Hagar de slavin van Sara en Abraham (Genesis 16 en 21)
Hagar is de Egyptische slavin van Sara. Ze is door haar meesteres aan Abraham als bijvrouw gegeven. Als Hagar zwanger is ontstaan er spanningen tussen haar en Sara. Zij maakt het leven van Hagar zo zwaar dat ze de woestijn in vlucht. Daar spreekt een engel van de Heer haar toe. Zij moet terug, maar zal een zoon baren die vader van vele stammen zal worden. Als Ismaël geboren is en opgroeit, krijgen Abraham en Sara alsnog een zoon. Ismaël is te veel en wordt samen met zijn moeder Hager definitief weggestuurd.
Het verhaal van Hagar als draagmoeder voor Sara en Abraham
Sara (die eerst Sarai heette) en Abraham (die eerder Abram genoemd werd) konden geen kinderen krijgen. Terwijl ze wel de belofte van God hadden gekregen dat uit hen een groot volk zou ontstaan (Genesis 12:2). Na jaren wachten, wordt Sara ongeduldig. Ze doet haar man Abraham een voorstel: ‘Neem mijn slavin Hagar. Omdat zij mijn slaaf is, is het kind dat zij krijgt ook van mij. Dan wordt het ons kind’. Hagar kan dienen als een soort draagmoeder (Genesis 16:3). Dit gebruik lijkt misschien bizar, maar er zijn oude spijkerschriftteksten gevonden uit het oude Mesopotamië en daarin wordt deze gewoonte beschreven. Blijkbaar kwam deze gewoonte dus vaker voor in de Oudheid.
Een oude oosterse gewoonte
Een van deze teksten is afkomstig uit de Oud-Assyrische kolonie in Anatolië. Deze tekst wordt gedateerd rond 1900 voor Christus. In een huwelijkscontract wordt bepaald dat als de vrouw niet binnen twee jaar een kind krijgt, ze een slavin voor de echtgenoot kan kopen. De bekendste tekst in dit kader wordt gevonden in de Codex Hammurabi (nr. 146). Het gaat daarin om het huwelijk van een naditu, een Soemerische tempelvrouw, die vanwege haar functie in de tempel geen kinderen mag krijgen. Haar man heeft dan het recht om een tweede vrouw te nemen, maar als ze dit wil voorkomen, kan ze haar man een slavin geven. In de wereld van het oude Nabije Oosten kon een slavin worden gezien als een soort baarmoeder-met-benen.
Sara maakt het leven van Hagar zwaar
Het plan van Sara slaagt. Hagar slaapt met Abraham en wordt zwanger. Als Hagar eenmaal zwanger is, verliest ze het respect voor de oudere, onvruchtbare Sara. Hagar voelt zich als drager van een kind van Abraham gelijk met Sara. Uit de Hammurabi-wetten blijkt dat dit niet enkel een emotionele gelijkheid hoeft te zijn. Deze wetten erkennen namelijk de mogelijkheid dat de zwangere slavin gelijkwaardigheid aan haar meesteres kan claimen. Tegelijk staan de wetten ook toe dat de meesteres haar als een gewone slaaf blijft behandelen (Codex Hammurabi wet 146). Sara blijkt voor dat laatste te kiezen. Hagar blijft een slaaf en ze moet Sara gehoorzamen. Sara doet er zelfs nog een schepje bovenop, want zo staat geschreven: 'Toen maakte Sara haar leven zwaar' (Genesis 16:7).
Hagar vlucht de woestijn in
In plaats van zich te onderwerpen aan haar meesteres, vlucht Hagar de wildernis in. Ze trekt de woestijn in. Dit is haar exodus. Verderop in de Bijbel horen we van Israëls ballingschap in Egypte. Hoe het volk door de krachtige hand van God vlucht uit de slavernij van Egypte de woestijn in. Hagars geschiedenis is hier een vooruitblik van. Zij is iemand die vlucht uit slavernij, de woestijn in, en daar God ontmoet. Want, zoals God zich straks Israëls lot aantrekt, zo trekt Hij zich nu het lot van Hagar aan. God verliest Hagar niet uit het oog.
