Obadja 1:16 - Wie dronk er op Gods heilige berg?
In Obadja 1:16 staat dat God bij monde van de profeet zei dat alle volken zullen drinken op Gods heilige berg. Zij zullen dit doen zoals "gij gedronken hebt op Mijn heilige berg". Met het toekomstige 'drinken' wordt gedoeld op het leegdrinken van de beker van Gods gramschap (kwaadheid), daar zijn Bijbelcommentatoren het over eens. Er zijn echter twee theorieën ontstaan over de vraag wie de 'gij' (meervoud) waren die in het verleden hebben gedronken op de berg en wat dit 'drinken' precies inhield.
De tekst
In Obadja 1:15-16 schreef of zei de profeet het volgende: "
Want nabij is de dag des Heren over alle volken; zoals gij gedaan hebt, zal u gedaan worden, uw daad zal op uw eigen hoofd terugvallen. Ja, zoals gij gedronken hebt op mijn heilige berg, zullen alle volken zonder ophouden drinken; ja, zij zullen drinken en zwelgen, en zij zullen worden, als hadden zij nooit bestaan." (NBG 1951).
Het probleem
De tekst roept de vraag op wat er wordt bedoeld met het feit dat er 'gedronken' was op de heilige berg. Moet dit gezien worden als het drinken van de wijn uit Gods beker der gramschap (vgl. Jer. 25:15; 49:12)? Of is het drinken een symbool voor de manier (of de letterlijke wijze) waarop de Edomieten de Babylonische overwinning op Israël vierden? Obadja uitte zijn profetie namelijk in de
nasleep van die overwinning als reactie op het misbruik dat de Edomieten van zwakke positie van Israël maakten. In het eerste geval zou het het volk Israël zijn dat heeft gedronken op de heilige berg. In het tweede geval zouden dit de Edomieten zijn.
De Israëlieten
Volgens Bewer (bron 1) hebben de Israëlieten volgens Obadja al, op Zijn berg, gedronken uit Gods beker der gramschap. Er zijn twee redenen om dit aan te nemen. De eerste luidt dat de Israëlieten in de vorm van de Babylonische ballingschap hun straf al hadden gehad, terwijl voor de andere volken de straf voor hun zonden nog zou moeten komen. De tweede luidt dat Obadja in vers 16 van zijn profetie ineens omschakelt van de tweede persoon enkelvoud naar de tweede persoon meervoud.
Israël was al gestraft
Door de val van Jeruzalem en de daaropvolgende ballingschap werden de Israëlieten in Obadja's tijd al gestraft voor het afdwalen van Gods geboden (2 Kon. 24:18-25:12; Jes. 51:17; Klg. 1). De Edomieten daarentegen waren nog niet gestraft, maar profiteerden juist van de situatie. De Edomieten hadden dus nog niet uit de beker van Gods gramschap gedronken, terwijl de Israëlieten ten tijde van Obadja's spreken er wel uit aan het drinken waren.
De tweede persoon meervoud
Volgens Bewer (bron 1) en Clark en Mundhenk (bron 2) duidt de omschakeling naar de tweede persoon meervoud in Obadja 1:16 er op dat Obadja ophield met spreken tegen Edom en begon te spreken tegen de Israëlieten. In de eerste vijftien verzen van de profetie werd Edom namelijk steeds aangesproken in het enkelvoud. Het zou vreemd zijn als Obadja in vers 16 het volk ineens in een meervoudsvorm aanspreekt. Daarom moet er wel sprake zijn van een andere geadresseerde, welke alleen het volk Israël kan zijn.
De tekst moet dan als volgt gelezen worden:
"
Want nabij is de dag des Heren over alle volken; zoals gij (
Edom)
gedaan hebt, zal u (
Edom)
gedaan worden, uw (
Edoms)
daad zal op uw (
Edoms)
eigen hoofd terugvallen. Ja, zoals gij (
Israël)
gedronken hebt op mijn heilige berg, zullen alle volken zonder ophouden drinken; ja, zij zullen drinken en zwelgen, en zij zullen worden, als hadden zij nooit bestaan."
