernaast werden homoseksualiteit, echtscheiding en abortus bespreekbaar. Er ontstond een krachtige jeugdcultuur die een generatiebreuk tot gevolg had.
Hobsbawm maakt ook melding van de politieke onlusten, maar wel op een enigszins neerbuigende toon. Dezelfde mensen die verantwoordelijk zijn voor de explosieve toename in de verkoop van langspeelplaten zijn ook verantwoordelijk voor de ongeregeldheden op straat in de jaren 60. En dat alleen maar omdat ze willen laten horen dat ze er zijn. De bekende leus ‘tutto e subito’ die in 1969, in de straten van Italië te horen was, vindt hij maar kinderlijk en getuigen van weinig gevoel voor realiteit. Wel trekt hij ook een lijn met iets wat al is ontstaan in de jaren 50, namelijk het denken over de jeugd als hoogtepunt van het leven.
Een andere overeenkomst met Righart, is dat Hobsbawm ook schrijft over de ontwikkeling van de technologie en economie in de naoorlogse jaren, en hij ziet dit als een belangrijke verklaring voor de generatiebreuk. Hoe zouden jongeren in de jaren 60 en 70 zich nu kunnen inleven in een leven in oorlog en ellende?
Hobsbawm stelt zichzelf de vraag of deze veranderingen hadden kunnen plaatsvinden in een ander tijdperk. Zijn antwoord is een kort en bondig nee. Hij stelt zichzelf nog een vraag, en dat is exact dezelfde vraag als die Righart stelt: waar liggen de wortels van deze veranderingen en wat is hierop van invloed geweest? Waar Righart met de vier begrippen bevolkingstoename, popmuziek, oorlog en media komt, daar noemt Hobsbawm markteconomie, internationalisme, popmuziek en een generatiebreuk. Het wegvallen van de familie als referentiekader en het toenemende individualisme hebben het mogelijk gemaakt dat deze veranderingen konden doorzetten.
Righart en Hobsbawm
Samenvattend is Righart nogal onder de indruk van de politieke ophef die ontstond in de jaren 60 en gaat naar aanleiding hiervan op zoek naar de wortels van de sociaal-culturele veranderingen in dit tijdperk. Een evaluatie van de producten van de nieuwe cultuuruitingen en de nieuwe kijk op het leven brengen hem tot de conclusie dat er in de jaren 60 en 70 geen sprake was van een politieke, maar van een sociaal-culturele revolutie die is voortgekomen uit uitingen in de jaren 50. Deze veranderingen kunnen verklaard worden vanuit de veranderde situatie na de oorlog en de nieuw ontstane behoeftes van jongeren. Hobsbawm gaat in op de sociaal-culturele veranderingen zonder veel belang toe te kennen aan de politieke gebeurtenissen. Hij vindt de veranderingen in de familiestructuur duidelijk belangrijker, en spreekt neerbuigend over het jeugdige enthousiasme dat ten grondslag lag aan het ontstaan van een revolutionaire sfeer in de jaren 60.
Zelf moet ik mij meer aansluiten bij de conclusies van Righart. Het lijkt mij een logische volgorde om eerst te kijken naar de veranderingen in de politiek en daarna naar de sociaal-culturele veranderingen. Maar misschien komt dat vanwege mijn jonge leeftijd, en komt het sentiment dat bij Hobsbawm naar boven komt over de teloorgang van het gezin als steunpilaar met de jaren. Bovendien kan ik me niet vinden in de negatieve toon van Hobsbawm over de jeugdcultuur, al is het maar omdat ik zelf deel uitmaak van de huidige jeugdcultuur, en de revolutionairen uit de jaren 60 en met name 70 voor mij toch een soort helden zijn. Uiteraard haalt Hobsbawm wel een aantal punten aan die zeer zeker ook belangrijk zijn, maar ik vind de toon wat te conservatief.