Slachtofferisme

Slachtofferisme In Nederland, maar ook in andere landen, hebben slachtoffers en gedupeerden in de afgelopen dertig jaar steeds meer ruimte gekregen om hun ‘slachtoffer-zijn’ te uiten en medeleven te genereren. Denk aan alle consumentenprogramma’s, zoals kassa en radar, en momenteel aan de talloze 1vandaag-uitzendingen over mensen die 40 jaar geleden het doelwit waren van broeders en priesters met losse handjes. Die aandacht voor het slachtoffer is niet altijd zo vanzelfsprekend geweest. Een aantal jaar geleden dienden twee Amerikaanse tieners en hun ouders hebben een aanklacht in tegen McDonalds. Zij hielden de fastfood-keten verantwoordelijk voor hun overgewicht. De keten werd aangeklaagd vanwege het feit dat ze mensen moedwillig voedsel verkocht dat overgewicht en andere ziekten kon veroorzaken. De rechter stelde hen in het ongelijk. “Als je weet, of zou moeten weten, dat het eten van grote bestellingen van supersized McDonald's producten ongezond is en kan resulteren in gewichtstoename, dan is het niet de taak van de wet om je te beschermen tegen je eigen excessen,” aldus rechter Robert Sweet. McDonald’s noemde het “een overwinning van het gezond verstand”.

Toch komen dergelijke aanklachten steeds vaker voor. Het lijkt erop dat mensen liever de verantwoordelijkheid voor hun leven uit handen geven, dan dat zij zelf over hun eigen lot willen beschikken. Het bedrijfsleven wordt steeds vaker verantwoordelijk gehouden voor het gedrag van consumenten. Met andere woorden, mensen benoemen zichzelf al snel tot slachtoffer, vaak in de hoop op een gigantische schadevergoeding. Bezien in het licht van de geschiedenis is dat een opmerkelijk feit. Zo’n vijfendertig jaar geleden was er namelijk nog nauwelijks aandacht voor de rol van slachtoffers, laat staan dat ze miljoenen konden claimen. In dit artikel wil ik nagaan hoe het mogelijk is dat slachtofferschap zoveel betekenis heeft gekregen. Mijn stelling is dat de toegenomen aandacht voor het slachtoffer niet zomaar een gril is, maar dat de invloed van het slachtofferisme van blijvende aard zal blijken.


De opkomst van de slachtofferbeweging

Al in 1829 riep Bentham om een schadevergoeding voor slachtoffers. In Nederland wordt er al meer dan honderd jaar geregeld gepleit voor compensatie voor slachtoffers via strafrechtelijke interventie. Deze aansporingen om meer aandacht voor de besognes van de slachtoffers vonden echter weinig gehoor. Het slachtoffer werd niet beschouwd als volwaardige derde partij, maar moest meestal genoegen nemen met een schamele rol als getuige. Veel begrip moest hij niet verwachten: alle aandacht en zorg gingen naar de dader, in de hoop dat daarmee rehabilitatie bewerkstelligd kon worden. De roep van het slachtoffer om aandacht werd meestal afgedaan met het argument dat het slachtoffer deel uitmaakte van de massa en dat uiteindelijk zowel het grote publiek als het individuele slachtoffer baat zouden hebben bij de rechtspraak (Garland, 2001, p. 121).

Het slachtoffer werd in de rechtspraak dus lange tijd genegeerd. Pas sinds een aantal decennia wordt het slachtoffer een volwaardige rol in het proces toegekend en kan hij rekenen op erkenning. Deze erkenning van het slachtoffer in het strafproces vormt een belangrijke kentering, volgens criminoloog Hans Boutellier is het zelfs “de belangrijkste naoorlogse ontwikkeling in de strafrechtelijke praktijk” (Boutellier, 1993, p. 101). Deze revolutie had tot gevolg dat in de jaren zestig van de vorige eeuw de eerste schadeloosstellingen werden getroffen. Het moest nog tot 1975 duren eer er een schadefonds voor slachtoffers van gewelddelicten werd opgericht (Boutellier, 1993, p. 102).