Een engel van de HEER trof haar in de woestijn aan bij een waterbron, de bron die aan de weg naar Sur ligt. ‘Hagar, slavin van Sarai, waar kom je vandaan en waar ga je heen?’ vroeg hij. ‘Ik ben gevlucht voor Sarai, mijn meesteres,’ antwoordde ze. ‘Ga naar je meesteres terug,’ zei de engel van de HEER, ‘en wees haar weer gehoorzaam.’ (Genesis 16: 7-9)
Hagar moet terug als slavin van Sara
De opdracht van de engel aan Hagar om als slaaf weer terug te gaan naar haar meesteres Sarai, lijkt vreemd. Ze zal door haar meesteres waarschijnlijk weer worden vernederd. Waarom zou God eigendomsrechten van Sarai meer respecteren dan de vrijheid van Hagar? Dit is vreemd aangezien de latere wetgeving van Israël bepaalde dat weggelopen slaven niet aan hun meesters mochten worden teruggegeven: 'U mag een slaaf die bij u zijn toevlucht zoekt, niet uitleveren aan zijn meester' (Deuteronomium 23:16). Maar de toespraak van de engel loopt hier parallel met Gods toespraak tot Abraham in Genesis 15:13, waarin staat dat zijn kinderen tot slaaf gemaakt en vernederd zouden worden voordat ze verlost zouden worden. Beide passages gebruiken de sleuteltermen die Israël gebruikt om de ervaring in Egypte te beschrijven. Hagar, de slavin uit Egypte, is een voorafschaduwing van Israël, de toekomstige slaven in Egypte. De Egyptische Hagar zal worden vernederd zoals de nakomelingen van Abraham in Egypte zullen worden vernederd. En de Heer heeft 'gehoord hoe zwaar je het te verduren had' (Genesis 16:12). Zo zal God de verdrukking van Abrahams nakomelingen zal horen: 'De jammerklacht van de Israëlieten is tot mij doorgedrongen en ik heb gezien hoe wreed de Egyptenaren hen onderdrukken' (Exodus 3: 9).
Hagar ontvangt de zegen in Ismaël
Hagar moet terug naar Sara haar meesteres. Ze wordt echter niet met lege handen terug gestuurd. God zegent Hagar. De Eeuwige spreekt goede woorden over haar uit. Deze woorden spreekt de Engel van de Heer: ’Ik zal je heel veel nakomelingen geven, zo veel dat ze niet te tellen zullen zijn. Je bent nu zwanger en je zult een zoon ter wereld brengen. Die moet je Ismaël noemen, want de Heer heeft gehoord hoe zwaar je het te verduren had’. De Heer heeft haar gehoord. God heeft haar klagen gehoord. Hij weet hoe zwaar ze het heeft gehad en dat ze het zwaar zal krijgen.
De Egyptische Hagar als slaaf van de Hebreeuwse Sara
Het dominante beeld in de Bijbel is dat het Hebreeuwse volk in slavendienst van Egypte is geweest. In dit verhaal vinden we het omgekeerde. De Egyptische Hagar is een slavin van de Hebreeuwse Sara. Sara, de stammoeder van de Israëlieten, onderdrukt een Egyptische vrouw die haar slavin is. Deze ommekeer maakt de onderdrukking die de Israëlieten in Egypte hebben ervaren natuurlijk niet ongedaan, maar het plaatst wel vraagtekens bij de gedachte dat alleen Egypte een plaats van onderdrukking is.
Hagar als tegenhanger van Abraham
Hagar is de tegenhanger van Abraham. God spreekt rechtstreeks tot haar. De Eeuwige gaat een directe relatie met Hagar aan die onafhankelijk is van Zijn relatie met Abraham. Hagar reageert ook op zelfstandige wijze op de Heer. Ze riep de Heer, die tot haar had gesproken, zo aan: ‘U bent een God van het zien. Want,’ zei ze, ‘heb ik hier niet hem gezien die naar mij heeft omgezien?’ (Genesis 16:13). Daaraan dankt de bron die daar is zijn naam, Lachai-Roï. Lachai-Roï kan worden vertaald als ‘bron van de Levende die mij ziet’. Daarmee in overeenstemming is de reactie van Maria met een Godsgezant in Lucas 1: 'Maria zei: ‘Mijn ziel prijst en looft de Heer, mijn hart juicht om God, mijn redder: Hij heeft oog gehad voor mij, zijn minste dienares'' (Lucas 1: 46-48a).
Ismaël en Isaak (Genesis 21)
Hagar gaat terug naar haar meesteres en dient haar. Hagar krijgt een zoon en Abraham noemt hem Ismaël. Abraham was zesentachtig jaar toen Ismaël geboren werd. Vele jaren later wordt de belofte aan Abraham en Sara toch vervuld. Sara krijgt eindelijk een zoon van Abraham en ze noemen hem Isaak. Toen Sara zag dat Ismaël Isaak uitlachte ging ze naar Abraham om daarover haar beklag te doen. In dit uitlachen van Isaak door Ismaël wordt een woordspeling gemaakt met de betekenis van de naam Isaak, wat lachen betekent. In Genesis 21 vers 6 zegt Sara over de geboorte van Isaak: '‘God maakt dat ik kan lachen en iedereen die dit hoort zal met mij mee lachen'.