De Edomieten
Volgens Stuart (bron 5) dronken de Edomieten symbolisch na de val van Jeruzalem. Het 'drinken' dat zij deden was een symbool voor het plunderen van steden in Judea. Op de dag des Heren zullen de Edomieten (en alle andere volken) opnieuw symbolisch drinken, alleen dan uit de beker van Gods gramschap, waardoor zij zullen worden alsof zij nooit hebben bestaan. Er zijn twee redenen om aan te nemen dat de tekst zo gelezen moet worden. De eerste luidt dat Obadja in zijn boek alleen de Edomieten bij naam noemt. De tweede luidt dat Obadja 1:16 het lot van de Edomieten dat in het voorgaande vers beschreven wordt verder lijkt te beschrijven.
Israël niet genoemd
Volgens Spence en Exell (bron 4) is er geen duidelijk teken dat Obadja het woord richt aan de Israëlieten. Het volk Israël wordt namelijk niet genoemd, terwijl de Edomieten wel bij naam genoemd worden. De gehele profetie lijkt daarom te gaan over wat God, via Obadja, zei tegen en over het volk Edom (Ob. 1:1 & 8).
Beschrijving van het lot van Edom
In Obadja 1:15 staat dat zoals de Edomieten gedaan hebben ook hen zal worden gedaan, oog om oog, tand om tand dus. Vers 16 haakt hierop in met de tekst "
Ja, zoals gij gedronken hebt...". Het zou, volgens Spence en Exell, vreemd zijn als Obadja eerst zou zeggen dat God het 'oog om oog, tand om tand' principe zou toepassen op de Edomieten, om daarna te bespreken wat voor straf de Israëlieten ondergaan hadden. De straf die de Israëlieten ondergaan hebben heeft immers niets te maken met de straf die de Edomieten zullen krijgen.
Dubbele betekenis
Volgens Smith en Page (bron 3) is er sprake van een dubbele betekenis van het vers. Uit het vers blijkt volgens hen dat Edom op de berg wijn dronk om de Babylonische overwinning op Israël te vieren. Op het moment dat de dag des Heren komt zullen alle volken echter zonder ophouden de wijn uit Gods beker moeten drinken (vgl. Ps. 75:9). Naast dit beeld is er volgens Smith en Page sprake van een beeld van een beker waaruit Jeruzalem dronk, maar die doorgegeven zou worden aan haar kwelgeesten (Jes. 51:21-23). Het lijkt echter onwaarschijnlijk dat Obadja beide betekenissen in gedachten had bij het gebruik van zijn woorden, omdat hij dan met één zin twee totaal verschillende boodschappen had willen versturen.
Wie dronk er volgens Obadja op Gods berg?
Op basis van het bovenstaande is het moeilijk te zeggen wie er volgens Obadja heeft gedronken op de heilige berg. Dat er sprake is van een omschakeling naar een meervoudsvorm kan duiden op een andere geadresseerde. Als men ervan uitgaat dat de profetie uitgesproken werd kan het zijn dat Obadja een gemengd publiek voor zich had, bestaande uit Edomieten en Israëlieten, en dat hij zich fysiek tot beide richtte, waardoor Israël niet genoemd hoefde te worden. Het is echter geen bewijs dat Israël geadresseerd werd.
Het feit dat het volk Israël niet bij name genoemd werd is echter ook geen bewijs dat de Israëlieten niet geadresseerd werden. Al moet hierbij wel gezegd worden dat het vreemd zou zijn om Israël niet te noemen als dit gedeelte van Obadja's boodschap voor Israël was. Voor de lezer van de profetie is het namelijk niet duidelijk is dat er een andere geadresseerde is. Het feit dat Israël al gestraft is voor haar zonden dwingt namelijk niet af dat Obadja 1:16 zo gelezen moet worden.
Het lijkt er daarom op dat vers 16 gelezen moet worden als een nadere beschrijving van vers 15, zoals Spence en Exell suggereren. Dat is voor de lezer de meest voor de hand liggende interpretatie van vers 16. Het idee dat Israël geadresseerd werd is vergezocht.