De vijfvoudige bediening in Efeze 4:11
In Efeze 4:11-12 noemt Paulus vijf groepen mensen die door Christus zijn gegeven aan de gemeenten om de heiligen tot volmaking te brengen. Namelijk Apostelen, profeten, evangelisten, herders en leraars. Iemand kan meerdere van de bedieningen uitoefenen en dus bij meerdere groepen horen. De taken van deze vijf groepen mensen zijn, tijdens de Nieuwe Apostolische Reformatie in de jaren '90 van de twintigste eeuw, bekend komen te staan als de vijfvoudige bediening.
De rol die de vijfvoudige bediening speelt
In Efeze 4 biedt Paulus geen grondige uiteenzetting over de rol van de vijf groepen mensen die hij noemt. In vers 12 vertelt hij alleen dat zij er zijn tot de "
volmaking der heiligen, tot het werk der bediening, tot opbouwing des lichaams van Christus" (SV Jongbloed). Hieruit valt op te maken dat de groepen allemaal een leidinggevende functie hebben in de gemeenten. Zij sturen mensen aan, begeleiden mensen en leiden mensen op.
In gemeenten die uitgaan van het principe van de vijfvoudige bediening is het ideaalbeeld dat de vijf bedieningen elkaar aanvullen, corrigeren en versterken. De bediening kent hierbij het principe van vermenigvuldiging; iemand die een bediening heeft voert die niet alleen uit, maar herkent die bediening ook in anderen en begeleidt hen zodat zij ook die bediening kunnen (gaan) uitvoeren. Zodoende is een gemeente vitaal en toekomstbestendig.
De vijf bedieningen
Door het Nieuwe Testament heen worden alle vijf de bedieningen toegelicht. Dit gebeurt voornamelijk via verhalen over mensen die bedieningen hebben en via opdrachten die mensen krijgen van Jezus en de apostel Paulus.
De apostel
De apostel wordt doorgaans gezien als iemand die gemeenten sticht en haar leiders aanwijst, die hij via een handoplegging zijn eigen gaven toedient (2 Tim. 1:6). Hij is, samen met de profeet, het fundament van de kerk (Ef. 2:20). Hiernaast brengt de apostel ook orde in gemeenten waar wanorde ontstaan is (1 Kor. 11:34) en helpt hij met het besturen van gemeenten (1 Kor. 12:28). De apostel doet dit werk met betoon van geest en kracht, waarbij wonderen en tekenen gebeuren (1 Kor. 2:4-5; 2 Kor. 12:12). In sommige kringen wordt van een apostel geëist dat hij Christus heeft gezien (1 Kor. 9:1-2 en Hand. 1:21-23), direct van Christus zijn opdracht gekregen heeft zoals in Matteüs 10:5. Dit kan ook in een latere verschijning, zoals bij Paulus het geval was (Hand. 9:1-19a).
In het Nieuwe Testament wordt de term 'apostel' voor het eerst gebruikt in de evangeliën, dus tijdens het leven van Jezus, om de twaalf discipelen van Jezus te beschrijven na hun eerste uitzending (Mar. 6:30). Tijdens deze uitzending hebben de apostelen gepredikt, demonen uitgedreven en zieken genezen (Mar. 6:7-13). Zij hebben hierbij echter geen fundamenten gelegd voor een gemeente. Pas na de pinksterdag beginnen de apostelen met het stichten van gemeenten (Hand. 2). De apostel Paulus deed dit onder de heidenen, dus alle niet-Joden (Rom. 11:13; 1 Tim. 2:7; 2 Tim 1:11), de apostel Petrus, waarschijnlijk samen met de andere elf apostelen, onder de joden (Hand. 2:14,22 & 36).
Het is de vraag of apostelen nog bestaan. Het gaat er in deze vraag vooral om wat het feit dat de apostelen (en de profeten) het fundament van de kerk zijn (Ef. 2:20) betekent. Was dit van de wereldwijde kerk? Waarvan het fundament in de eerste eeuw na Jezus' dood gelegd werd. Of is dit van elke individuele kerk? In het eerste geval bestaan de apostelen niet meer, in het tweede geval nog wel.
De profeet
De profeet wordt doorgaans gezien als iemand die de geïnspireerde openbaring van de Geest spreekt. Een profeet kan rondreizen en verschillende gemeenten bezoeken, maar kan ook binnen één gemeente opereren. De uitspraken die zij doen kunnen in vier categorieën verdeeld worden.
