Spinoza versus Bayle: is God identiek met de natuur?
Zo luidt de eerste regel van de Thora, ‘schiep God de hemel en de aarde.’ Later blijkt er echter een beetje verwarring te ontstaan over het wezenlijke verschil tussen een schepper en het geschapene en kwam men op het idee dat God ook wel eens ín alles zou kunnen zijn. Dat Hij die ene boom daar niet heeft neergezet, maar dat Hij die boom ís. In ieder geval zou dat de zoektocht naar Hem een stuk eenvoudiger maken...
Pantheisme
Een zeer lange tijd na de schepping – het was in 1656 – werd Benedictus de Spinoza uit de Joodse gemeenschap verbannen, waarschijnlijk vanwege zijn filosofische ideeën. En nu we honderden jaren later leven, is de kans nog steeds aanzienlijk dat Spinoza’s denkbeelden in kerken, synagogen en moskeeën met diezelfde ‘verdraagzaamheid’ zullen worden verworpen. In zijn filosofie viel God namelijk geheel samen met de alomvattende Natuur met een hoofdletter. En binnen het kader waarin we over een godheid kunnen spreken, staat deze filosofie haaks tegenover die van de grote religies, inclusief de Islam, aangezien deze de Thora tot op zekere hoogte erkend.
Hoewel Spinoza zich indertijd eenzaam heeft kunnen voelen, is zijn godsbeeld heden ten dage ruim vertegenwoordigd. Op grond van zijn overtuiging zouden we immers kunnen stellen dat hij een van eerste Europese pantheïsten was. In 2007 telt deze denkrichting miljoenen aanhangers, waarbij waarschijnlijk velen niet zijn meegerekend. In het westen is het pantheïsme (in zijn vele variaties) steeds meer in opkomst. Bedenk hierbij dat er ruwweg vijf miljard christenen, moslims en joden zijn en het wordt duidelijk dat er twee grote kampen lijnrecht tegenover elkaar staan. En daarbij vind ik het opvallend dat drie religies die elkaar vaak genoeg de tent uitvechten, elkaar op dit punt de hand moeten schudden. In het licht van deze bewegingen, krijg ik de indruk dat het vraagstuk of God identiek is met de natuur, niet bij Spinoza is geëindigd. In zijn tijd was zijn filosofie ‘ketters’, maar ik durf te voorspellen dat de sympathie voor het pantheïsme alleen maar zal groeien. Het is dus interessant genoeg om de verschillende argumenten te onderzoeken en te kijken waar die zich allemaal genesteld hebben.
Benedictus de Spinoza
Spinoza is de bekendste denker van Nederlandse bodem. Hij hoort bij de kleine elite van klassieke filosofen die het fundament voor het ‘westerse’ denken hebben gelegd. Relatief weinig zaken over zijn leven zijn bekend, maar geboren in Amsterdam als Burach, zoon van Michael d’Espinoza en Hanna Debora, maakte Spinoza samen met zijn ouders, deel uit van de nieuwe joodse gemeenschap te Amsterdam.
Spinoza heeft zich tijdens zijn leven hevig verzet tegen de titel van atheïst, maar desondanks werd zijn leer al snel als zodanig beschouwd. Zijn tijdgenoten verbaasden zich daarbij over zijn levenswandel. Die scheen hen immers niet zo goddeloos te zijn, zoals je toch zou verwachten bij iemand die door de ‘brede poort’ gaat. Uit getuigenissen komt Spinoza naar voren als een bescheiden, rustig en zachtmoedig persoon. Deze – in die tijd – bizarre paradox, heeft velen tot de verbeelding gesproken en heeft ertoe geleid dat er een hoop (broodje aap) verhalen over hem zijn ontstaan.
Verbannen
Men vermoed dat Spinoza niet erg oud was toen hij tot zijn filosofische opvattingen kwam. Als jonge man raakte hij namelijk al in conflict met de joodse gemeenschap – iets wat niet uitsluitend met zijn filosofie te maken hoeft te hebben. Andere oorzaken, zoals zijn weigering om zich aan de regels van de gemeenschap te houden, zijn onverschilligheid tegenover de eredienst en financiële zaken, kunnen evengoed een rol hebben gespeeld. Het was in 1656 toen het tot een dramatische breuk kwam. Op 27 juli werd Spinoza verbannen uit de gemeenschap, met als gevolg dat elk contact met hem moest worden verbroken. Spinoza had de ban kunnen voorkomen, naar men zegt, als hij berouw had getoond. Hij heeft hier blijkbaar geen enkele behoefte aan gehad – ondanks dat zijn verbanning het einde moest betekenen voor zijn positie in de handelsfirma, die hij deelde met zijn broer, Gabriel. Na de verbanning noemde Spinoza zichzelf niet meer Baruch (of Bento), maar ging hij over op Spinoza. Hij heeft zich nooit bekeerd tot het christendom, hoewel hij goede relaties onderhield met christenen. In zijn leven verbleef hij op veilige afstand van iedere vorm van georganiseerde godsdienst.
