Depressie: Geen pessimisme, maar een gebrek aan optimisme
Onze zintuigen worden voortdurend geprikkeld. Het tegelijkertijd verwerken van al deze informatie is nagenoeg onmogelijk. Er moeten keuzes worden gemaakt, waarbij relevante van irrelevante informatie onderscheiden wordt. De informatie verwerking stijl die gehanteerd wordt bepaald de wijze waarop individuen informatie waarnemen, verwerken en onthouden. In dit artikel zal aan de hand van onderzoek worden ingegaan op de wijze waarop depressieve kinderen en adolescenten informatie verwerken.
De informatieverwerkingsstijl is van tal van factoren afhankelijk, zoals persoonlijkheid, situatie en stemming. Zo zal een optimist informatie anders verwerken dan een pessimist. Ter illustratie: Een man vroeg laatst aan een ander wat diegene van zijn nieuwe auto vond. De ander sprak enigzins onverschillig uit dat de auto er best wel goed uitzag. Echter, door deze onverschilligheid dacht de man dat de ander dit puur uit beleefdheid zei, maar in feite de auto afzichtelijk vond. Dit is een typische ambigue situatie waarbij een specifieke informatie verwerkingstijl aan het licht kan komen. Daar waar een optimist de opmerking van de ander als een compliment ziet, zal een meer negatief ingesteld persoon het als een verkapte belediging op kunnen vatten. Dezelfde informatie kan met andere woorden tot twee verschillende perspectieven leiden.
Eerder onderzoek naar depressieve individuen
In het verleden is veel onderzoek gedaan naar de informatie verwerking stijl van depressieve volwassenen. Verondersteld wordt dat depressieve mensen sneller negatieve informatie onthouden en verwerken. Uitgaande van de associatieve netwerktheorie (Bower, 1981, 1992) kan gesteld worden dat een depressie tot een bias kan leiden naar negatieve informatie, omdat deze informatie congruent is met de eigen stemming. Er ontstaat een negatief cognitief netwerk dat sneller geactiveerd kan worden dan positieve connotaties. Depressieve mensen ontwikkelen met andere woorden een negatief schema (Beck, 1967) dat als moderator fungeert. Deze moderator kleurt de aandacht aan en de interpretatie van stimuli. Self-Referent Encoding Task (SRET) onderzoek ondersteunt deze veronderstellingen, daar depressieve volwassenen negatieve informatie beter onthouden dan positieve informatie. Ook naar depressieve kinderen en adolescenten wordt onderzoek verricht al is dit in vergelijking met onderzoek naar depressieve volwassenen veel schaarser. Uit onderzoek van Joiner, Katz en Lew (1997) is gebleken dat depressieve in vergelijking met niet-depressieve kinderen en adolescenten meer aandacht hebben voor negatieve feedback en dat deze associatie cognitief van aard is. Deze en andere onderzoeken tonen aan dat vooroordelen in de verwerking van informatie en negatieve schemata karakteristiek zijn voor depressieve individuen van alle leeftijden (Gençöz, 2001). Gençöz, et al. (2001) willen het onderzoek naar depressieve adolescenten en kinderen verder in kaart brengen.
Angststoornissen en depressies: gelijk of ongelijk?
In de literatuur wordt dikwijls gesproken van een co-morbiditeit van depressie met andere (angst)stoornissen. Zowel voor kinderen en adolescenten (Brady & Kendall, 1992), als voor volwassenen (Clark, Beck, & Stewart, 1990) is een hoge correlatie aangetroffen tussen ongerustheid en depressie (Gençöz, 2001). Echter, tegelijkertijd is er ook onenigheid over de vraag of er een verschil is tussen beide stoornissen of dat het een weerspiegeling is van hetzelfde onderliggende proces. Het onderzoek op dit gebied is verdeeld, al ondersteunt recent werk van Yim, and Umemoto (2000) het idee van een tripartiet model (Clark & Watson, 1991) waarin de cognities van depressieve en ongeruste kinderen en adolescenten wel degelijk verschillen. Uitgaande van deze en andere onderzoeken stelt de studie van Gençöz, et al. (2001) zich ten doel ongerustheid en depressie van elkaar te differentiëren om een compleet beeld te krijgen van de etiologie van depressieve symptomen. Bovendien kan een meer precieze theoretische benadering van de cognitieve kwetsbaarheid een basis bieden voor preventieonderzoek (Gençöz, 2001).
