De komma van Kohlbrugge
De komma van Kohlbrugge was voor zijn ontdekker, Hermann Friedrich Kohlbrugge, een keerpunt in zijn leven en voor het Reveil een grote twistappel. Bij de komma van Kohlbrugge draait het om de vraag of Romeinen 7:14 wel of geen komma zou moeten bevatten. Deze vraag, met Kohlbrugge's antwoord dat dit wél het geval is, heeft een grote impact gehad, omdat het ging over de vraag naar de goedheid van de mens. Is er goedheid in de mens te vinden of niet? Volgens Kohlbrugge niet. Hiernaast heeft de komma een grote invloed gehad op de theologie en preken van Kohlbrugge, waarin de kennis der zonde en de aanvechting over het blijvend verderf verondersteld werden.
Korte biografie
Kinder- en tienerjaren
Hermann Friedrich ('Frits') Kohlbrugge (1803-1875) werd geboren in Amsterdam. Zijn vader, de lutheraan Hermann Gerhard Kohlbrugge, was een Duitse immigrant die zich in 1800 in Edam vestigde en daar een zeepfabriek opzette. Hij leerde daar de moeder van Kohlbrugge, de gereformeerde Petronella Teerhuys, kennen, trouwde met haar, en verhuisde met haar naar Amsterdam. Samen kregen zij in 1803 hun eerste en enige zoon, Frits Kohlbrugge.
Kohlbrugge werd gedoopt in de Nieuwe Kerk op de Dam toen hij zes dagen oud was. Hij had twaalf zussen, maar was één van de slechts vijf kinderen die de volwassen leeftijd bereikten. Zijn ouders hadden weinig tijd voor hem omdat zij hard moesten werken, maar desondanks maakte zijn vader een grote indruk op hem. Het gebrek aan aandacht van zijn ouders werd gecompenseerd door zijn oma, Anna van der Horst, die hem christelijk opvoedde. In 1809 sluit het gezin zich aan bij de hersteld-lutherse gemeente in Amsterdam, alwaar bij Kohlbrugge het verlangen groeide om predikant te worden.
Carrière en liefdesleven
In 1819 ging het goed met de zaak van zijn vader, waardoor Kohlbrugge kon gaan studeren. In 1821 rondde hij de toenmalige Latijnse school (vergelijkbaar met het huidige gymnasium) af. In de twee jaar daarna reisde Kohlbrugge door Duitsland en raakte hij ook geestelijk geschoold. Dit leidde ertoe hij in 1823 openbare belijdenis van het geloof aflegt in de Hersteld Lutherse Kerk in Amsterdam.
In datzelfde jaar gaat het slechter met de zaak van zijn vader en in 1825 komt zijn vader te overlijden. Een jaar later werd Kohlbrugge hulpprediker in Amsterdam. In 1829 promoveert Kohlbrugge op een filologisch onderzoek naar Psalm 45 en trouwt hij met Catharina Louisa (Cato) Engelbert, met haar krijgt hij twee zoons. In 1833 overlijdt Cato en in datzelfde jaar preekt Kohlbrugge in Elberfeld over Romeinen 7:14, wat ertoe leidt dat hij niet meer in het Rijnland mag preken. Hierop gaat Kohlbrugge naar Utrecht, waar hij in 1834 trouwt met Ursulina Philippina baronesse van Verschuer, met wie hij een dochter krijgt.
In 1845 keert Kohlbrugge op verzoek terug naar Elberfeld en in 1847 wordt daar de
Niederländisch-reformierte Gemeinde gesticht. Een nieuw gebouw wordt hiervoor gebouwd, waarbij Ursulina de kosten voor de pastorie op zich neemt. Hier blijft Kohlbrugge werken, ondanks beroepen van verschillende kerken in Nederland en ondanks het verzoek van Groen van Prinsterer om zich verkiesbaar te stellen als lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. In 1875 overlijdt Kohlbrugge.
De Theologie van Kohlbrugge
De theologie van Kohlbrugge was strikt christocentrisch. Hiermee zette hij zich af tegen een aantal belangrijke ontwikkelingen in zijn tijd. De eerste hiervan is de zoektocht van kerken naar een bemiddeling tussen cultuur en evangelie (ook bekend als
vermittlung). De tweede was de streng orthodoxe nadruk op de bekeringsgeschiedenis van gelovigen, aan de hand waarvan de echtheid en de stand van het geloof werden opgemaakt. Beide waren volgens Kohlbrugge gericht op de (goedheid van) mens, in plaats van op (de goedheid van) Christus.
Dat Christus het uitgangspunt was in de theologie van Kohlbrugge is ook te merken aan zijn interpretatie van het Oude Testament, welke hij sterk verbindt met de persoon van Christus, iets dat in zijn tijd vrij uniek was. Zo zag hij Psalm 45 als een bruiloftslied voor Christus en Zijn kerk en zag hij in de wetten in Exodus en Leviticus de lijnen van het offer van Christus.