Zijn fundament
In 1675 was het manuscript van ‘Ethica’ gereed voor de druk. Terwijl Spinoza bezig was om de uitgave te regelen, deed het gerucht al de ronde: hij zou met zijn werk willen aantonen dat er geen God bestond. Predikanten en cartesiaanse geleerden waren zelfs met klachten naar de overheid gestapt. De sfeer werd dermate vijandig, dat hij besloot van publicatie af te zien.
Toen zijn einde naderde, in 1677, gaf Spinoza zijn huisbaas Van Spyk opdracht zijn werk naar de uitgever te sturen, wanneer hij zou overlijden. Op 21 februari 1677 overleed hij aan een longziekte en binnen een jaar verscheen zijn werk. Spinoza presenteerde zijn zoektocht naar de waarheid als een crisis met existentiële dimensies: het doel is het bereiken van het hoogste goed, het inzicht in de eenheid van de geest met de gehele natuur. Om dit te bereiken moet het verstand worden ontdaan van alle mogelijke vooroordelen en gebreken, om hogere vormen van kennis te bereiken. Dit is alleen mogelijk als de geest zich richt naar het ene ware idee dat ons is gegeven, het idee van een hoogst volmaakt ‘zijnde’ alias God. Deze is het criterium voor de waarheid, met als gevolg dat deze ons kan bevrijden van onware, fictieve en twijfelachtige hersenspinsels. Dit ‘methodisch denken’ betekent de dingen in hun oorzakelijke verband zien en uiteindelijk: inzicht in de afhankelijkheid van alle dingen van een laatste oorzaak – jawel – God.
Spinoza’s visie op kennis
Spinoza verdeelt de menselijke kennis in opklimmende niveaus, met onderaan de kennis van ‘horen zeggen’ en de ervaring, die het risico van dwaling met zich meebrengt, daarboven rationele kennis, die tot stand komt door consequent te redeneren, en aan de top het heldere inzicht of de aanschouwende wetenschap, die zonder bemiddeling het wezen der dingen doorziet. Alleen de twee hoogste niveaus, de rede en het schouwende weten, leveren juiste kennis op. Alle dwaling vindt zijn oorsprong op het laagste niveau van verbeelding en ervaring.
Spinoza over de Bijbel
Het was Spinoza wel duidelijk dat zijn ‘Ethica’ volkomen indruiste tegen alle met harstocht en fanatisme gekoesterde godsbeelden en heilsopvattingen van zijn tijdsgenoten. Hoewel Nederland een betrekkelijke mate van tolerantie bezat, was ook hier de kust niet veilig.
Omdat theologen voor hun aanspraken beroep deden op het woord van God, zoals geopenbaard in de Bijbel, onderneemt Spinoza een naar men zegt uitvoerige en fundamentele analyse van de Bijbel. Hier vinden we meteen zijn belangrijkste bijdrage aan de moderne wetenschap. Hij geldt als een van de grondleggers van het historisch-kritische bijbelonderzoek.
De bijbelboeken zijn voor hem (in tegenstelling tot de christelijke visie dat de Heilige Geest de schrijvers heeft geinspireerd) historisch gegroeide teksten, gemaakt door mensen, ontstaan en overgeleverd in specifieke omstandigheden. De Bijbel diende volgens hem, vanuit zichzelf, in eigen termen en op grond van zijn eigen bedoelingen – voor zover deze te achterhalen waren – te worden verklaard. Dan wordt duidelijk dat de inhoud van de verschillende bijbelboeken gezien moet worden in de context van de specifieke geschiedenis van deze teksten. Wie de Bijbel als het directe woord van God beschouwt, maakt volgens Spinoza de godsdienst tot bijgeloof.
Wat in de ogen van Spinoza de Bijbel tot het woord Gods maakt, is dat hij ondanks alle corruptie, de goddelijke wet leert. ‘De hoofdsom van de goddelijke wet en haar hoogste gebod is dus God lief te hebben als het hoogste goed, namelijk niet uit vrees voor een of andere straf en boete of uit liefde voor iets anders, waarin wij verlangen ons te vermeien.’ Zijn conclusie is dat de Bijbel in de kern neerkomt op het gebod ‘God lief te hebben boven alles en de naaste als zichzelf’.
Spinoza’s werking
Hoewel Spinoza een teruggetrokken bestaan had en betrekkelijk weinig heeft gepubliceerd, was hij tijdens zijn leven beroemd dan wel berucht. Al snel verkreeg hij de reputatie als atheïst. Zijn aanval op het toen algemeen aanvaarde gezag van de Bijbel en predikanten, onderstreepten dit en sterkten zijn tegenstanders in die mening. Toen ‘Ethica’ na zijn overlijden werd gepubliceerd, heersten er al veel vooroordelen ten opzichte van dit werk. Het etiket ‘spinozist’ werd een nietszeggend scheldwoord, dat men gebruikte om iemand onder verdenking van atheïsme te plaatsen. Iedereen had een mening over Spinoza, hoewel er weinig tijd werd genomen om zijn werken te onderzoeken.