Hoe was het mogelijk dat er zo plotseling aandacht kwam voor het lot van het slachtoffer? Er zijn een aantal factoren aan te wijzen die ten grondslag liggen aan deze tendens. De belangrijkste hiervan zijn – we volgen hier Strang (2001, p. 71) en Boutellier (1993, p. 108) - de toename van de criminaliteit, de versnelde secularisering, de opkomst van het feminisme en de ontdekking van de noden van de oorlogsslachtoffers. In de jaren zestig nam de criminaliteit in de westerse landen explosief toe. Dit had uiteraard ook een aanwas aan slachtoffers tot gevolg. Omdat deze zich vaak miskend voelden door het juridische systeem, hielpen deze slachtoffers elkaar vaak bij het rechtsproces en bij de verwerking. Uit deze samenwerkingsverbanden is uiteindelijk de slachtofferbeweging ontstaan. Door de toename aan zich genegeerd voelende slachtoffers werd het ook de politiek duidelijk dat het juridisch systeem weinig aandacht besteedde aan de slachtoffers en dat velen van hen zich miskend voelden. Het strafrecht werd bijgevolg een belangrijk politiek thema. Doordat de politiek zich met het onderwerp ging bemoeien kreeg de beweging steeds meer invloed (Strang, 2001, p. 71). Robert Elias merkt daar cynisch bij op, dat er van een sociale beweging weinig sprake meer is: deze is immers totaal gecorrumpeerd door rechtse politieke belangen. De slachtofferhulp zou misbruikt worden door regeringen om een repressief beleid door te kunnen drukken (Strang, 2001, p. 70).

Naast de toename van criminaliteitsslachtoffers is ook de opkomst van het feminisme van groot belang voor de opkomst van de slachtofferbeweging. De vrouwenbeweging kwam vooral in opstand tegen de manier waarop slachtoffers van verkrachting en huiselijk geweld werden behandeld, maar ook andere slachtoffers van mannelijk geweld tegen vrouwen en kinderen konden rekenen op hun hulp. Alhoewel deze vrouwenactivisten aanvankelijk werden beschouwd als radicaal en van marginale betekenis, wisten zij de aandacht te trekken voor het lot van mishandelde vrouwen en kinderen en speelden zij een belangrijke rol bij het opzetten van hulpcentra (Strang, 2001, p. 71). In deze blijf-van-mijn-lijfhuizen werden mishandelde vrouwen en kinderen opgevangen. De mishandeling werd niet gezien als een individueel probleem van de mishandelde vrouw of het mishandelde kind, maar werd eerder beschouwd als een sociaal probleem waaraan de patriarchaal ingestelde samenleving ten grondslag lag. Deze feministische ondersteuning had niet als doel om, zoals voorheen vaker beoogd werd, het slachtoffer met de dader te verzoenen. Integendeel, het oogpunt was juist dat het slachtoffer haar eigen weg zou gaan en zich zou losmaken van de dader - meestal een man in huiselijke kring (Boutellier, 1993, p. 109).

Niet alleen de feministische hulp had het losmaken van het slachtoffer en de dader op het oog. Ook de nazorg van de oorlogsslachtoffers stond in het teken hiervan. Pas in de jaren zestig kwamen er materiele schadevergoedingen voor vervolgings- en verzetsslachtoffers. Vlak na de oorlog was het “er de tijd niet naar te denken over de psyche van een door oorlog gemangeld volk. Decennia later pas brak de discussie los over de terugkeer en opvang van oorlogsslachtoffers in Nederland” (Heijmans, 2001, p. 2). Naar aanleiding van de gijzelingen door Molukse jongeren in de jaren zeventig van de vorige eeuw werden de psychiatrische kennis en hulpverlening met betrekking tot oorlogsslachtoffers behoorlijk uitgebreid. De beleidsgroep die de nazorg van ex-gegijzelden tot taak had, ontwikkelde zich tot de Stichting Psychotrauma, die zich niet alleen ten dienst stelde van gegijzelden maar haar terrein verbreedde naar slachtoffers van criminaliteit in het algemeen (Boutellier, 1993, p. 109).