- Richtinggevende profetie. Een voorbeeld hiervan is het uitzenden van Paulus en Barnabas in Handelingen 13:1-5 nadat de Heilige Geest gesproken heeft
- Voorspellende profetie. Een voorbeeld hiervan is Agabus, die in Handelingen 11:28 een hongersnood in het hele rijk voorspelde
- Corrigerende profetie. Hiervan lijken er geen Bijbelse voorbeelden te zijn, maar het komt erop neer dat profeten soms inzichten in de levens van anderen krijgen om hen te vermanen en op de juiste weg te leiden
- Godskennis. Een voorbeeld hiervan is de kennis die Paulus bespreekt in Efeze 3:1-5
De profeet is, samen met de apostel, een fundamentenlegger in een gemeente (Ef. 2:20). Naast het profeteren bevestigt hij de boodschap van de apostel. Ook draagt de profeet bij aan het besturen van de kerk (1 Kor. 12:28).
Hoewel de rol van de profeet erg belangrijk is kan deze niet zomaar autonoom handelen. Per samenkomst mogen twee of drie profeten spreken. Hun woorden moeten hierbij worden beoordeeld door anderen (1 Kor. 14:29). Vermoedelijk waren deze anderen ook profeten, of mensen die de gave van onderscheiding van geesten hadden gekregen (1 Kor. 12:10). Over de manier waarop een profeet met persoonlijke zaken, vaak het geval bij corrigerende profetie, om moet gaan zegt het Nieuwe Testament niets.
De evangelist
Over evangelisten lezen we in het Nieuwe Testament niet heel veel, maar wel genoeg. Op twee plaatsen wordt gesproken over een evangelist, namelijk in Handelingen 8:4-7 en 21:8. In beide gevallen gaat het over de evangelist Filippus. In 8:4 wordt over hem verteld dat hij naar Samaria ging en daar het woord verkondigde en wonderen deed, waaronder het bevrijden van mensen van boze geesten. Het werk van een evangelist is dus om buiten de gemeente te treden en het woord te verkondigen.
Naast dit werk buiten de gemeente lijkt de evangelist ook binnen de gemeente een taak te hebben. De evangelisten helpen volgens Efeze 4:11-12 immers mee aan de volmaking der heiligen. Paulus deed dit door het evangelie te verkondigen binnen de gemeente te Rome (Rom. 1:15). Hij wilde dit doen om hen te versterken (Rom. 1:11). Binnen een gemeente kan er dus behoefte zijn aan het evangelie, dat letterlijk 'goed nieuws' betekent. Ook Marcus, die zijn evangelie schreef voor de gelovigen (Mar. 1:1), is een voorbeeld van iemand die binnen de christelijke gemeenschap evangeliseerde.
Volgens Best hebben zowel gelovigen als ongelovigen het nodig om het evangelie te horen. Ongelovigen om tot geloof te komen en gelovigen omdat het ze terugbrengt datgene dat er in de eerste plaats toe leidde dat zij christen werden. Het werk van de evangelist is dan ook tweeledig, het bevindt zich binnen en buiten de gemeente.
De herder
Efeze 4:11 is de enige plaats waar mensen 'herders' (
poimenas) worden genoemd. In de rest van het Nieuwe Testament wordt de term alleen gebruikt om Christus aan te duiden (bijv. Joh. 10:11; Heb. 13:20; 1 Pet. 2:25). Het verwante werkwoord 'hoeden' (
poimino) wordt wel gebruikt om aan te duiden wat de opzieners, of oudsten, moeten doen (Hand. 20:28; 1 Pet. 5:1-4). Om die reden worden herders doorgaans vereenzelvigd met opzieners en oudsten. Ook wordt Jezus in 1 Petrus 5:4 de 'opperherder'
archipoimenos genoemd, wat erop duidt dat mensen dan 'gewone' herders zijn.
In het Oude Testament werd het herderschap en het hoeden van de kudde in verband gebracht met het werk van een opziener (Jer. 23:2; Eze. 34:11; Zach. 11:16). Het werkwoord
poimino wekt daarom de indruk dat een herder zich bezighield met het voeden, verzorgen en leidinggeven aan de gemeente.