Het onderzoek van Gençöz
Het onderzoek bestond uit 58 kinderen en adolescenten tussen de 9 en 17 jaar die allemaal als psychiatrisch patiënt woonachtig waren in een groot academisch medisch centrum. De onderzoekspopulatie werd vervolgens ingedeeld in één blok van kinderen van 12 jaar of jonger en één blok van adolescenten van 13 jaar of ouder. Van deze 58 participanten vielen uiteindelijk 15 participanten af, omdat zij om verschilllende redenen niet aan het onderzoek wilden of konden deelnemen. De overgebleven 43 deelnemers werden onderworpen aan 3 testen, namelijk de SRET, de Children’s Depression Inventory (CDI) en de Revised Children’s Manifest Anxiety Scale (RCMAS). De tests zijn afgenomen door een psychometrist die niet bekend was met de hypothesen van de studie of de waarden van de toegekende scores. In de eerste test, de SRET, kregen kinderen 24 positieve en negatieve kaarten te zien waarbij ze moeten aangeven of het woord op de kaart hen wel of niet omschreef. Vijf minuten na deze taak werd vervolgens nagegaan hoeveel positieve en negatieve bijvoegelijke naamwoorden zij hadden onthouden. De tweede test, de CDI, is een zelf-rapportage test dat depressieve symptomen meet. De derde en laatste test, de RCMAS, is een schaal bestaande uit 37 items, waarbij de meting van een algemene angststoornis centraal staat.
Conclusie
Uit de resultaten van de SRET is gebleken dat er een significante negatieve correlatie is tussen positieve bijvoegelijke naamwoorden en depressies. Dit betekent dat hoe minder positieve bijvoegelijke naamwoorden onthouden worden hoe groter de kans is op symptomen van depressie. Uit het onderzoek blijkt bovendien dat deze bevinding niet opgaat voor symptomen van angststoornissen. Het voornamelijk onthouden van negatieve bijvoegelijke naamwoorden daarentegen bied wel een goede voorspeller voor symptomen van angststoornissen. Dit betekent dat er een opmerkelijk onderscheid is tussen depressies en angststoornissen. Depressies worden vooral gekenmerkt door een gebrek aan positieve emoties, zoals ook in het tripartiete model (Clark & Watson, 1991) wordt verondersteld, terwijl angststoornissen vooral betrekking hebben op een overmaat aan negatieve emoties. Opvallend is ook dat positieve woorden die door de depressieve participanten als zelf-descriptief werden ervaren niet beter werden onthouden. Dit duidt erop dat de deelnemers een positief schema ontberen, omdat blijkbaar alleen negatieve informatie wordt verwerkt. Depressie wordt met andere woorden niet zozeer gekenmerkt door pessimisme, maar vooral door een gebrek aan optimisme.
© 2009 - 2024 Apocalypse, het auteursrecht van dit artikel ligt bij de infoteur. Zonder toestemming is vermenigvuldiging verboden. Per 2021 gaat InfoNu verder als archief, artikelen worden nog maar beperkt geactualiseerd.
Gerelateerde artikelen
Positieve psychologieGeluk? Wanneer ben je nu precies gelukkig? Komt dit door wat je meemaakt, wat je voelt, hoe je denkt of wat je bezit? Di…
Visuele aandachtAandacht is al jarenlang een veelbesproken onderwerp in de psychologie. Dit artikel zal zich concentreren op visuele aan…
Bronnen en referenties
- Gencoz, T., Voelz, Z. R., Gencoz, F., Pettit, J., & Joiner, T. E. (2001). Specificity of information processing styles to depressive symptoms in youth psychiatric inpatients. Journal of Abnormal Child Psychology, 29, 255-262.