Daarom zei ze (Sara) tegen Abraham: ‘Jaag die slavin en haar zoon weg, want ik wil niet dat mijn zoon Isaak later de erfenis moet delen met de zoon van die slavin.’ Dit voorstel beviel Abraham allerminst; het ging immers om zijn eigen zoon. Maar God zei tegen hem: ‘Je hoeft je niet bezwaard te voelen vanwege de jongen of je slavin. Alles wat Sara je vraagt moet je doen, want alleen de nakomelingen van Isaak zullen gelden als jouw nageslacht. Maar ook uit de zoon van je slavin zal ik een volk doen voortkomen, omdat ook hij een kind van je is.’ (Genesis 21: 10-13)
Hagar en Ismaël in de woestijn
Hagar en Ismaël worden bevrijd van slavernij door het toedoen van Sara (Genesis 21: 9-14). In de woestijn krijgen Hagar en Ismaël dorst. Ook hier loopt hun lot parallel met hoe het later met Israël zal gaan, want de pas bevrijde slaven trekken naar de woestijn en krijgen dorst (Exodus 15: 22-25). God redt de stervende Ismaël, niet vanwege Hagars geschreeuw of Gods beloften aan Abraham, maar omdat God de stem van Ismaël hoorde (Genesis 21: 15-21). Gods belofte aan Hagar worden bevestigd in haar zoon, zoals Gods verbond met Abraham opnieuw wordt gesloten met Isaak en zijn zoon Jacob. Net als Jacob krijgt Ismaël twaalf zonen. Hagar is de voorouder van deze twaalf stammen van Ismaël (Genesis 25: 12-15).
Hagar en Ismaël in de woestijn, Josef Straka /
Bron: Josef Straka, Wikimedia Commons (Publiek domein)Overeenkomsten tussen Ismaël in de woestijn en het offer van Isaak
Er zijn veel overeenkomsten te vinden tussen Ismaël, die bijna sterft van de dorst in de woestijn, en
Isaak die bijna wordt geofferd door zijn vader Abraham. In beide verhalen is het God die de opdracht geeft aan aartsvader Abraham om van zijn zoon af komen. Ismaël, de zoon van Hagar, wordt verbannen en Isaak moet geofferd worden (Genesis 21:12-13; 22:1-2). In beide beschrijvingen van het verhaal staat dat Abraham vroeg in de morgen wakker wordt. Daarna maakt hij de voorraden voor de reis klaar (Genesis 21:14; 22:3). In beide overleveringen komt er bijna een eind aan het leven van een zoon van Abraham. Hagars zoon Ismaël sterft bijna van de dorst (Genesis 21: 15-16). Isaak wordt op een nippertje na door zijn vader afgeslacht (Genesis 21: 9-10). Op het allerlaatste moment is er in beide verhalen een ingrijpen van de Heer (Genesis 21:17, 22: 11–12). In beide vertellingen is er een zegen voor de toekomst van de betrokkenen (Genesis 21:18; 22: 16-17). De vader van Isaak en de moeder van Ismaël zien na de redding iets nieuws. Hagar merkt een bron met water op (Genesis 21:19) en Abraham vind in de struiken een ram dat als offerdier kan dienen (Genesis 22:13). Beide vertellingen sluiten af met mededelingen over de huwelijken van de kinderen (Genesis 21:21; 22: 20-24).
Hagar in het Nieuwe Testament
De apostel Paulus noemt Hagar in zijn brief aan de Galaten. Hij gebruikt Hagar in een sterk polemisch gedeelte als een metafoor voor twee verschillende vormen van vroomheid. Paulus gebuikt dit beeld om aan te tonen dat het regime van de wet (de Thora) voor hem gelijk staat met slavernij. Paulus vergelijkt andere Joodse christenen en Joden die het niet eens zijn met zijn vrijere opvatting over de wet met Hagar. Degene die wel met hem eens zijn vergelijkt hij met Sara. Zo creëert hij een sterke tegenstelling.
Er staat geschreven dat Abraham twee zonen had: een van zijn slavin en een van zijn vrijgeboren vrouw. De zoon van de slavin dankte zijn geboorte aan de loop van de natuur, maar die van de vrijgeboren vrouw aan de belofte. Dit is een beeld: de vrouwen staan voor twee verbonden. Hagar staat voor het verbond van de berg Sinaï in Arabië, dat slaven baart. Als beeld van dat verbond belichaamt Hagar het huidige Jeruzalem, dat met zijn kinderen in slavernij leeft. Maar het hemelse Jeruzalem is vrij, en dat is onze moeder. (Galaten 4: 22-26)
Lees verder