De beschrijving van Spinoza, die de universele geleerde Pierre Bayle in zijn ‘Dictionaire historique et critique’ in 1697 gaf, is uiteindelijk van grote invloed geweest. Voor Bayle was Spinoza een ‘athée de système’ – iemand die het bestaan van God niet rechtstreeks ontkende, maar wiens stelsel geen ruimte voor God liet. Dat verhinderde niet dat Spinoza een deugdzaam man was. Hij werd beschreven als een ‘athée vertueux’. Voor lange tijd is dit gezichtsbepalend geweest.
Aan het eind van de achttiende eeuw komt de filosofie van Spinoza weer in de belangstelling te staan door de zogeheten ‘Pantheismusstreit’. Er vonden hevige debatten plaats, met als gevolg dat zijn werken weer werden gelezen en invloed konden uitoefenen op de Duitse Romantiek en het Duitse Idealisme. Vanwege Goethe, Herder, Schelling, Hegel en vele anderen, ontstond er in het Duitsland van 1800 een grotere belangstelling voor het spinozisme.
De afgelopen eeuw kenmerkt zich door een invasie van wetenschappelijke Spinoza-literatuur. Desondanks blijft zijn filosofie ook een algemener publiek aanspreken. Vandaag de dag is er nog steeds een fascinatie voor dit project, waarin alles – van fysica en kentheorie tot levensleer en politieke filosofie – worden ontwikkeld vanuit de metafysische basis van God of Natuur. Het feit dat zijn theorieën met eigensoortige godsbeelden het zonder de traditionele godsdienst moest stellen, heeft de entree enigszins verhinderd. Maar misschien dat zijn filosofie daarom juist in deze eeuw in goede aarde zal vallen. Misschien dat deze tijd – van pluralisme, relativisme, nihilisme – de perfecte bodem is waarin het spinozisme kan ontkiemen en waarin zijn ideeën, waarschijnlijk buiten Spinoza’s bedoeling om, met open armen verwelkomd worden door bijvoorbeeld de New Age.
Pierre Bayle
Bayle stond aan de wieg van de moderne vrijheid van denken. Zijn grote werk ‘Dictionnaire historique et critique’ heeft hem de meeste bekendheid opgeleverd. Bayle werd geboren in 1647 in La Carla, Zuid Frankrijk. Hij was de zoon van een calvinistische predikant. De tragedie die de Franse Hugenoten moesten doormaken, hebben zijn sporen op het leven van Bayle achtergelaten. Franse protestanten werden steeds meer het slachtoffer van discriminatie. In 1685 herriep Lodewijk XIV het Edict van Nantes, wat zou leiden tot de bloedige vervolgingen van de Hugenoten.
Door de omstandigheden had Bayle zich in 1622 voor korte tijd tot het katholicisme bekeerd. Maar hij kwam erop terug en nam het geloof van zijn vaderen weer aan, hetgeen als een misdrijf werd gezien. Bayle vluchtte naar (het calvinistische) Genève – het begin van zijn ballingschap, ver weg van zijn familie. Via vriendschappelijke banden kwam hij in contact met het invloedrijke Rotterdamse vroedschaplid, de remonstrantsgezinde Adriaan Paets, die hem zijn functie als hoogleraar in de filosofie verzorgde aan de pas opgerichte Illustere School in de Maasstad.
Calvinisme
Kenmerkend voor het denken van Bayle is zijn calvinistische achtergrond, waaruit zijn pleidooi voor gewetensvrijheid en vrij onderzoek, zijn strijd tegen bijgeloof en afgoderij, zijn scepticisme tegenover rationalistische wijsgerige systemen voortkomen. Het calvinisme beseft dat de menselijke overtuigingen inzake het bovennatuurlijke ontoereikend zijn. Bayle nam stelling tegenover de visie van Socinus, die het christologische dogma met rationaliteit wilde weerleggen. Socinus meende dat mens slechts behoeft te geloven wat beredeneerd kan woorden. Voor Bayle bleef het geloof ten diepste een mysterie. Wie zich alleen op de rede baseert, zet daarmee volgens hem de deur open naar deïsme en atheïsme. Daarentegen was Bayle geen uitgesproken calvinist. Hij was het eens met Descartes, dat er natuurlijke waarheden zijn die het gezag van het geloof niet nodig hebben. Door deze paradox is zijn filosofie open en onevenwichtig, kritisch, sceptisch en polemisch.
Feit en fictie
Als filosoof nam Bayle een eclectisch standpunt in. Op het gebied van de logica maakte hij gebruik van het aristotelische systeem van syllogismen. Godsbewijzen wees hij als metafysische speculaties af – het godsbewijs bijvoorbeeld dat het wereldbestel vergeleek met een klok en daarbij verwees naar God als Kosmisch Architect, vond hij weliswaar sympathiek als wapen tegen al te materialistische opvattingen, maar het bewijs an sich wees hij af. Richard Popkin beschreef Bayle als een superscepticus, die in staat was om elke theorie te analyseren en te ontleden tot er een interne inconsistentie zichtbaar werd. Hij pelde als het ware iedere ui totdat bleek dat er geen kern over was.
