Theologische achtergronden en context van de Vrijmaking
De Gereformeerde Kerken vrijgemaakt in Nederland is een protestants kerkgenootschap dat ontstond uit de zogeheten Vrijmaking in 1944 en volgende jaren. Veel mensen hebben zich afgevraagd hoe het mogelijk was dat dit midden in de oorlog kon gebeuren. Dit artikel gaat in op de theologische achtergronden en de context waarin de vrijmaking kon gebeuren
Wie de theologische achtergronden van de vrijmaking wil begrijpen kan het beste beginnen bij Abraham Kuyper. Deze predikant, politicus en journalist heeft een belangrijke rol gespeeld bij de totstandkoming van de Gereformeerde Kerken In Nederland. Een belangrijk uitgangspunt in Kuypers theologie was dat de mens alleen aan God verantwoording schuldig is en dat maakt hem een soeverein wezen. Hij vond dat deze vrijheid op alle gebieden van het leven toepasbaar moest zijn. Dit leidde hem tot het standpunt dat elke gemeente zelfstandig moet kunnen beslissen voor het aangezicht van God, zonder gehinderd te worden door overheden en synodes. Het calvinisme stond aan de basis van democratie.
Soevereiniteit
Een ander begrip dat een belangrijke rol zou spelen bij Kuyper had hij van Groen van Prinsterer overgenomen, namelijk het begrip Soevereiniteit in eigen kring. De gedachte hierachter was dat er allerlei terreinen van het leven waren, zoals, wetenschap, politiek en gezin die hun eigen door God in de schepping neergelegde wetten kennen. Daarbinnen soeverein en alleen verantwoording schuldig aan God. De verschillende kringen moeten los staan van kerk- of staatsbemoeienis.
Gemene Gratie
Een van de punten op Kuyper was zijn leer over de Gemene Gratie. Kuyper leerde dat er na de zondeval er nog veel goeds in de mens was overgebleven. God had in zijn genade nog een goddelijk licht aan de mens geschonken. Dankzij God algemene openbaring weet de mens nog wat goed is. Hij zag twee terreinen van genade. Ten eerste het terrein van particuliere genade. Het handelen van de kerk was slechts beperkt tot dit terrein. Alle andere genade werd gerekend tot het terrein van de 'Gemene Gratie', ook wel 'Algemene Genade' genoemd. Die terreinen waren van elkaar gescheiden. Kerk en Staat hadden verschillende roepingen en verschillende einddoelen. Op het publieke terrein kon de overheid wel normen en regels maken die zouden leiden tot goed gedrag, maar via welke weg het evangelie bij het volk moest komen had de overheid niets te zeggen.
Kritiek
Er was kritiek op Kuypers standpunt over de kerk. In de Nederlandse Geloofsbelijdenis in de artikelen 27-29 wordt gesteld dat er sprake is van een ware en een valse kerk. Volgens Kuyper was dit een achterhaald standpunt. De belijdenisgeschriften waren geschreven in de 16e eeuw, en met de toenmalige spanningen tussen de Protestante en Rooms-katholieke kerk was deze formulering begrijpelijk. Maar sindsdien zijn er naast de Gereformeerden de Luthersen en de Episcopalen, dus het standpunt is volgens hem onhoudbaar geworden. Volgens hem vullen de meeste kerken elkaar aan. En alleen in die totaliteit is de volheid.
Emancipatieproces
Tegelijkertijd met de opkomst met als hoogtepunt zijn premierschap van 1901 tot 1905 en neergang voltrok zich ook het emancipatieproces. De Gereformeerden hadden zich in 1834 en 1886 afgescheiden van de Hervormde Kerk en was van een minderheidsgroep uitgegroeid tot een zelfbewuste, goed georganiseerde beweging met samenhangende visies en terreinen voor alle gebieden van het leven. Binnen de Gereformeerde Kerken kon niemand om Kuyper heen. Dat bleef bijna zo tot aan zijn dood. Er was geen opvolger van zijn formaat. Hendrik Colijn minister-president van vijf kabinetten in de jaren 30 was weliswaar de centrale figuur binnen de Gereformeerde Kerken, maar heeft zich weinig met de kerkelijke theologie bemoeid.
Consolidatie
Al in de laatste jaren onder Kuyper, en zeker onder Colijn, ontstaat er een klimaat van consolidatie. De verkiezingsslogan van de ARP in 1925 Houden wat we hebben stond in een bredere context dan alleen de toen naderende recessie. Kuyper lijkt zich zelf bewust te zijn geweest van het feit dat de emancipatie van het Gereformeerde volksdeel geslaagd was. Kort voor zijn dood schrijft hij nog de nooit door hemzelf uitgesproken rede Wat nu?