Een andere ontwikkeling die in dezelfde periode plaatsvond, was de toenemende aandacht voor slachtoffers van kindermishandeling. In 1970 resulteerde deze in de oprichting van de Vereniging tegen Kindermishandeling (Boutellier, 1993, p. 109). In 1979 besloten de verschillende instellingen, die grotendeels op vrijwilligerswerk dreven, samen te gaan in het Landelijk Overleg Slachtofferhulp, die streeft naar “Individualisering en humanisering van het strafrecht”, onder andere in de vorm van het streven naar schaderegelingen (Boutellier, 1993, p. 110).

Een laatste factor die in de jaren zestig heeft bijgedragen aan de toegenomen rol van het slachtoffer is de secularisering. Door de secularisering verloren leed en pijn de waarde die deze in een religieuze setting nog wel genoten. De non-religieuze mens zoekt zijn heil immers liever op aarde in het hier en nu, dan in een eventueel hiernamaals. Dit heeft bijgedragen aan de devaluering van leed en heeft geleid tot een vergrote afkeer ervan (Dings, 2000).

Ook Boutellier ziet een belangrijke rol weggelegd voor de secularisering bij de opkomst van het slachtoffer in de rechtsspraak. In de verzuilde samenleving was er geen plaats voor het slachtoffer in het rechtsproces. Boutellier ziet ook een belangrijke rol weggelegd voor de secularisering bij de opkomst van het slachtoffer in de jurisdictie. Voorheen was er geen plaats voor het slachtoffer in het strafproces. Er was sprake van dualisme en drie was teveel: de staat stond tegenover het rechtssubject, de overheid tegenover de overtreder, het openbaar ministerie tegenover de verdachte. Het slachtoffer moest maar genoegen nemen met de schamele rol van getuige.

De reden dat er geen plaats was voor het slachtoffer is dat de staat in het strafproces telkens in dienst stond van iets groters. De staat vormde de waarnemer van een hogere identiteit als God, de Gemeenschap, de Natie of de Mens. Door middel van deze autoriteiten kon ook de strafwet zijn bestaan legitimeren. In onze postmoderne samenleving hebben deze identiteiten echter aan autoriteit ingeboet. Nog maar weinigen geloven in een God, nog minder mensen geloven in een en dezelfde God en ook de voorheen grote ideologieën als socialisme, liberalisme en communisme hebben aan kracht ingeboet. Nu we door de ontzuiling in de jaren zestig van de vorige eeuw in een ideologisch vacuüm terecht gekomen zijn, bestaan de fundamenten van het Strafrecht uit weinig meer dan los zand (Boutellier, 1993, p. 26). In de (straf)wet worden algemeen geldende regels geformuleerd die bepalen welk gedrag in de samenleving gewenst en welk ongewenst is en welk gedrag al dan niet geaccepteerd wordt. “De staat lijkt aldus via het strafrecht een instrument voor de verkondiging van een ‘morele waarheid’ te hebben” (Boutellier, 1993, p. 23).

Maar de legitimering van de strafrechtelijke regels is door de ontzuiling in toenemende mate een zaak van het strafrecht zelf geworden. Het is maar de vraag of het zijn algemene geldigheid kan wettigen in een moreel verdeelde samenleving. Er kan in deze pluriforme maatschappij niet zonder meer verwacht worden dat iedereen zich gaat gedragen naar het Wetboek van Strafrecht. Het strafrecht zal zich daarom actief moeten bezighouden met de moraal; “normhandhaving vormt in deze opvatting (…) een permanent proces van morele constructie” (Boutellier, 1993, p. 27, cursivering van Boutellier). Het strafrecht moet zich dus steeds opnieuw rechtvaardigen in onze moreel gefragmenteerde samenleving (p. 27).

Maar waar kan het strafrecht nog op gebaseerd worden als niemand nog dezelfde moraal kent? Waar kan solidariteit op gegrondvest zijn als er niet langer sprake is van een gemeenschappelijke identiteit? Boutellier, geïnspireerd door de ethiek van Richard Rorty, meent dat het antwoord op die vragen niet gezocht hoeft te worden, noch gezocht kan worden in een gemeenschappelijke identiteit of in hogere identiteiten als God, de Natuur, de Gemeenschap, de Mens, de Ratio, de Natie of de Geschiedenis. Het enige dat nodig is om een publieke moraal te kunnen vestigen is het besef van elkaars kwetsbaarheid (p. 27). Datgene wat de mensen bindt, is “dat mensen vatbaar zijn voor vernedering en wreedheid, pijn en lijden; de mate waarin we ons gevoelig tonen voor dergelijke ervaringen van anderen, bepaalt de moraliteit van onze cultuur” (p. 28). Onze solidariteit is derhalve gefundeerd op de erkenning van elkanders lijden. Niet een godheid, niet de collectiviteit, maar het slachtoffer vormt daarmee het kernpunt van de moraal in onze geseculariseerde, pluriforme samenleving. Dit noemt Boutellier de ‘victimalisering van de moraal’ (p. 28).