Met zijn kritische houding en met een ironisch genoegen kon Bayle feit en fictie scheiden. Ook als het om de Bijbel ging, toonde hij zijn historisch scepticisme en stond hij sympathiek tegenover de historisch-kritische methode van schriftuitleg, zoals door Richard Simon ontwikkeld: in het historische verslag zijn de ervaringen van de bijbelauteurs verwerkt.
Bayle over het kwaad
Het kwaad – in al zijn gedaanten – is een onweerlegbare realiteit. Dit had Bayle uit de geschiedenis en uit zijn eigen leven geleerd. Om deze reden bekritiseerde hij iedere poging om het probleem van het bestaan van het kwaad rationeel te verklaren. De christen dient als geloofsfeit te aanvaarden dat God transcendent, heilig en goed is, waarnaast de ervaring ons leert dat het kwaad in allerlei verschijningsvormen bestaat. Het probleem van het kwaad is een mysterie, aldus Bayle, en op deze manier een onderdeel van het christelijke geloof: tegen de evidentie in dient de gelovige vast te houden aan Gods goedheid.
Ook wees Bayle het denkbeeld van het kwaad als een zelfstandig beginsel tegenover de goedheid van God af, omdat dit onverenigbaar was met God als schepper van de wereld ‘vanuit het niets’. Verwarrend is het echter dat hij ook een zekere sympathie heeft voor dualisme, omdat dit beter aansluit bij de menselijke ervaring en omdat het orthodoxe christendom er geen overtuigend antwoord op heeft.
Bayle over kennis en geloof
Bayle maakte een voor die tijd ongebruikelijke en ongekende scheiding tussen enerzijds rationele kennis en anderzijds het christelijk geloof. Volgens hem kon (of mocht) de ratio het geloof niet doen wankelen. Op basis van deze rigoureuze scheiding tussen filosofie en theologie kan – ik citeer – ‘een waar christen… dan de spot drijven met de spitsvondigheden van de filosofen en vooral die van de sceptici. Het geloof zal hem plaatsen voor bij die gebieden waar de stormen van het twistgesprek heersen. Hij zal zich genesteld zien op een plaats waar beneden het gerommel van bewijzen en onderscheidingen hoorbaar is en hij zal geenszins wankelen. Die plaats is voor hem als de ware Olympus der dichters en de ware tempel der wijzen, vanwaar hij in een volmaakte rust zal neerzien op de zwakheden van de rede en op de dwaalwegen van de stervelingen die slechts deze gids volgen.’ Met deze kritiek maakte Bayle zich tot een toeschouwer van het theologische en filosofische gekibbel en in zijn geschriften maakte hij zijn lezers deelgenoot van deze positie.
Spinoza’s visie
De eerste poging die Spinoza deed om zijn filosofie systematisch uit te werken geschiedde in een geschrift waarvan men het origineel niet kent. In de negentiende eeuw kwam er een Nederlandse versie van tevoorschijn – ‘Korte verhandeling van God, de mensch en deszelvs welstand.’ Spinoza’s leer dwingt hem ertoe te beginnen met God, waaruit hij weer verder kan borduren. Centraal staat de gedachte dat God de oorzaak is van alles. De immanente oorzaak, van binnen uit, en niet te verwarren met het idee van een ambachtsman die producten maakt. Volgens Spinoza moet het ontstaan van de wereld als een inwendig proces worden begrepen, alsof de natuur zichzelf voortbrengt: ‘Natura naturans.’ God is bij deze dus volkomen identiek met de natuur. Er een fundamentele eenheid van het ‘oneindige’ en het ‘al’ en alle eindige dingen zijn slechts modificaties binnen de ene substantie die God en natuur tegelijk is. En omdat dit allesomvattend is, dient in deze samenhang, in deze eenheid alles te worden begrepen.
De mens zelf is deel van de natuur, een bestaansvorm van die ene substantie. De aard van het beestje ‘mens’ is 1. causaal, 2. gedetermineerd en 3. natuurwezen. Mensen zijn onderhevig aan allerlei gevoelens, en voorzover ze daar geen macht over hebben, zijn ze ongelukkig. Door toenemend inzicht kan de greep op het eigen bestaan versterkt worden en kunnen mensen zich opwerken tot een kennis van God of de natuur, die gepaard gaat met liefde; een liefde tot God die tegelijkertijd een liefde tot de Natuur is. Daarin bestaat het menselijk geluk volgens hem.