Verklaring
De wens tot 'het houden wat we hebben' leidde tot veel traditionalisme en conformisme. Als reactie daarop ontstaat er een tegenbeweging van veel 'jonge' theologen die te hoop lopen tegen het conformisme van de ARP en de elite van de Gereformeerde Kerken. De vernieuwingsgezindheid wordt echter niet breed gedragen en in 1920 komt de synode van de kerk met een waarschuwing tegen geloofsvervaging en zedenverwildering. Deze verklaring wordt van de kansel van alle kerken afgelezen.
Geelkerken
Niet iedereen voelt zich echter aangesproken, en de onderliggende stroom komt aan het oppervlak bij een conflict rondom de Amsterdamse predikant Geelkerken. Onder invloed van de historische kritiek stelt hij in een preek dat de slang uit Genesis niet letterlijk sprak. Een kerkganger rook onraad en veronderstelt dat Geelkerken het verhaal als van de schepping als niet waar gebeurd beschouwd. Geelkerken zelf maakt een onderscheid tussen 'goddelijke bekendmaking van een historisch feit' en daaromheen allerlei bijzonderheden. Voor de synode is het echter genoeg om hem te schorsen. Gesteund door zijn kerkenraad vraagt Geelkerken om een discussie over een bredere gereformeerde Schriftbeschouwing. Dit verzoek wordt afgewezen Zijn kerkenraad laat hem echter toch preken. Daarop wordt Geelkerken helemaal afgezet. De kerkenraad wordt geschorst, maar de kerk besluit uit het kerkverband te stappen en wordt in de jaren daarna gevolgd door 24 andere kerken, en veel individuele leden die met een vernieuwingsdrang geen ruimte kunnen vinden binnen de Gereformeerde Kerken. Uiteindelijk sluit deze groep zich weer aan bij de Hervormde Kerk.
Kerkrecht
Een van de belangrijkste onderwerpen van discussie in deze tijd betrof de kwestie van 'oud en nieuw kerkrecht'. Met het 'oude' kerkrecht werd bedoeld dat het gezag ligt bij de plaatselijke gemeente. Dit bood dus ook een kans tot een verzet in de kwestie Geelkerken. De synode had echter de kerkenraad en de predikant afgezet, waardoor er veel meer macht kwam te liggen bij de meerdere vergaderingen dan daarvoor 12.
Buitenkant
Aan de buitenkant lijkt het in de daaropvolgende jaren rustig. Het Gereformeerde leven gaat zijn gang en met Hendrik Colijn als gereformeerde premier van vijf kabinetten lijkt het de gereformeerden helemaal voor de wind te gaan. Onder het oppervlak is er echter een hoop deining. In de jaren dertig kwam er een nieuwe kritiek op. De Reformatorische beweging was beducht voor 'mysticisme' en' subjectivisme'. Daarmee doelden zij vooral op de leer van de uitverkiezing waarin werd verondersteld dat redding door een soort van Goddelijke willekeur wel aan de ene persoon, maar niet aan de andere werd verstrekt.
Doop
Een discussie die in deze tijd speelde was een discussie rondom de doop. Veel theologen meenden in de bijbel rondom de doop twee lijnen te ontdekken. Ten eerste de lijn van de soevereiniteit van God. Hij kiest en verkiest wie Hij wil. Dat heeft alles te maken met predestinatie. Aan de andere kant is er de de lijn dat God belooft heeft de God te zullen zijn van alle gelovigen. In 1905 had de synode uitgesproken dat de kinderen van gelovige ook tot het verbondsvolk behoren, tot het tegendeel blijkt. De tekst was een compromistekst. Tegen deze uitspraak werd bezwaar aangetekend, omdat de tegenstanders vonden dat de mens gered word op basis van God dat hun hart vernieuwd zal worden, en dat het niet afhangt van de geloofsgehoorzaamheid van de mens De zwakte van het standpunt was echter dat alle kinderen de doop ontvangen, zonder dat men weet of zij gered zijn. Een tweede zwakte is dat als dit model klopt de logische theologische gedachte is dat wanneer een mens eenmaal uitverkoren is het niet uitmaakt wat hij doet. Er werden wel verschillende oplossingen bedacht voor het probleem, zoals 'veronderstelde wedergeboorte'. Die ging als volgt. We weten niet of iemand gered is, dat moet blijken uit zijn leven, maar dan kunnen we hem al vast dopen.