Het strafrecht rechtvaardigt zijn bestaan door het slachtoffer in de kern van het strafrecht te plaatsen. In het verleden kon de inhoud van de wet verantwoord worden door de zuilen. Nu die er niet meer zijn, moet het strafrecht in toenemende mate zijn eigen inhoud verdedigen. De victimalisering biedt deze rechtvaardiging: het strafrecht biedt bescherming tegen lijden en voorkomt dat mensen slachtoffer worden. Doordat iedereen een potentieel slachtoffer is, voelt ook iedereen zich aangesproken door deze uitleg van het bestaansrecht van het strafrecht. “Het strafrecht biedt een geïnstitutionaliseerde mogelijkheid wreedheid, vernedering en leed af te wijzen. Daarin schuilt de kern van haar legitimiteit” (Boutellier, 1993, p. 30-1). Bij de rechtsgang is het dus niet meer de schending van een norm die is ingegeven door een ideologie die moet worden hersteld, het gaat eerder om de compensatie voor het concrete individuele leed.

Het slachtoffer verschaft opnieuw een legitimering van het strafrecht, omdat iedereen zich aangesproken voelt door zijn al dan niet potentiële slachtofferschap. En doordat eenieder een potentieel slachtoffer is en iedereen in meerdere of mindere mate subject van lijden is, heeft zich een slachtofferbeweging kunnen ontwikkelen.

De slachtofferbeweging in de samenleving

De term ‘beweging’ moet in deze context overigens niet al te strikt worden genomen. Doordat de beweging uit allerlei soorten motieven was ontstaan en uit een samenraapsel van groeperingen bestond, variërend van radicale feministen tot geboren conservatieven, was er geen sprake van een duidelijke victimologische theorie of zelfs maar van een eenduidige visie. Eerder was de beweging ontstaan uit ideologische motieven, waarbij ongeveer elk individu wel een ander motief had (Strang, 2001, p. 72). Dit maakte het mogelijk dat de Europese variant van de beweging een ander uitgangspunt had dan de al in de jaren zestig ontstane Amerikaanse beweging. In Nederland en veel andere Europese landen, zoals Groot-Brittannië en Frankrijk, was de slachtofferbeweging veelal gericht op het bieden van hulp aan (criminaliteits)slachtoffers. In de VS daarentegen was de beweging meer gefocust op de rechten van de slachtoffers. Daar was deze namelijk geïnspireerd door de burgerrechtenbeweging en de daaraan gerelateerde progressieve, humanitaire idealen. Waar de Europese beweging veelal praktisch ingesteld is en voornamelijk hulp wil bieden aan slachtoffers, is het doel van de Amerikanen eerder om via de wetgeving meer rechten voor slachtoffers af te dwingen. (Strang, 2001, p. 71).

Het enige gemeenschappelijke aan de mensen die zich in deze groepering begeven is dat hen tegen hun wil iets is aangedaan, zij hebben niet gekozen voor hun rol als slachtoffer; zij zijn in die rol gedwongen door externe omstandigheden die zij zelf nooit hebben gewild. En doordat veel mensen zich al snel mikpunt van onrechtvaardigheid voelen, bestaat de beweging in feite uit een allegaartje dat Maguire en Pointing als volgt samenvatten: “feminist groups calling for the extension of the death penalty, state prosecutors’ offices, mental health professionals, criminologists, prominent politicians, groups interested in restitutions or compensation, others promoting welfare of children or elderly, relatives of victims of drunk drivers, survivors of concentration camps or capture in Vietnam, as well as ‘generalist’ service organisations have all contributed (…) to an unprecedented degree of discussions about victims of action on their behalf” (Maguire en Pointing in: Boutellier, 1993, p. 105) .