Het is Spinoza’s diepste overtuiging dat de mens geen zelfstandig koninkrijkje is binnen het grote rijk van de natuur. Geen ‘imperium in imperio’. De mens is volledig onderdeel van die natuur, waarin alles in een oneindige oorzakelijke samenhang met elkaar verbonden is: ‘Elk afzonderlijk iets ofwel ieder willekeurig ding dat eindig is en een bepaald bestaan heeft, kan niet bestaan noch tot werken worden bepaald als het niet tot bestaan en tot werken wordt bepaald door een andere oorzaak, die ook eindig is en een bepaald bestaan heeft; en deze oorzaak wederom kan evenmin bestaan noch tot werken worden bepaald als ze niet door een andere, die ook eindig is en een bepaald bestaan heeft, tot bestaan en werken wordt bepaald, en zo verder tot in het oneindige.’ Vanuit dit grote plaatje moet de mens worden bekeken.
Spinoza brengt het oneindig aantal eigenschappen van God terug tot slechts twee eigenschappen die wij mensen kunnen kennen, namelijk denken (geestelijk) en uitgebreidheid (stoffelijk). (Dat God oneindig veel meer eigenschappen moet hebben, volgens Spinoza, blijkt uit zijn definitie van God als zijnde absoluut oneindig wezen.) De inperking tot denken en uitgebreidheid komt voort uit het idee van ‘lichaam’ en ‘geest’. Vanuit het denkbeeld dat de mens deel uitmaakt van de natuur en haar wetmatigheden, zet Spinoza zich – vanzelfsprekend – af tegen elke vorm van antropocentrisme. Dat de wereld niet voor de mensen geschapen is. En tegen antropomorfisme, de neiging om de natuur in menselijke termen te verklaren. De opvatting dat God als een persoon de wereld voor de mens heeft geschapen en dat God buiten de schepping ís, staat hier lijnrecht tegenover.
Bayle’s kritiek op de originaliteit
De grondslag van Spinoza’s systeem is niet nieuw, aldus Bayle. Het komt overeen met die van een aantal oude en moderne wijsgeren, zowel Europese als Oosterse. Het verschil is dat Spinoza er een gestructureerd systeem van heeft gemaakt. Maar men heeft al veel langer gedacht dat het hele universum slechts één substantie was en dat God en de wereld één zijn. Pietro della Valla maakte melding van zekere moslims die zich ‘Ehl Eltahkik’ noemen, die geloven dat er in totaal maar vier elementen zijn die God, de mens en alle dingen vormen. Ook spreekt hij van de Zindikiten, een andere moslimsekte. Een van hun opvattingen is dat alles wat men ziet en alles wat in de wereld is, alles wat geschapen is, God is. Onder christenen, zegt Bayle, zijn er vergelijkbare ketters geweest. Een zekere David van Dinant maakte geen enkel onderscheid tussen God en de eerste materie. En volgens ene Alexander de epicurist, is God de materie, buiten hem is er geen God; in wezen zijn alle dingen God en de wezensvormen zijn denkbeeldige bijkomstigheden: zij hebben geen werkelijke entiteit. Hij zegt ook dat alle zaken hetzelfde zijn voor wat betreft de substantie en die God wordt soms Jupiter of Apollo of Pallas genoemd. En dan nog Amalricus die leerde dat alle dingen God waren en dat de Schepper en het geschapene hetzelfde waren. Bayle stelt vast dat de leer van de wereldziel, die zo gangbaar is onder de ouden en die het belangrijkste onderdeel was van de leer van de stoïcijnen, is in wezen die van Spinoza. De volgelingen zeggen dat alle zielen, zowel van mensen als van dieren, deeltjes zijn van de wereldziel die zich met het geheel herenigen door de dood van het lichaam; en om ons dat te doen begrijpen, vergelijken zij de dieren met flessen die met water gevuld in zee drijven. Als die flessen breken, verenigt hun water zich met het geheel: dat is wat gebeurt met de afzonderlijke zielen, zeggen ze, als de dood de organen waarin zij besloten waren vernietigd. En volgens Bayle hebben ze niets beters te melden dan dit soort vergelijkingen die in geen enkele verhouding tot God staan en die alleen maar goed zijn om zand te strooien in de ogen van een onwetend publiek.
Bayle’s kritiek op de waarschijnlijkheid
Volgens Bayle is Spinoza’s hypothese, van alle andere atheïstische hypotheses, het minst misleidend, omdat deze in strijd is met de meest onderscheiden begrippen in het menselijk verstand. Het belangrijkste bezwaar dat Bayle heeft tegen Spinoza’s leer, gaat over diens monisme. Dit houdt in dat er een fundamentele eenheid is van het ‘oneindige’ en het ‘al’ en dat alle eindige dingen slechts modificaties zijn binnen de ene substantie die God en natuur tegelijk is. Voor Bayle is dit belachelijk: niet alleen wordt God met de wereld en het heelal gelijkgesteld, maar ook wordt ieder individueel voorwerp de zelfstandigheid ontnomen. De veronderstelling van Spinoza, dat er slechts één substantie in de natuur is en dat deze ene substantie begiftigd is met een oneindig aantal attributen waaronder ‘uitgebreidheid’ en ‘denken’, is volgens Bayle de meest monsterlijke hypothese, die lijnrecht ingaat tegen de meest evidente begrippen van ons verstand of onze geest. Spinoza stelt dat alle lichamen die zich in het universum bevinden, modificaties zijn van deze substantie in zover het ‘uitgebreidheid’ is; en dat bijvoorbeeld de zielen van mensen modificaties zijn van deze substantie in zover dat ‘denken’ is. God, die het noodzakelijke en oneindig volmaakte zijnde is, is daarom de oorzaak van alle dingen die bestaan, máár hij verschilt daarvan niet. Er is maar één zijnde, slechts één natuur en deze natuur brengt in zichzelf en door een inwendige werkzaamheid alles wat men schepselen noemt voort. Hij is alles tegelijk: handelend en ondergaand, oorzaak en subject. Hij brengt niets voort dat niet zijn eigen modificatie is. Bayle noemt dit een hypothese die de opeenstapeling van alle denkbare onzinnigheden overtreft.
