Obadja 1:3-4 - De hoogmoed van Edom
In het derde vers van zijn boek schrijft Obadja dat God zei dat het volk Edom zich door hoogmoed heeft laten verleiden. De Edomieten woonden hoog in de bergen en zagen zichzelf daardoor min of meer als onschendbaar. God vergelijkt het volk met een gier en zegt dat hij het neer zal halen, hoe hoog het haar nest ook bouwt. Dit roept de vragen op waar we aan moeten denken als we zeggen dat Edom hoogmoedig was en waar deze hoogmoed vandaan kwam. Deze hoogmoed zou uiteindelijk onterecht blijken te zijn.
De tekst
De woorden die Obadja schreef over de hoogmoed van Edom luiden als volgt: "
De overmoed van uw hart heeft u misleid, u, die woont in rotskloven, in uw hoge woning; die bij uzelf zegt: Wie zal mij ter aarde neerhalen? Al zoudt gij uw nest zo hoog bouwen als de gier, ja, al was het geplaatst tussen de sterren, vandaar zal ik u neerhalen, luidt het woord des Heren." (Ob. 1:3-4 - NBG 1951)
Hoe de Edomieten hun hoogmoed uitten
De Edomieten uitten hun hoogmoed op twee manieren. De eerste was door zich af te vragen wie hen zou kunnen neerhalen. Deze vraag was hoogstwaarschijnlijk retorisch bedoeld en betekent dat de Edomieten ervan uitgingen dat niemand hun land zou kunnen innemen. De tweede manier was door het plunderen van Jeruzalem na haar val en het doden van vluchtelingen die vanuit Jeruzalem richting het zuiden vluchtten. Zij plaatsten zichzelf hiermee in de rol van de bezetter, de sterkere (Ob. 1:11, 13 & 14), en gingen ervan uit dat zij hiermee weg zouden komen.
Waarom de Edomieten hoogmoedig waren
Er waren drie redenen waarom de Edomieten hoogmoedig waren. De eerste reden is de hoogte van de bergen waarin zij woonden. De tweede reden zijn de rotskloven in de bergen die hun woningen vormden. De derde reden is hun bondgenootschap met de Babyloniërs.
De hoogte van de bergen
Het land Edom stond bekend om haar hoge bergen, waaronder het Seïrgebergte (afbeelding). Op die berg lag haar hoofdstad Sela (later bekend onder de naam Petra). Deze bergen vormden voor haar bewoners een natuurlijke bescherming om twee redenen. De eerste is dat in een oorlog, of bij een veldslag, de partij die bovenaan een heuvel of berg stond het voordeel had ten opzichte van haar vijanden, die omhoog moesten lopen, klimmen en vechten en daardoor vermoeider waren. Ook biedt de hoogte een beter overzicht, waardoor men vijanden van verder kan zien komen en een beter overzicht heeft op het slagveld.
De tweede reden is dat bij een stad op een berg aanvallers niet altijd van alle kanten kunnen komen. In het geval van de stad Sela was dit ook het geval. De berg had vele steile rotsen waar men moeilijk tegenop kon klimmen. Door die rotsen was er maar één weg die men kon nemen om bij de stad te komen, waardoor deze gemakkelijk verdedigbaar was.
Rotskloven in de bergen
Het is de vraag of de rotskloven waarin de Edomieten woonden daadwerkelijk kloven in het gebergte waren of niet. De Edomieten hakten namelijk in de bergen ruimten uit die werden gebruikt voor verschillende doeleinden, zoals de schatkamer
Al Khanez op de afbeelding. Met het in de grondtekst gebruikte woord
cela, dat vertaald wordt als 'rots', kon Obadja namelijk de stad Sela bedoeld hebben, maar ook het gebergte eromheen. Het is het meest waarschijnlijk dat de stad werd bedoeld, omdat rotskloven in de bergen buiten de stad nooit zodanig veilig geweest kunnen zijn dat men zich er onschendbaar in waande.
Het woord
chagav, dat wordt vertaald als 'kloven' kan ook worden vertaald als 'schuilplaats' of 'toevluchtsoord'. Het kan dus zijn dat de auteur dus niet sprak van 'rotskloven', maar van het toevluchtsoord Sela. Ook is het mogelijk dat hij bewust een woordspeling maakte door deze schuilplaatsen 'rotskloven' te noemen.
In dat geval zou het gebruik van het woord 'rotskloven', onder andere, een woordspeling kunnen zijn op de sterke stadsmuur. Van die stadsmuur wordt namelijk gezegd dat deze van massief steen was gemaakt, waardoor hij in Bijbelse tijden niet te verwoesten was.
Bron: Onbekend, Wikimedia Commons (Publiek domein) Bondgenoot
Het Babylonische rijk was het grootste rijk in het Midden Oosten (zie afbeelding). Edom was een vazalstaat van het rijk waardoor het de bescherming van de Babyloniërs genoot en zich weinig zorgen hoefde te maken over haar veiligheid. Als men aanneemt dat Obadja zijn profetie rond het
begin van de Babylonische ballingschap uitsprak dan had Babylonische leger Jeruzalem kort voor zijn uitspraken vernietigd en een groot deel van haar inwoners als ballingen afgevoerd.
Dit gaf de Edomieten de moed om Jeruzalem te plunderen en haar
haat jegens de Judeeërs te uiten door vluchtende inwoners van de stad te doden. Jeruzalem, zonder leger, stadsmuur of bondgenoten, kon zich dankzij de Babyloniërs niet meer verdedigen en kon ook niet op een later moment na een plundering terugslaan. Dat maakte van de stad en haar inwoners een makkelijke prooi.
Onterechte hoogmoed
De vraag wie de Edomieten zou kunnen neerhalen wordt door de profeet Obadja beantwoord. God zegt dat Hij de Edomieten neer zal halen, zelfs als zij hun huizen zo hoog zouden bouwen als de sterren. De Israëlieten, onder leiding van de godvruchtige koning Amasja hadden dit ongeveer 200 jaar eerder al eens gedaan. Rond 775 v.Chr., had Israël de stad Sela namelijk al eens ingenomen (2 Kon. 14:1-7), wat betekende dat zij niet onneembaar was.
Met dit feit werden de Edomieten tijdens de Babylonische ballingschap opnieuw geconfronteerd, toen rond 553 v.Chr. de Babyloniërs ook Edom veroverden en vernietigden. Dit werd alleen door een kleine groep arme Edomieten overleefd, die in de periode tussen 600 en 400 v.Chr. door de Nabateeërs, een Arabisch rijk, steeds verder naar het westen werd verdreven. Hierdoor kwamen de Edomieten uiteindelijk op het grondgebied van Juda terecht. De Edomieten zouden hierdoor als volk ophouden te bestaan en de laatste overgebleven Edomieten zouden vermengd raken met de joden.
De bondgenoten die Edom de moed gaven om Jeruzalem te plunderen zouden dus ook degenen worden die het einde van het Edomitische rijk inluidden. De reden waarom Edom hoogmoedig was werd de reden van haar ondergang.