De gelijkenis van de verloren zoon: Lucas 15 vers 19
Ik ben niet meer waard uw zoon te heten; stel mij gelijk met een uwer dagloners. (Lucas 15: 19) In de gelijkenis van de Verloren zoon komt de jongste zoon in vers vijftien tot besef wat hij kwijtgeraakt is. Met het oog op de openbaring van God in het Oude Testament moeten we vaststellen dat het de intentie is om de Naam van God in ere te herstellen.
Niet meer waard
Deze uitspraak veronderstelt dat de jongste zoon van waarde was voordat hij tot bezinning kwam. Er zit in deze uitspraak iets van schaamte, een uiting dat hij heeft gefaald. Hij was een zoon die van waarde was in zijn vaders ogen. Hij beseft ook dat zijn vader bepaalde verwachtingen van hem had. De jongste zoon cijfert zichzelf helemaal weg. In dit gedeelte van de tekst zit hij nog tussen de varkens. Hij is nog steeds tot zichzelf aan het komen zoals in vers zeventien staat beschreven. De jongste zoon is aan het nadenken over zijn identiteit. Hij was een zoon met waardigheid. Nu ondergaat hij een proces waarin hij zichzelf de titel van zoon af wil leggen. Dit betekent dat hij ten eerste geen zoon meer is en ten tweede verbreekt hij definitief de relatie met zijn vader.
Zoon
Een zoon was in de tijd en cultuur van het Oude en Nieuwe Testament van grote waarde. Dat is eigenlijk nu nog zo. De zoon kon zorgen voor inkomsten of het bedrijf van vader doorzetten. Ook was de zoon de stamhouder en moest er voor zorgen dat het nageslacht voorgezet kon worden. Een zoon brengt echter ook zorgen met zich mee tijdens de opvoeding. Niet alleen de moeder moest voor de jongen zorgen maar ook vader had een belangrijke taak. De zoon kreeg bijvoorbeeld onderwijs van de vader. De vader vertelde de verhalen van de familie en van het volk door aan de zoon. De zoon moest dit weer doorvertellen aan zijn zoon. De jongste zoon komt tot de ontdekking dat een zoon zijn vader moet dienen. Jezus Zelf is gekomen om te dienen en niet om te heersen (Marcus 10: 45)
Lijden
De zoon lijkt pas zijn positie te vinden ten opzichte van zijn vader wanneer hij eerst een lijdensweg heeft ondergaan. Over de leeftijd van de jongste zoon wordt in de tekst niet gesproken maar waarschijnlijk was hij nog jong. Hij was ook niet gehuwd gezien de reis die hij maakte. Jezus zelf is gekomen om te dienen en te lijden. (Marcus 10: 45) Hij wijst in dit verband op zijn eigen relatie met de Vader. Deze gelijkenis staat aan de vooravond van de intocht in Jeruzalem en staat in het teken van het lijden. De relatie met Jezus en Zijn Vader krijgt de climax als Jezus zegt; ‘Eli, Eli, lama sabachtani’ wat betekent ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten? ‘ (Mattheus 27: 46)
Groot geloof
Volgens de Bijbel is deze vernedering een teken van een groot geloof. De hoofdman van Kafarnaum werd door Jezus geprezen om zijn nederige houding. De hoofdman cijfert zichzelf ook helemaal weg. ´Here, doe geen moeite, want ik ben het niet waard, dat Gij onder mijn dak komt’ (Mattheus 8:8) Jezus verwondert zich over hem dat hij zo spreekt. Jezus draait zich om en spreekt tot de menigte dat hij in heel Israël zo’n groot geloof heeft gevonden. (vers 10)
Dagloner
De dagloners die in de tekst genoemd worden kunnen worden vergeleken met gewone werknemers van vandaag de dag. Het waren zeker geen slaven. In het Hebreeuws staat er ‘ebed’. Dit betekent in het Oude Testament doorgaans ‘slaaf’ maar in de context van religieuze handelingen betekent het dienaar. In het Oude Testament worden ook de dienaren van de koning bedoeld. Nehemia en zijn mannen noemden zich ‘dienaren’ van de God van hemel en aarde. (Nehemia 5: 11) Het Grieks gebruikt het woord ‘misthios’. Wat met huurlingen wordt vertaald.
Lofprijzen
Er kan geconcludeert worden dat de jongste zoon zich niet voorneemt om zich als slaaf aan zijn vader te onderwerpen. Hier gaat het om een geestelijke verandering. De jongste zoon zet hier zijn hoogmoed aan de kant. Dit is te zien in vers ..waarin de vader hem direct in ere herstelt. In deze context moet er gesproken worden over God lofprijzen. God de eer geven boven alle namen en mensen. Het valt op dat in het Oude Testament het woord ‘ebed’ gebruikt wordt voor zeer godsdienstige mannen die God prezen in al hun werk. Dit zien we o.a. bij:
- Abraham (Psalm 105: 6, 42)
- Daniel (6: 21)
- David (Psalm 18: 1)
- Jeremia (33: 21)
- Job (1: 8)
- Jozua (24: 29)
Met het oog op de toehoorders
Jezus vertelt de gelijkenis van de verloren zoon in eerste instantie aan de belastingheffers en de zondaars (Lucas 15: 1). Jezus zag ook dat de farizeeën en de Schriftgeleerden naar Hem luisterden (vers 2). Hij hoorde wat ze over Hem aan het lasteren waren. Echter, ze behoorden niet alleen tot de toehoorders maar zij waren ook onderwerp van de gelijkenis. Ook de leerlingen van Jezus behoorden tot de menigte. Zij waren immers altijd bij Hem. Toch waren zij niet het onderwerp van deze gelijkenis. Zij worden later apart aangesproken door Jezus. (Lucas 16: 1)