Bayle’s kritiek op ‘één substantie’
Het is onmogelijk dat het universum één substantie is, want wat uitgebreid is heeft noodzakelijk delen en al wat delen heeft is samengesteld, aldus Bayle. En omdat de delen van de uitgebreidheid niet in elkaar bestaan, moet het dus wel zo zijn dat de óf de uitgebreidheid in het algemeen geen substantie is, óf dat elk deel van de uitgebreidheid een bijzondere substantie is dat van alle andere substanties verschilt. Volgens Spinoza is de uitgebreidheid in het algemeen een attribuut van een substantie. Met andere wijsgeren geeft hij toe dat het attribuut van een substantie niet werkelijk verschilt van die substantie. Bayle zegt dat Spinoza dus wel moet erkennen dat de uitgebreidheid in het algemeen een substantie is, waaruit hij moet afleiden dat ieder deel van de uitgebreidheid een bijzondere (synoniemen: afzonderlijke, unieke) substantie is.
De meest verstandelijke en meest onstoffelijke denkbeelden laten duidelijk zien dat er een zeer reëel onderscheid tussen dingen bestaat waarbij het éne kwaliteit heeft en het ander niet, aldus Bayle. De kernmerken en onfeilbare tekenen van het onderscheid zijn: wanneer men van het ene ding kan bevestigen, wat men niet kan van het andere, dan zijn ze onderscheiden. Dingen die van elkaar worden gescheiden, qua tijd, qua plaats, zijn te onderscheiden. Spinoza kan niet ontkennen dat deze kenmerken juist zijn, want het is vanwege deze kenmerken dat hij inziet dat stenen en dieren niet dezelfde modaliteit zijn van het oneindige zijnde. Hij erkent dus dat er enige onderscheid bestaat tussen dingen. Het onderste eind van een in een rivier geslagen paal heeft niet dezelfde modaliteit als het andere eind: het ene is omgeven door aarde, het andere door water. Ze hebben dus twee tegengestelde attributen: de één het omgeven zijn door water, de ander het niet omgeven zijn door water. Dit betekent dat het subject wat zij volgens Spinoza modificeren op zijn minst uit twee substanties moet bestaan: wel-omgeven-door-water en niet-omgeven-door-water. Dit toont aan dat de uitgebreidheid is samengesteld uit evenveel onderscheiden substanties als modificaties.
Bayle’s kritiek op ‘hoogst volmaakte wezen’
Ieder mens heeft een heel duidelijk beeld van het onveranderlijke: men verstaat daaronder een zijnde dat nooit iets nieuws verkrijgt, dat nooit verliest wat het eenmaal heeft gekregen, dat steeds hetzelfde is zowel wat betreft zijn substantie als zijn modificaties. De helderheid hiervan maakt dat men met grote onderscheidenheid kan inzien wat beweegt en wat niet. De natuur – het meest onverenigbaar met de onveranderlijkheid van God – is niet alleen een natuur waarvan het bestaan kan beginnen en eindigen, maar ook een natuur die, voor wat betreft haar substantie, altijd blijft voortbestaan. Zij kan echter achtereenvolgens een aantal modificaties verkrijgen en de bijkomstigheden of vormen die zij ooit heeft gehad, kwijtraken. Alle oude wijsgeren, stelt Bayle, hebben erkend dat deze voortdurende reeks van ontstaan en vergaan, zoals men die in de wereld opmerkt, geen enkel stukje materie voortbrengt of vernietigt en zij zeggen om deze reden dat de materie qua substantie ‘niet kan ontstaan noch vergaan’, zelfs al is zij het subject van al het ontstaan of vergaan. Bijvoorbeeld: de materie die nu brandt, was voorheen hout; al zijn wezenlijke attributen blijven dezelfde in de vorm van hout én in de vorm van vuur. Zij is het meest zuivere voorbeeld dat men kan geven van een zijnde dat veranderlijk is en – daadwerkelijk – onderworpen is aan allerlei wisselingen en inwendige veranderingen. Hieruit volgt dat de God van de spinozisten een feitelijk veranderende natuur is die voortdurend van toestand verandert. Haar gesteldheden verschillen inwendig en werkelijk van elkaar. Hij is dus niet het hoogst volmaakte wezen ‘bij wie geen verandering is of zweem van ommekeer.’