De aandacht voor het slachtoffer heeft zich niet beperkt tot het juridische domein. De slachtofferbeweging heeft haar populariteit namelijk niet alleen in de jurisdictie en de politiek doen gelden: inmiddels heeft het ‘slachtofferisme’ zich verspreid over de gehele samenleving. In deze gevictimaliseerde cultuur is het slachtoffer het referentiepunt van de moraal en ons vermogen tot medelijden de bron van solidariteit. Doordat iedereen een slachtoffer in potentie is, voelt ieder individu de angst om ook daadwerkelijk slachtoffer te worden. Vooral het besef van elkaars kwetsbaarheid is datgene wat de mensen in een samenleving bindt. Hierdoor zijn mensen in toenemende mate geneigd zichzelf en elkaar in termen van slachtofferschap te definiëren. Deze toegenomen gevoeligheid voor leed uit zich op verschillende manieren. Zo staat men steeds negatiever tegenover geweld tegen vrouwen en kinderen en zijn de criteria voor mishandeling in een aantal jaren behoorlijk opgerekt (Van Stokkom, 1996, p. 31). Ook heeft men een groeiende afkeer van milieuvervuiling en dierenmishandeling. Een derde blijk van toegenomen empathie is de toegenomen vrijgevigheid. Het vrijwillige geven van geld, onderdak, hulp, zorg en goederen neemt steeds meer toe. Ook manifesteert de toegenomen gevoeligheid van leed zich in het relatief nieuwe fenomeen der stille marsen (Boutellier, 2000, p. 317)

De tirannie van het zelfmedelijden

Mensen zien niet alleen elkaar, maar ook zichzelf steeds vaker als slachtoffer. Sennett houdt de secularisering en de opkomst van het industriële kapitalisme verantwoordelijk voor het toenemende zelfmedelijden. Hij ziet het omslagpunt aan het einde van de achttiende eeuw. De openbare sfeer verwerd van onpersoonlijk terrein tot een gemeenplaats voor intimiteiten. Door het industriële kapitalisme zag men het gezin als contrapunt van de publieke sfeer; en door het secularisme vormde niet langer God, maar de Persoonlijkheid de bron van zingeving voor het menselijk bestaan. Dit bracht een herwaardering van het innerlijk met zich mee. Het gevolg hiervan was, dat het publieke domein werd verpersoonlijkt: de intimiteit werd openbaarheid en de zoektocht naar het ‘diepere wezen’ van de mens tot hoogste goed (Loo en Van Rijen, 1990, p. 183-6). Sennett noemt dit de ‘tirannie van de intimiteit’. Deze tirannie bestaat uit het in toenemende mate beschouwen van de samenleving en de eigen persoon in psychologische termen (Sennett, 1974, p. 338). Mensen zijn alleen nog maar met hun eigen gevoelens en emoties bezig (Loo en Van Rijen, 1990, p. 183-6). Sennett merkt hierbij op, dat dit geen opgedrongen, maar een zelfgekozen tirannie is: de psychologisering van de samenleving is niet geforceerd; het is eerder een idee dat steeds grotere populariteit verkreeg en daardoor de overhand kreeg. En hoe meer deze verleidelijke tirannie terrein wint, des te meer erodeert de samenleving. De mensen transformeren in Sennett’s ogen tot zelfobsessieve, onstabiele individuen. (Sennett, 1974, p. 338).

Ook Charles Sykes is de mening toegedaan dat de individuen in de (Amerikaanse) samenleving overgevoelig zijn geworden. De Amerikaanse sociaal-psycholoog beschrijft in zijn boek A Nation of Victims: the Decay of the American Character hoe vrouwen, zwarten, homo’s, invaliden en wat al niet meer zichzelf victimaliseren en aldus de verantwoordelijkheid voor hun eigen positie afschuiven op een externe zondebok als de blanken, de mannen, hun handicap of hun verslaving. In plaats van het heft in eigen hand te nemen, zwelgen zij liever in het medelijden van anderen. Want een ‘onschuldig’ slachtoffer kan hoe dan ook rekenen op sympathie en empathie. In de ogen van Sykes is de ‘vertherapeutisering’ en de navelstaarderij die dat met zich meebrengt, er de oorzaak van dat de samenleving is verworden tot een verzameling weke individuen die schreeuwen om aandacht en medelijden. (Boutellier, 2002, p. 97). Victimisme omschrijft hij als de algemene culturele neiging om persoonlijke verantwoordelijkheid te ontkennen en “to obsess on the grievances of the insatiable self” (Power, 1993).