Schilder
Dit alles was de Reformatorische Beweging een doorn in het oog. Een van de belangrijkste woordvoerders van deze beweging was de predikant en hoogleraar Klaas Schilder. Die stelde het verbond zelf centraal. De mens hoeft alleen het verbond te gehoorzamen, en verder hoeft hij zich niet druk te maken over veronderstelde 'wedergeboorte' of predestinatie.
Leerbeslissingen
In 1936 besloot de synode de punten uitgebreid te behandelen, inclusief onder andere de leer van de Algemene Genade en de pluriformiteit van de kerk. Een probleem was al dat de strijd redelijk verhit was en toen voor- en tegenstanders met elkaar gingen praten zij tegelijkertijd hun polemiek voorzetten. In 1942 werden er een aantal leerbeslissingen gemaakt waar weer protest tegen werd aangetekend, maar de discussie bleef zich toespitsen op de doop en het verbond.
Tweede Wereldoorlog
Een tweede probleem was dat inmiddels de Tweede Wereldoorlog was uitgebroken en Schilder of gevangen, of moest onderduiken voor de Duitsers, en in een later stadium een publicatieverbod kreeg opgelegd. Intussen keurde de synode alle omstreden leerstellingen wel goed. Verschillende kerkenraden wezen deze binding af. Ook Schilder ging niet akkoord. Velen waaronder Schilder en prof. Greijdanus een ander centraal figuur binnen de Gereformeerde Kerken werden geschorst en afgezet.
Artikel 31
Dit maakte ook de discussie rondom het kerkrecht weer actueel, want volgens de bezwaarden lag de autoriteit om de predikant af te zetten niet bij de synode, maar bij de plaatselijke gemeente. Zij beriepen zich op artikel-31 van de Dordtse kerkorde. Volgens Schilder moest deze kerkleer als valse leer bestreden worden. Daarom wordt er soms ook schertsend gesproken over de artikel 31-kerken.
Vrijmaking
Op 11 augustus 1944, te midden van het oorlogsgeweld, las Schilder in de Lutherse kerk van Den Haag de 'Acte van Vrijmaking of Wederkeer' op. Het werd afscheiding. Duizenden gereformeerden volgden Schilder en de zijnen. Twaalf procent van alle kerkleden ongeveer zestig duizenden mensen zou de Gereformeerde Kerk verlaten en inwisselen voor het nieuwe kerkverband. Veel plaatselijke gemeentes en soms hele families werden uit elkaar gescheurd. Sommig gevangen of tewerkgestelden die naar de oorlog terug uit Duitsland keerden uit gevangenschap troffen een totaal veranderde leefomgeving aan waar buren elkaar niet meet groeten, omdat ze tot de andere kerk behoorden.
Antwoord
Er is nooit een goed bevredigend antwoord gekomen waarom de afscheiding nu nodig was. Sommigen uiteraard met name de vrijgemaakten weten het aan de theologie en de visie op doop en verbond, en de kerkvisie.. Maar veel werd er ook gewezen in de richting van Schilder en zijn houding en onverdraagzame toon. Herman Ridderbos synodelid en collega van Schilder aan de Theologische Universiteit Kampen zou later over de Vrijmaking verklaren: "Het is verschrikkelijk wat er toen is gebeurd, maar wat ik blijkbaar moeilijk bij mensen over het voetlicht kan krijgen is: Schilder heeft ons gemanoeuvreerd in een situatie waarin we het meeste doen". Maar er moet gezegd worden dat er ook veel sprake was van polemiek van de andere kant.
Bevrijding
Een ander factor is ongetwijfeld de oorlog zelf geweest. Alleen het feit dat de communicatielijnen moeizaam waren en in veel gevallen bijvoorbeeld bij gevangen genomen predikanten helemaal niet aanwezig. Ook speelden de sfeer en het verzet tegen de Duitsers mogelijk een rol,. In de context van de bezetting is het mogelijk zo gewest dat het verzet van Schilder en andere een enorm grote extra dimensie kreeg. De vrijmaking was mogelijk een verzetsdaad en de bevrijding zou gezien zijn als een dubbele bevrijding, van de bezetter en de synode.
Conclusie
Alles bij elkaar kan geconcludeerd worden dat het er verschillende redenen aan de vrijmaking ten grondslag liggen. Voor een deel zijn dit theologische redenen. Voor ander deel moet de oorzaak meer worden gezien in de context van de tijd de Tweede Wereldoorlog en de context van het leven in de Gereformeerde Kerk. Een derde oorzaak moet gezocht worden in het gedrag en karakter van bepaalde personen.