Over de mens velde Kohlbrugge een hard oordeel, van de mens was volgens hem niets goeds te verwachten. Zelfs als het lijkt alsof iemand goed doet blijkt er uiteindelijk sprake te zijn van verborgen bedoelingen, heimelijk eigenbelang en een zoektocht naar eigen eer. Dit werd ook duidelijk in zijn preken, die altijd de kennis der zonde en de aanvechting over het blijvend verderf veronderstelden.
De ontdekking van de komma van Kohlbrugge
Tijdens de voorbereiding van een preek voor de Niederländisch-Reformierte Gemeinde in Elberfeld in 1833 doet Kohlbrugge zijn ontdekking van de komma. In de zin in Romeinen 7:14b moet volgens hem een komma staan die er voorheen in Bijbelvertalingen niet stond. Voorheen werd het versgedeelte vertaald als "
Ik ben vleselijk verkocht onder de zonde", maar volgens Kohlbrugge moest het zijn: "
Ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde". Hiermee kreeg de tekst een compleet andere betekenis. In plaats van de opvatting dat een mens slechts verkocht is onder de zonde voor zover hij vleselijk is wordt de betekenis door de komma dat de mens vleselijk is zonder enige restrictie en dat ook blijft. Deze
condition humaine wordt uitgelegd door de beschrijving 'verkocht onder de zonde'. De slechtheid van de mens werd hiermee openbaar.
Kohlbrugge beschrijft de ontdekking van de komma als datgene dat hem het meest heeft aangegrepen in zijn hele leven. Paulus, die zelf meerdere gemeenten gesticht had en jarenlang het evangelie gepredikt had, bleek zichzelf namelijk als een zondaar te blijven zien en het geestelijke en het vleselijke leven bleven een voortdurende tegenstelling vormen die alleen kon worden opgeheven door Christus' genade.
De receptie van de komma van Kohlbrugge
De preek over de komma creëerde onder de sociale kring van Kohlbrugge verdeeldheid. Voor sommigen was het een vertroosting, voor anderen was het reden tot verontwaardiging.
Kritiek
In zijn eigen tijd was bijna niemand enthousiast over de ontdekking van de komma. Waar Kohlbrugge binnen de kring van het Reveil (een Calvinistische opwekkingsbeweging) voorheen graag gezien werd leidt zijn interpretatie van Romeinen 7:14 tot een breuk. Kohlbrugge werd door verschillende leden van het Reveil beschuldigd van antinomianisme (het idee dat de morele wet er door de christelijke vrijheid niet meer toe doet, wat leidt tot misbruik van die vrijheid). In Elberfeld leidde de preek ook tot verdeeldheid onder de mensen, van wie de meesten Kohlbrugge betichtten van antinomianisme. Ook binnen zijn vriendenkring waren er mensen als Willem de Clercq, die moeite hadden met zijn radicaliteit, maar hem desondanks steunden, en Isaäc da Costa, die als belangrijke speler in het Reveil ronduit verontwaardigd was door de preek.
Medestanders
In zijn eigen tijd had Kohlbrugge weinig medestanders. In Elberfeld kreeg hij steun van een minderheid van de mensen, voornamelijk bestaande uit de mensen in de gemeente waar hij de preek had gegeven, en in zijn vriendenkring waren er mensen als Wichelhaus, die een rijke vertroosting uit zijn interpretatie van Romeinen 7:14 putten, en Maria de Clercq, voor wie de preek een vertroosting op haar sterfbed was. Zij en vele anderen voelden door de prediking namelijk dat hun leven hierin serieus genomen werd.
Pas in de twintigste eeuw krijgt Kohlbrugge in bredere kring waardering. Het zijn met name Karl Barth en diens school voor wie de inzet bij de christologie en de kritische distantie tegenover de gevestigde cultuur herkenning oproepen. Hiernaast is de theologie van Kohlbrugge een breekijzer tegen de macht van de vrome, bekeerde mens.
Bijbelvertalingen in de 20e en 21e eeuw
In Bijbelvertalingen uit de 20e en 21e eeuw lijkt de algemene opvatting onder vertalers dat de komma van Kohlbrugge inderdaad thuishoort in Romeinen 7:14, zoals Kohlbrugge ontdekte. Zo wordt het dan ook vertaald in de NBG '51, de Statenvertaling (Jongbloed editie) en de Herziene Statenvertaling 2010. De NBV 2004, welke poogt de bijbel begrijpelijker te maken, vertaalt het gedeelte met de tekst "
maar door mijn natuur ben ik uitgeleverd aan de zonde", waarmee het de theologische gevolgen van de komma onder woorden brengt, namelijk dat ook de bekeerde mens een zondaar is.