Deze indruk is terug te vinden in het Nieuwe Testament. Volgens Lincoln hield de herder uit Efeze 4:11 zich namelijk bezig met het leiden (1 Tess. 5:12) en het besturen (1 Kor. 12:28) van de gemeente. Ook was de herder de opziener (Fill. 1:1) die de taak had om te waken over de zielen van de gemeente (Heb. 13:17). Jezus legde bij het herderschap de grootste nadruk op het voeden van de kudde, waartoe hij Petrus driemaal opdracht gaf (Joh. 21:15-17). Hiermee lijkt een deel van het herderschap ook het bieden van onderwijs te zijn.
Op basis van Ezechiël 34:1-6 voegt Verhoef aan het takenpakket van de herder nog twee dingen toe. De eerste is het terugbrengen van verloren schapen (mensen die niet meer geloven). De tweede is het beschermen van de schapen (Verhoef zegt niet waartegen, maar voorbeelden zijn valse leren en verkeerde beslissingen).
Bij het nadenken over de herder is het belangrijk om stil te staan bij het feit dat in de tijd van het Oude Testament (en het Nieuwe Testament) een herder zijn kudde niet '
dreef' maar '
leidde'. Hedendaagse herders drijven vaak wel hun kudde, regelmatig met hulp van een herdershond. Het is echter niet aan een herder in een gemeente om zijn kudde op te jutten en te pushen, maar om te leiden door het goede voorbeeld te geven, dus niet drijven, maar leiden.
De leraar
De leraar had in de vroege gemeenten de taak om de traditie van het Oude Testament, de geschreven evangeliën (Matteüs, Marcus, Lucas en Johannes) en andere christelijke teksten over te leveren en uit te leggen, zodat gelovigen er lessen uit konden trekken voor nieuwe situaties en het bereiken van nieuwe doeleinden.
Een voorbeeld van een nieuwe situatie was de confrontatie met andere leren, zoals in de gemeente te Kolosse het geval was. In die gemeente kreeg men te maken met syncretistische filosofieën, dat zijn filosofieën die het uitgangspunt hebben dat alle of meerdere godsdiensten hetzelfde zijn, of in ieder geval met elkaar vermengd kunnen worden (Kol. 1:5-7, 23; 2:4-8).
Een voorbeeld van een nieuw doeleinde is Paulus' gebedsonderwerp voor de Efeziërs, namelijk dat zij wijsheid en openbaring zouden vinden in hun kennis van Christus (Ef. 1:17-18, 3:18-19). Het verkrijgen van kennis van Christus speelt een belangrijke rol het bereiken van de volheid van Christus (Ef. 4:13). Het lijkt erop dat de leraar, wiens taak bestaat uit kennisoverdracht hierin een belangrijke rol speelde.
Het was voor een leraar dus van belang om een brede kennis te hebben. Niet alleen moest hij veel van de Bijbel en tradities weten, maar ook van andere manieren van denken en geloven. Ook moest de leraar bij het bieden van onderwijs erop letten dat zijn onderwijs bijdroeg aan het verder ontwikkelen van mensen richting de volheid van Christus.
Naast het lesgeven is de leraar ook in de gemeente geplaatst om haar te besturen, samen met de apostel en de profeet (1 Kor. 12:28).
1
Wat maakt de vijfvoudige bediening anders dan andere bedieningen?
Op zichzelf zijn de bedieningen die in Efeze 4:11 genoemd worden niet anders dan andere bedieningen, zoals in Romeinen 12 en 1 Korintiërs 12. Wat de tekst in Efeze 4:11 vooral anders maakt is de nadruk op de mensen. De tekst gaat primair over henzelf, niet over de gaven die zij gehad hebben, al spelen die natuurlijk wel een belangrijke rol. Hierbij wordt benadrukt dat deze mensen aan de gemeenten gegeven zijn. Uit het vers blijkt dat God niet alleen gaven aan mensen geeft, maar ook mensen aan mensen geeft.
Deze mensen hebben een bijzondere rol in de gemeenten. Ze hebben allemaal een taak die een zekere hoeveelheid charisma vereist. Er wordt dan ook niet gesuggereerd dat iedereen één van de vijf rollen inneemt.
2 Wel lijken de vijf groepen voor de gemeenten erg belangrijk te zijn, omdat Efeze 4:11 het enige vers is waarin mensen als geschenk, van God aan andere mensen, worden gezien.