“The plaint of the victim - "It's not my fault" - has become the loudest and most influential voice in society. Victims of parents, of families, of men, of women, of the workplace, of sex, of stress, of drugs, of food, of personal physical characteristics - these and a host of other groups are engaged in an ever-escalating fight for attention, sympathy, money and legal or government protection” (Sykes, 1992).

Het boek van William Ryan, Blaming the victims, vormde in de visie van Sykes het hoogtepunt van het slachtofferdenken. Ryan ontkende iedere verantwoordelijkheid van slachtoffers voor hun eigen lot en ging daarin zelfs zo ver dat hij zelfs criminelen zag als slachtoffers van hun omstandigheden, een visie die in de criminologie overigens een wezenlijke populariteit verkreeg (Boutellier, 2002, p. 97). Sykes is van mening dat mensen niet meer zo moeten zeuren over hun vreselijke lot en zelf de verantwoordelijkheid voor hun eigen leven moeten onderkennen.

Ook Robert Hughes laat zich nogal laatdunkend uit over de ontstane culture of complaint, de klaagcultuur.

“The range of victims available ten years ago – blacks, chicanos, Indians, women, homosexuals – has now expanded to include every permutation of the halt, the blind, the lame and the short, or, to put it correctly, the differently abled, the other-visioned and the vertically challenged” (Hughes, 1993, p. 17).

Zelfs de blanke, hoogopgeleide, gezonde man kan zich in deze visie een slachtoffer noemen: hij wordt er immers van beschuldigd de minderheden te onderdrukken. Boutellier vindt de opinies van Sykes en Hughes echter nogal overdreven. Feit blijft wel dat de criteria voor slachtofferschap flink zijn opgerekt. Iedereen kan een beroep doen op zijn slachtofferschap en daarmee op het medelijden van zijn medemens. Daarmee wordt het predikaat wel sterk gedevalueerd. Als iedereen aanspraak maakt op zijn slachtofferschap, wentelt iedereen zich uiteindelijk in zijn eigen zelfmedelijden en zieligheid en blijft er niemand over om aan het slachtofferschap van een ander enig belang te hechten. Er wordt dan slechts nog waarde toegekend aan het eigen slachtofferschap en niet maar aan dat van een ander. Uiteindelijk blijft er dan slechts een leeg begrip over.

De vorm van slachtofferschap waar Sykes en Hughes zich over beklagen, typeert Boutellier als het calculerende slachtoffer. Kenmerkend aan deze vorm van slachtofferschap is dat de eigen identiteit ontleent wordt “aan een permanent beroep op het medelijden en het schuldbesef van anderen” (Boutellier, 2002, p. 100). Dit type slachtoffer, dat vooral in de VS voet aan de grond heeft gekregen, gebruikt het medelijden van anderen voor zijn eigen psychologische of financiële gewin. Andere vormen van slachtofferschap die Boutellier onderscheidt zijn het wrekende slachtoffer, die juist geen medelijden wenst, maar liever het recht in eigen hand neemt en daarbij zijn grenzen vergeet. Deze persoon wordt gedreven door een mateloze en (auto)destructieve zucht naar wraak. Zowel het calculerende als het wrekende slachtoffer vormen de schrikbeelden waar de antagonisten van de victimaliseringsthese mee schermen (p. 101). In de postchristelijke cultuur vinden we echter nog een type slachtoffer, te weten het vergevende slachtoffer. Dit slachtoffertype beziet, in navolging van Jezus Christus, zijn eigen leed in relatie tot dat van anderen. Hierdoor beseft hij dat zijn leed in het niet valt bij het wereldleed. Het vergevende slachtoffer heeft in hoge mate de westerse cultuur bepaald. Dit heeft enerzijds tot gevolg gehad dat in het westen een relatief mild strafklimaat heeft kunnen ontstaan. Anderzijds heeft het ertoe geleid dat slachtoffers van onderdrukking en uitbuiting zich bij hun lot neerlegden, met de veronderstelling dat hun leed ergens goed voor was. Hun leed werd derhalve goedgepraat en het begrip voor de daders daardoor soms buitensporig groot.

