Psychologisch experiment: conformeren (Asch)
Waarschijnlijk is het je wel eens opgevallen dat je je dikwijls anders gaat gedragen wanneer je in gezelschap bent vergeleken met hoe je je gedraagt wanneer je alleen bent. Solomon Asch was een professor in de psychologie die de invloed van anderen op ons met een baanbrekend experiment aangetoond heeft. Met zijn onderzoek naar conformeren liet hij zien dat mensen onder invloed van anderen bizarre uitspraken doen.
Asch was zeer geboeid geraakt door een eerder
experiment met conformiteit. In dit experiment, uitgevoerd door
Sherif, was naar voren gekomen dat wanneer mensen geconfronteerd worden met bewijs voor een stelling die voor meerdere uitleg vatbaar is, men kiest voor die uitleg waar de meeste mensen voor kiezen. Asch vond dit aanneemlijk klinken, maar dan wel alleen voor ambigue bewijzen. Asch verwachtte dat wanneer het bewijs voor een stelling kraakhelder was dat men dan altijd voor dit bewijs zou gaan, ook al kiest het gros van de mensen voor het 'bewijs' dat overduidelijk géén bewijs is. Asch werd echter zeer verrast toen hij deze
hypothese ging testen...
Het psychologisch experiment van Asch
Het experiment van Asch zat als volgt in elkaar: Asch bracht een vrijwillige student (de proefpersoon) naar het laboratorium waar reeds zes tot acht andere studenten aanwezig waren. De bedoeling was dat men
de lengte van lijnen beoordelen moest. Steeds opnieuw werd er een standaard lijn getoond, samen met drie lijnen ter vergelijking. Men moest aangeven welke van de drie lijnen ter vergelijking even lang was als de standaard lijn. Een op het oog zeer simpele taak want de lijnen verschilden sterk van de standaard lijn, met uitzondering van de juiste lijn. Het doel van deze taak was echter niet het meten van het inschattingsvermogen van de
proefpersoon, maar het
meten van de invloed van de andere aanwezigen.
Onderzoeksopzet
In werkelijkheid waren deze andere studenten geen proefpersonen, maar medewerkers van het experiment. Dit was echter niet bekend bij de proefpersoon. De medewerkers waren door de proefleider vantevoren geïnstrueerd expres een fout antwoord te geven. Om de beurten moesten de studenten hardop aangeven welke lijn even lang was als de standaard lijn. De studenten gaven hun antwoord op volgorde van waarin zij zaten, en de proefpersoon was telkens de laatste persoon die het antwoord moest geven. Er werd bijgehouden in welke mate de proefpersoon mee ging met de andere medewerkers wanneer zij een fout antwoord gaven. Er werden meerdere beoordelingsvragen gesteld, dit worden
trials genoemd. Hierbij waren zogenaamde kritieke trials, waarin de medewerkers het verkeerde antwoord gaven, en trials waarbij de medewerkers het juiste antwoord gaven.
Onderzoeksresultaat: de invloed van de omgeving
Er zijn meer dan 100 proefpersonen getest, en 75% van deze proefpersonen heeft zich in minstens één van de twaalf kritieke trials laten verleiden tot het geven van een verkeerd antwoord. Er waren proefpersonen die bij vrijwel elke trial meegingen met het onjuiste antwoord van de medewerkers, er waren echter ook mensen die zich slechts een of twee keer aansloten bij het onjuiste antwoord. Gemiddeld ging men in een derde van de kritieke trials mee met het antwoord van de medewerkers. Dit betekent dat men in een derde van de gevallen
bewust het verkeerde antwoord gegeven heeft. Asch heeft dit experiment in wel 17 verschillende landen herhaald en kwam steeds tot dezelfde conclusie:
mensen zijn geneigd een onjuist antwoord te geven wanneer iedere andere proefpersoon dit ook doet.
Waarom gaf men het onjuiste antwoord?
Na afloop van het experiment werd men geconfrontreerd met de juiste antwoorden en de eigen antwoorden. Men werd gevraagd waarom men het onjuiste antwoord gegeven had. Slechts enkelen gaven aan dat zij de lijnen werkelijk zo hadden gezien als de medewerkers en dus perongeluk het onjuiste antwoord gekozen hadden. Maar het overgrote deel gaf aan dat men aan het twijfelen gebracht was over de eigen perceptuele vaardigheden, hun beoordelingsvermogen. Men kwam met antwoorden als "waarschijnlijk komt het doordat ik lenzen draag" of "de kans is groter dat acht mensen het goed hebben dan dat één iemand het goed heeft". Asch vermoedde echter dat er meer achter dit bizarre verschijnsel stak. Hij vermoedde dat men het onjuiste antwoord geeft uit angst voor afwijzing of de wens om gemogen te worden door anderen. Om deze hypothese te toetsen zette hij een nieuw onderzoek op.
Het tweede onderzoek naar conformeren
De onderzoeksopzet van het tweede onderzoek leek sterk op de oorspronkelijke onderzoeksopzet, met één verschil: de medewerkers van het onderzoek moesten hun keuze voor een lijn wederom hardop uitspreken, de proefpersoon mocht zijn keuze echter op een briefje schrijven. In deze onderzoeksopzet gaf nog slechts 33% van de proefpersonen een onjuist antwoord. Dit vormde een sterk bewijs voor Asch hypothese dat men meegaat met het antwoord van de medewerkers omdat men bang is dat men niet gewaardeerd wordt. Wanneer men het eigen antwoord immers niet openbaar hoefde te maken kon men ook niet zo snel meer afgewezen worden.
Wanneer Asch zijn experimenten zo arrangeerde dat zeven van de acht medewerkers een onjuist antwoord gaven en één medewerker het juiste antwoord ging nog slechts 25% van de proefpersonen mee met een onjuist antwoord. Dit was onafhankelijk van de hoeveelheid medewerkers en de plaats van de medewerker in de rij die het juiste antwoord gaf. Elk antwoord dat afwijkt van het antwoord van de meerderheid daagde de proefpersoon voldoende uit om zijn eigen antwoord te geven.