Kritieken op het idee van de vijfvoudige bediening
Er zijn een drietal kritieken op het idee dat er (nog steeds) sprake zou (moeten) zijn van een vijfvoudige bediening in de gemeente. De eerste luidt dat er geen fundament meer hoeft te worden gelegd. De tweede luidt dat alleen 'de Twaalf' apostelen waren. De derde luidt dat Paulus niet vijf, maar vier bedieningen noemt in zijn opsomming in Efeze 4:11.
Er hoeft geen fundament meer te worden gelegd
Het leggen van de fundamenten door apostelen en profeten wordt in theologisch-wetenschappelijke kring doorgaans gezien als iets dat de apostelen en profeten in de eerste eeuw(en) na Christus deden, maar daarna niet meer nodig was. Voorbeelden hiervan zijn Lincoln, Hughes, Boles en Best.
Er zijn volgens de auteurs drie redenen waarom het leggen van een fundament voor gemeenten niet meer nodig zou zijn. De eerste luidt dat met de samenstelling van de Bijbelse canon het funderende werk van apostel en profeet niet meer nodig is. Met name het Nieuwe Testament fungeert als fundament voor de gemeente. In Efeze 3:1-5 staat dan ook dat men door te lezen (uit het Nieuwe Testament) zich een begrip kan vormen van Paulus' inzicht in het geheimenis van Christus, dat aan de apostelen en profeten is geopenbaard. Daarmee zou Paulus zeggen dat omdat deze inzichten geschreven staan men niet meer hiervoor afhankelijk is van de apostelen en profeten. De tweede luidt dat na de eerste eeuwen de kerk een stabiele organisatie was die een sterk fundament had, met mogelijkheden tot het opleiden van kerkstichters. De derde (verwant met de eerste twee) luidt dat als het gaat om het leggen van het fundament van de kerk, dat het dan gaat over de wereldwijde kerk, waarvan het fundament is gelegd door de apostelen, die de eerste lokale kerken stichtten en de geschriften schreven waaruit later het Nieuwe Testament gevormd werd.
De taken van de apostelen en profeten die niet van doen hebben met het leggen van de fundamenten van de kerk zijn overgenomen door de mensen met de andere bedieningen, dus door de evangelisten, herders en leraars. Met name de evangelisten spelen hierbij een belangrijke rol. Zij worden wel eens als de opvolgers van de apostelen gezien, zoals Best doet.
Alleen 'de Twaalf' waren apostelen
Volgens Hughes wordt met 'apostelen' de Twaalf bedoeld, waarmee hij verwijst naar de twaalf discipelen, van wie Judas na zijn dood werd vervangen door Mattias. 'Profeten' zijn de mensen die in samenwerking met de apostelen preken en profeteren. Hughes onderbouwt dit standpunt echter niet duidelijk in zijn beschrijving van Efeze 4:11. Hiernaast moet gezegd worden dat Paulus ook een apostel was, ook al hoorde hij niet bij 'de Twaalf'.
Paulus noemt maar vier bedieningen
Volgens veel moderne Bijbelcommentatoren, waaronder Boles en Hughes, noemt Paulus geen vijf, maar vier bedieningen in Efeze 4:11. De grammaticale structuur van Efeze 4:11 zou er namelijk op duiden dat de herder en de leraar
twee functies binnen één bediening zijn.
1 In 1 Korintiërs 12:28 lijkt er te worden gesproken van een drievuldig leiderschap in de gemeente, de apostel, de profeet en de leraar. De evangelist en de herder worden hierbij niet genoemd.
Het zou kunnen zijn dat Paulus in gedachten had dat herders slechts leiding gaven over een klein deel van de gemeente, omdat het herderschap intensiever is, één man kan immers niet de persoonlijke problemen van alle leden van een grote gemeente aan.
De evangelist heeft geen taak waaraan het inherent is dat hij leiding geeft aan de gemeente. De evangelist is vooral in beweging, zowel binnen als buiten de gemeente en kan daardoor niet als een leider optreden, omdat die nodig is op de plaats waar hij leiding geeft.
2 Voor mensen die willen weten welke van de vijf bedieningen het beste bij ze past zijn er een aantal online persoonlijkheidstests beschikbaar. Het is echter van belang om bij het maken van zo een test stil te staan bij het feit dat niet iedereen één van de genoemde bedieningen volgens de Bijbel zou moeten uitvoeren, ook al wordt dit soms wel gesuggereerd.
Lees verder