Bayle’s kritiek op ‘mensen zijn modaliteiten van God’
Zonder twijfel strak Spinoza de draak met het mysterie van de Drie-eenheid en verwonderde het hem dat oneindig veel mensen van één, door drie goddelijke personen begrensde natuur, durven te spreken. Juist hij, zegt Bayle, die in feite de goddelijke natuur aan evenveel personen toekent als er mensen op aarde zijn. Als er iets zeker en onbetwistbaar is in de menselijke kennis, is het wel deze regel: ‘Die dingen zijn tegengesteld, die noch van elkaar, noch van eenzelfde derde volgens hetzelfde, tot hetzelfde, op dezelfde wijze en tijd, waarlijk bevestigd kunnen worden.’ Dat wil zeggen: men kan bij eenzelfde subject in het hetzelfde opzicht en op hetzelfde moment, niet twee termen die tegengesteld zijn, bevestigen. Men kan bijvoorbeeld niet zonder de onwaarheid te spreken, zeggen: ‘Het gaat goed met Piet, Piet is erg ziek’ of ‘Hij ontkent dat en bevestigt het’. De spinozisten vernietigen deze regel en vervalsen die op zo’n manier dat men niet meer kan weten wat waarheid is en wat niet. Als dergelijke regels namelijk onjuist zouden zijn, dan zijn er geen zaken waarvoor we nog kunnen instaan dat ze waar zijn. Bayle toont aan dat het bovenstaande axioma in strijd is met het systeem van de spinozisten. Als het dus waar is, zoals Spinoza ons wil doen geloven, dat de mensen modaliteiten van God zijn, dan zegt men ten onrechte: ‘Piet ontkent dit, hij wil dat, hij bevestigt iets; want in werkelijkheid (in lijn met dat systeem) zou het dan God zijn die ontkent, die wil, die bevestigt. En dit heeft als gevolg dat alles wat voortkomt uit de gedachten van mensen, eigenlijk aan de substantie van God toebehoort. En daaruit, aldus Bayle, vloeit weer voort dat God dezelfde dingen haat en liefheeft, ontkent en bevestigt op hetzelfde moment. Hiermee wordt voldaan aan alle vereiste voorwaarden om te maken dat de regel die Bayle over tegengestelde termen gegeven heb, onwaar zou zijn. Bayle gaat verder: de tegengestelde termen willen en niet-willen passen tegelijk bij verschillende mensen, waardoor ze – in het systeem van Spinoza – moeten passen bij die unieke en ondeelbare substantie die Spinoza God noemt. Het zou dus God zijn, die tegelijkertijd wél en niet wilt met betrekking tot hetzelfde object. Twee tegengestelde termen zouden waar zijn, wat de eerste beginselen van de metafysica omverwerpt. Bayle stelt vast dat zoals een vierkante cirkel een tegenstrijdigheid is, een substantie dat ook is wanneer die tegelijk liefde en haat – gegeven het feit dat de haat de liefde wezenlijk uitsluit – jegens hetzelfde object voelt. Dát is de onware spitsvondigheid. Gewoonlijk zegt men: ‘quot capita tot sensus’, zoveel hoofden zoveel zinnen, maar volgens Spinoza bevinden álle zinnen van álle mensen zich in één hoofd. En dat terwijl Spinoza niet de minste onduidelijkheid kon verdragen, niet van het aristotelisme, niet van het jodendom en niet van het christendom.
