Conflictsociologie
Binnen de sociologie zijn er drie (hoofd)stromen te onderscheiden. De conflictsociologie is daar een van. Conflictsociologen hebben een andere kijk op de maatschappij en samenleving dan bijvoorbeeld het structureel functionalisme en het symbolisch interactionisme.
Opvattingen van conflictsociologen
Conflictsociologen hebben een fundamenteel andere kijk op de samenleving. Zij vinden de maatschappelijke structuur bepalend voor de menselijke cultuur en het menselijke handelen. Hoe mensen denken, voelen en zich gedragen, is in verband te brengen met de manier waarop de samenleving georganiseerd is. Denk aan de uitspraak: wiens brood men eet, diens taal men spreekt. Deze visie wordt materialistisch genoemd. De visie van de functionalisten is daarentegen idealistisch.
- Materialisme: De visie dat ideeën en opvattingen slechts het product zijn van de materiële omstandigheden waaronder mensen leven.
- Idealisme: De visie dat maatschappelijke verschijnselen en sociale verandering primair worden bepaald door ideeën en opvattingen van mensen
Het verband tussen de Conflictsociologie en Karl Marx
Conflictsociologen kijken, in navolging van Marx, vooral naar de economische verhoudingen binnen de samenleving. Hoe wordt de arbeid verricht? Hoe is de werkverdeling? Wie heeft het bezit (kapitaal) en de middelen? Hoe zijn de arbeidsverhoudingen? En hoe beïnvloedt dit de opvattingen van mensen en de cultuur? Conflictsociologen wijzen op de tegenstellingen die er bestaan binnen sociale structuren. Mensen nemen ongelijke posities in. De ene positie wordt beloond met maatschappelijk aanzien, geld en macht. De andere positie levert veel minder op aan maatschappelijke waardering. Wanneer de verschillen erg groot zijn, leidt dit tot gevoelens van onrechtvaardigheid en boosheid. Conflicttheoretici (onder wie we ook de sociaal-pedagoog Paulo Freire kunnen rekenen) zijn sterk beïnvloed door het werk van Marx en Hegel.
In deze tijd bestaan er vele opvattingen over wat Marxisme inhoudt en wat Marx werkelijk bedoeld zal hebben. Veel (neo)marxisten gaan uit van meer dan twee klassen; de middenstand blijkt bijvoorbeeld niet verdwenen. Men onderscheidt naast de tegenstellingen kapitalist-bezitloze ook andere economische tegenstellingen tussen mensen, zoals de relatie consument-producent en de relatie werkgever-werknemer. Ook heeft de opkomst van de verzorgingsstaat de tegenstelling tussen kapitaal en arbeid afgezwakt.
Hoewel men het begrip 'klassenstrijd' gerelativeerd heeft, benadrukken Marxisten en conflictsociologen wel de waarde van het
conflict. De maatschappelijke structuur kan beperkend werken voor groeperingen van mensen. Zolang de maatschappij niet ingrijpend verandert, zal maatschappelijke ongelijkheid steeds voortduren. Nieuwe ongelijkheid kan ontstaan, bijvoorbeeld ongelijkheid in inkomens of vermogens tussen autochtone Nederlanders en etnische groepen.
Niet iedere conflictsocioloog is een Marxist te noemen. Zo wijzen conflictsociologen er bijvoorbeeld op dat er meerdere elites (statusgroeperingen) zijn, die bepalend zijn voor het functioneren van de samenleving. Er zijn niet alleen economische elites, maar ook elites die op grond van levensstijl of politieke gronden gevormd worden en die de topposities gaan innemen binnen de samenleving. Marxisten en andere conflictsociologen zijn het erover eens dat de structuur van de samenleving bepalend is voor de cultuur. Ook vinden ze de sociale ongelijkheid binnen onze samenleving niet rechtvaardig en richten ze zich op structurele veranderingen van de samenleving. Ingrijpen kan leiden tot rechtvaardigheid en een eerlijkere verdeling tussen mensen. Men geloof in een maakbare samenleving.
Karl Marx
Karl Marx (1818-1883) ziet de samenleving gekenmerkt door conflicten tussen de klasse van 'bezitters' en die van 'niet-bezitters'. In theorie staat dus, naast het historisch materialisme, de klassenstrijd centraal. Het economisch stelselis gebaseerd op het bezit van de productiemiddelen.
Marx verwacht een sterke polarisering: de rijken zouden steeds rijker worden en de armen steeds armer. Ook verwachtte hij dat de zelfstandige middenstand en de kleine ondernemers, door de toenemende concurrentie, tot de niet-bezittende klasse zouden gaan behoren (proletarisering).
Doordat de tegenstellingen tussen de klassen te groot zouden worden, zag hij een maatschappelijke revolutie als een onvermijdelijke ontwikkeling. Er zou een socialistisch productiesysteem ontstaan, waarbij de productiemiddelen collectief eigendom zijn.