In onze postmoderne cultuur, zo besluit Boutellier zijn opsomming aan slachtoffertypes, leidt niet alleen het narcisme van het calculerende en het wrekende slachtoffer tot afschuw, ook de lijdzaamheid van het vergevende slachtoffer wordt als negatief ervaren. Hij meent dan ook dat er sprake is van nog een vierde type: het geëmancipeerde slachtoffer. Dit slachtoffer wordt geleid door wraak, maar deze wraak is niet mateloos. (Boutellier, 2002, p. 102). Hij beseft dat hij na verloop van tijd afstand moet doen van zijn slachtofferstatus en zijn oude leven weer moet oppakken. Volgens Boutellier is deze vorm van slachtofferschap kenmerkend voor onze maatschappij.

Ook de media kunnen verantwoordelijk worden gesteld voor de toegenomen populariteit van het slachtofferschap. Succesverhalen over mensen met kanker die sigarettenfabrikanten aanklagen of kinderen met overgewicht die fastfoodketens voor het gerecht slepen vormen prachtig materiaal voor smakelijke stukjes en sound-bites: slachtoffers zijn mediageniek. Ze kunnen bovendien bijna altijd op bijval uit de massa rekenen en maatschappelijke verontwaardiging is voor de media uiteraard altijd welkom als dat een grotere oplage of hogere kijkcijfers tot gevolg heeft. Door vooral aan de succesverhalen veel aandacht te schenken, heeft het aanklagen van bedrijven aan populariteit gewonnen. Dit effect wordt nog versterkt door de contingency fee, het principe waarbij een aanklager zijn advocaat alleen hoeft et betalen als hij de zaak wint. De aanklager kan dus alleen maar winnen of gelijkspelen, op zijn slechtst verdoet hij zijn tijd (Sally Power, 1993). Ook in Nederland gaan stemmen op om dit uitgangspunt hier ook te laten gelden. Als dat doorgaat, is een explosieve toename aan schadeclaims niet uit te sluiten.

De toekomst van het slachtoffer

Het slachtoffer heeft in dertig jaar tijd een centrale plaats in de maatschappij verworven. Zowel in de rechtspraak als in de samenleving in het algemeen is het slachtoffer van iets onbeduidends uitgegroeid tot een invloedrijke factor. Alhoewel het terecht is dat er meer aandacht is gekomen voor slachtoffers, brengt dit wel een aantal problemen met zich mee. Is het wel gerechtvaardigd dat zoveel aandacht naar het slachtoffer uitgaat? De toenemende behoefte aan medelijden kan zeker geen positieve tendens worden genoemd. Het heeft er bijvoorbeeld toe geleid, dat mensen zich zijn gaan verschuilen achter hun slachtofferschap en daarmee hun eigen verantwoordelijkheid op anderen afschuiven. De slachtofferstatus wordt op die manier misbruikt voor persoonlijk gewin. Het zielige individu zegeviert door zijn beroep op medelijden, vinden sommigen.