Bayle’s kritiek over de ethische consequenties
Als het fysiek gesproken al een buitengewone dwaasheid is dat een eenvoudig en uniek subject door de gedachten van alle mensen tegelijk zou worden gemodificeerd, dan is dit volgens Bayle, moreel gezien nog een veel ergere gedachte. Is het oneindig zijnde, het noodzakelijke zijnde, het hoogst volmaakte zijnde dan nog vastberaden, standvastig en onveranderlijk? Bayle benadrukt ‘onveranderlijk’ omdat het zijnde geen moment hetzelfde zal zijn. Zijn gedachten zouden elkaar zonder onderbreking opvolgen, in dezelfde bonte verscheidenheid als er harstochten en gevoelens zijn. Dit noemt Bayle al moeilijk te verteren, maar het wordt volgens hem nog erger: het houdt in dat het oneindig zijnde voor één goede gedachte, duizend andere, dwaze, overdreven, onreine gedachten heeft. Het brengt uit zichzelf alle gekheid voort, alle vuiligheid en alle zonden van het menselijk geslacht. Want aangezien de modus niet werkelijk verschilt van de gemodificeerde substantie, is dát de identiteit van het oneindig zijnde waarover Spinoza spreekt. Een groot aantal wijsgeren die niet konden bevatten hoe dit met het hoogst volmaakte zijnde verenigbaar is, ervan uitgaande dat de mens zo boosaardig en ongelukkig is, hebben twee beginselen aangenomen: het ene goed, het andere kwaad. Maar hier komt Bayle in aanraking met een wijsgeer die ermee instemt dat God zélf alle misdrijven en alle ellende van de mens bewerkt en ondergaat. Laten de mensen elkaar haten, elkaar aan de rand van het bos vermoorden, zich verenigen in legers om elkaar af te maken, laten de winnaars de overwonnenen opeten – men kan dit alles begrijpen omdat men aanneemt dat de mensen onderling verschillen en dat er verschillende, strijdige harstochten zijn. Maar als de mensen alleen maar een modificatie van God zijn, dan handelt bijgevolg alleen God. En dan modificeert dezelfde God zich eerst in een Turk en vervolgens in een Hongaar en dan zijn de oorlogen en veldslagen iets wat ‘alle monsterachtigheden en alle ijdele hersenspinsels van de grootste gekken die ooit in kleine cellen werden opgesloten, overtreft.’ Overeenkomstig het systeem van Spinoza is de uitspraak: ‘de Duitsers hebben tienduizend Turken gedood’ fout en onjuist, tenzij bedoeld wordt: ‘God, gemodificeerd in Duitsers, heeft God, gemodificeerd in tienduizend Turken, gedood.’ En zo moeten volgens Spinoza alle uitspraken over wat mensen elkaar allemaal aandoen, geen andere betekenis hebben dan deze: ‘God haat zichzelf, hij vraagt zichzelf genade en weigert die, hij vervolgt zich, doodt zich, verslindt zich, belastert zich, stuurt zichzelf naar het schavot, enzovoort.’ Dit zou begrijpelijker zijn als Spinoza zich God had voorgesteld als een samenstel van een aantal onderling verschillende delen, maar dat heeft hij niet gedaan: hij zag God als een volmaakte eenheid. Dit noemt Bayle oneindig veel belachelijker dan het werk van dichters over de goden der heidenen. Bayle vraagt zich dan ook af of Spinoza zich dit niet had gerealiseerd of dat hij het wel had opgemerkt, maar toch koppig aan zijn beginsel heeft vastgehouden.
Bayle’s kritiek op Spinoza’s hiernamaals
Als Spinoza volgens Bayle consequent had geredeneerd, dan had hij de angst voor de hel niet als een hersenschim afgedaan. Ook al wil iemand niet geloven dat dit universum het werk van God is en een eenvoudige, geestelijke en van alle lichamen te onderscheiden natuur leidt, dan moet men alsnog bekennen dat er bepaalde dingen zijn met verstand en een wil, die verkocht zijn aan hun macht. Deze oefenen gezag over anderen uit, bevelen hen, straffen of mishandelen hen en nemen wraak. Volgens Bayle zit de aarde hier vol mee en weet ieder mens dit uit ervaring. De spinozisten, zegt hij, moeten daarnaast de onsterfelijkheid van de ziel erkennen, want ze menen dat de mens een modaliteit is van een zijnde dat wezenlijk denkt. Ook moeten de spinozisten erkennen dat er modaliteiten zijn die zich kwaad maken op anderen, die hen beschaamd maken, hen op de pijnbank leggen en die zulke martelingen eeuwig zouden laten voortduren als de dood er niet op een of andere wijze een einde aan zou maken. En omdat de aarde vol zit met zulke modaliteiten, is er geen enkele reden om te denken dat de lucht en de hemelen er niet vol mee zitten. Daarom, stelt Bayle, maakt een spinozist zichzelf belachelijk, als hij niet wil erkennen dat het hele universum vol is met eerzuchtige, jaloerse en wrede modaliteiten en is er geen reden om te denken dat de mens dergelijke dingen kan ontlopen na zijn dood.
© 2008 - 2024 Leonievn, het auteursrecht van dit artikel ligt bij de infoteur. Zonder toestemming is vermenigvuldiging verboden. Per 2021 gaat InfoNu verder als archief, artikelen worden nog maar beperkt geactualiseerd.
Gerelateerde artikelen
De vrijheid van SpinozaSpinoza heeft zich in zijn filosofisch werk bezig gehouden met de vraag hoe de mens individuele vrijheid kan bereiken. D…
Levenskunst volgens SpinozaBenedictus de Spinoza (Amsterdam, 1632 - Den Haag, 1677) is één van de meest consequent rationele filosofen die we kenne…
Zelfmoord of opoffering?Saigon, 11 juni 1963 – Thich Quang Duc, een boeddhistische monnik, leent van een broeder een turkooizen Austin Westminst…
De Russisch-Orthodoxe KerkHet jaar 988. Vorst Vladimir van Kiev laat het Russische volk dopen in de ijskoude Dnjepr. Hiermee brengt hij het Grieks…
Bronnen en referenties
- Filosofie, Stichting Informatie Filosofie, december 1999, januari 2000
Zwingli, januari 2007
Geef ons de troostende Vader, artikel van Bas Heijne, vrijdag 7 april
Pierre Bayle over Spinoza, o.r.v. Henri Krop en Jacob van Sluis