Het feit dat het slachtoffer een centrale plaats in de samenleving heeft verworven, is dus niet per definitie een positieve verandering te noemen. Toch kunnen we stellen, dat het slachtoffer niet gauw naar de periferie van de samenleving zal terugkeren. De factoren die het slachtoffer naar voren hebben kunnen laten komen zullen immers niet snel meer uit de maatschappij verdwijnen: behalve door immigratie neemt de secularisering niet af, criminaliteit is nog steeds een belangrijk thema in de politiek en de invloed van het feminisme is nog niet tanende. Hierdoor blijft het slachtoffer zijn centrale rol behouden. Hij is de enige die in onze gefragmenteerde maatschappij een publieke moraliteit kan laten bestaan. De moraliteit van het slachtoffer is immers de moraliteit van het volk geworden. Hij is degene die het algemene strafrecht mogelijk maakt en die solidariteit kan bewerkstelligen in deze pluriforme wereld. Het ‘Tijdperk van het Slachtoffer’ – om met de terminologie van Boutellier te spreken - is voorlopig nog niet afgelopen.
© 2010 - 2024 Tekster, het auteursrecht van dit artikel ligt bij de infoteur. Zonder toestemming is vermenigvuldiging verboden. Per 2021 gaat InfoNu verder als archief, artikelen worden nog maar beperkt geactualiseerd.
Gerelateerde artikelen
Wat is huiselijk geweld?De benaming huislijk geweld heeft geen betrekking op de plek waar het zich afspeelt, maar deze benaming heeft betrekking…
Schadevergoeding voor slachtoffer geweld en seksmisdrijvenSlachtoffers van gewelds- en seksmisdrijven krijgen vaak een schadevergoeding toegekend. Tot september 2011 was het vaak…
Partnergeweld; de verschillende vormen van vernederingPartnergeweld is een vorm van geweld die vaak voorkomt in alle sociale milieus binnen de samenleving. Praten over partne…
Wat kunnen jongeren en kinderen doen bij huiselijk geweld?Wat kunnen jongeren en kinderen doen bij huiselijk geweld?Huiselijk geweld gebeurt letterlijk en figuurlijk achter de voordeur. Net als incest denken we dat het niet in onze omge…

Van jaarmarkten in middeleeuwen naar jaarbeursEen jaarmarkt is oorspronkelijk een activiteit waar verkopers en kopers elkaar ontmoetten en waar vee, grondstoffen en g…
Oorlog om waterOorlog om waterHet aardoppervlak bestaat voor ongeveer zeventig procent uit water en is het belangrijkste molecuul dat leven op deze aa…
Bronnen en referenties
  • Bons, A. en Jansen, R. (2003). Sociaal lijden. Een essay over politiek geluk. Retrieved July 3, 2004, on the World Wide Web: http://www.sjakuus.nl/Sociaal_lijden.doc Boutellier, H. (1993). Solidariteit en Slachtofferschap.De morele betekenis van criminaliteit in een postmoderne cultuur. SUN: Nijmegen. Boutellier, H. (2000). ‘Het geluid van stille marsen’ in: Tijdschrift voor Criminologie, jaargang 42. pp. 317-332. Boutellier, H. (2002). De Veiligheidsutopie. Boom Juridische Uitgevers: Den Haag. Garland, D. (2001). The Culture of Control. Crime and Social Order in Contemporary Society. Oxford University Press: Oxford. Heijmans, T. (2001, 2 november). 'Onbegrip en kilte, maar het was geen opzet'. Volkskrant, p. 2. Hughes, R. (1993). Culture of Complaint. The fraying of America. Oxford University Press: New York. Loo, H. van der & Reijen, W. van (1990). Paradoxen van Modernisering. Coutinho: Muiderberg. Power, S. (1993). ´They did it! A nation of Victims´. Business Ethics, September/Oktober 1993. Retrieved July 3, 2004 on the World Wide Web: http://www.stthomas.edu/ethics/stakeholder/victims.htm • Sennett, R. (1977). The Fall of Public Man. Faber and Faber: London, Boston. • Stokkom, B. van (1996). ‘Crisis van het medelijden. Empathie en hulp onder postmoderne condities’ in: Krisis, jaargang 16, no. 62, maart 1996. pp. 31-42. • Strang, H. (2001). ‘The Crime Victim Movement as a Force in Civil Society’ in: Strang, H. en Braithwaite, J. (2001): Restorative Justice and Civil Society. Pp. 69-81.
Tekster (6 artikelen)
Gepubliceerd: 21-03-2010
Rubriek: Mens en Samenleving
Subrubriek: Sociaal cultureel
Bronnen en referenties: 1
Per 2021 gaat InfoNu verder als archief. Het grote aanbod van artikelen blijft beschikbaar maar er worden geen nieuwe artikelen meer gepubliceerd en nog maar beperkt geactualiseerd, daardoor kunnen artikelen op bepaalde punten verouderd zijn. Reacties plaatsen bij artikelen is niet meer mogelijk.