Benaderingen van de Cognitieve Psychologie
De cognitieve psychologie bestudeert de mentale processen in het menselijk brein. Er zijn verschillende benaderingsvormen van deze studie. In dit artikel worden de vier belangrijkste benaderingen uiteengezet: de experimentele psychologie, computermodellen en de cognitieve neuro- wetenschap en psychologie.
Cognitieve processen
Een definitie van cognitieve psychologie
Cognitieve psychologie wordt ook wel de psychologie van de mentale processen genoemd, evenals de studie van begrijpen en kennen. Een meer precieze definitie zegt dat het de studie is waarop de hersenen informatie verwerken.
Stadia van cognitieve verwerking
Informatie die opgenomen is door de zintuigen gaat door een stadium van
perceptie: analyse van de inhoud. Dit stadium leidt vaak tot een soort opname van de ontvangen input, welke te maken krijgt met het leren en de geheugencapaciteit. Om de input later weer op te halen wordt gebruik gemaakt van
retrieval.
Benaderingen van de studie van cognitie
Er zijn grofweg vier benaderingen van de studie van de cognitieve psychologie:
- Experimentele psychologie
- Computer modellen: simuleren van hersenfuncties
- Cognitieve neurowetenschap: registreren en analyseren van hersenactiviteiten
- Cognitieve neuropsychologie: studie van mensen die hersenletsel hebben
Experimentele cognitieve psychologie
De eerste cognitief psychologen
De wetenschappelijke studie van psychologie startte tegen het einde van de 19e eeuw met de bouw van een psychologisch laboratorium door Wilhelm
Wundt. Daar werd onderzoek gedaan naar perceptie en vroege studies naar visuele illusies.
Ebbinghaus presenteerde in 1885 een onderzoek over geheugen. In 1890 publiceerde James het boek Principles of psychology waarin hij een aantal theorieën uiteenzette, waaronder die van het onderscheid tussen het lange- en korte termijn geheugen.
De opkomst en ondergang van het behaviorisme
Het behaviorisme richtte zich enkel op
extern observeerbaar gedrag.
Watson stelde dat men alleen een stimulus en een daaropvolgende respons moest bestuderen. Ratten waren een gewild onderzoeksobject omdat zij een minder grote levenservaring dan mensen hebben en daarmee makkelijker te onderzoeken zijn.
Gestalt en schema theorieën
De gestaltpsychologie realiseerde zich dat voor een goed begrip van de menselijke cognitie alleen bereikt kon worden door de onderliggende mentale processen te bestuderen.
De gestaltpsychologie (‘gestalt’ is Duits voor ‘vorm’) stelde dat wij zelf betekenis geven aan zintuiglijke input met behulp van onze kennis en ervaring. Het
geheel is dus meer dan de som der delen. De perceptie van een figuur hangt af van de
‘pragnanz’, de betekenisvolle informatie die het gemakkelijkst uit het figuur af te leiden is.
De
schema theorie is voor het eerst voorgesteld door
Bartlett in 1932. Een schema biedt een plausibele verklaring voor de mogelijkheid om betekenis te geven aan perceptuele input. Men vergelijkt hierbij de nieuwe input met al eerder ervaren input. De gestaltpsychologie impliceert dat input mogelijk veranderd wordt om in onze schema’s te passen en dat de perceptie verschilt per persoon (door de verschillende eerdere ervaringen).
Top-down en bottom-up verwerking
Neisser ontwikkelde 2 hoofdtypen van het verwerken van input:
- Top-down: generatie van schema’s door hogere corticale structuren welke verzonden worden door het zenuwsysteem om vergeleken te worden met de inkomende stimulus. Wordt ook wel schemagedreven of conceptueelgedreven genoemd.
- Bottom-up: de zintuiglijke organen zenden input door naar de hogere corticale structuren. Wordt ook wel stimulusgedreven of datagedreven genoemd.
Computer modellen
Rond 1950 deed de
computer zijn intrede, welke een grote invloed gehad heeft op de onderzoekers van die tijd. ‘Feature detectors’ deden hun intrede, waarmee bedoeld wordt dat de mens een mentaal mechanisme heeft wat werkt als minischema’s waarmee onder andere structuren herkend worden.
Het gelimiteerde capaciteit processor model
Broadbent deed verschillende onderzoeken naar verspreide aandacht, waaruit bleek dat mensen het moeilijk vinden om aandacht te schenken aan twee inputs tegelijkertijd. De hersenen werden vergeleken met een soort flessenhals. Hoe smaller de hals, hoe minder informatie, na (zorgvuldige) selectie. Dit wordt ook wel
selectieve attentie genoemd.
Cognitieve neurowetenschap en neuropsychologie
Cognitieve neurowetenschap houdt zich bezig met de relatie tussen hersenfunctie en cognitie. Cognitieve neuropsychologie houdt zich daarnaast bezig met de onderliggende hersenmechanismen door mensen met hersenletsel te bestuderen.
Werking hersen(delen):
- Cerebrale cortex houdt zich bezig met de hogere cognitieve processen
- De verschillende kwabben zijn sterk met elkaar verbonden
- De kwabben behelzen verschillende, specifieke functies
- Rechtshandige mensen hebben vaak een dominantere linkerhemisfeer en vice versa
- De linkerhemisfeer wordt meestal in verband gebracht met taal en spraak
- De rechterhemisfeer wordt meestal in verband gebracht met de verwerking van non-verbale input, zoals patronen of gezichten
- De voorste helft van de hersenen houdt zich voornamelijk bezig met output
- De achterste helft van de hersenen houdt zich voornamelijk bezig met het verwerken van input
- De frontale kwabben houden zich bezig met het motorische gedeelte
- Het gebied van Broca houdt zich bezig met de productie van spraak
- De frontale cortex houdt zich voornamelijk bezig met centrale executieve systemen welke bewuste mentale processen behelzen
- De occipitale kwabben houden zich bezig met de verwerking van visuele input
- De parietale kwabben houden zich bezig met perceptie. Ze bevatten de somatische zintuig cortex welke tactiele input ontvangt. Dit is vooral belangrijk bij de perceptie van pijn.
- De temporale kwabben houden zich voornamelijk bezig met het geheugen. Daarnaast houden ze zich bezig met de auditieve input
- Het gebied van Wernicke ligt in de temporale kwabben in de linkerhemisfeer en is een soort taalcentrum welke zich bezighoudt met taalgeheugen en spraakbegrip
Informatieopslag in de hersenen
Hebb ontwikkelde een aannemelijke theorie over de neurale basis van informatieopslag. Hij stelde dat
herinneringen gecreëerd worden door nieuwe
verbindingen tussen neuronen. Deze neuronen kunnen geactiveerd worden door
neurotransmitters, chemische substanties, die doorgegeven kunnen worden tussen de gaten die de neuronen scheiden, deze worden de
synapsen genoemd. Hebb stelde dat wanneer 2 aangrenzende neuronen tegelijkertijd afgevuurd worden de connectie tussen beiden versterkt. Een synaps die vaak gebruikt is kan gemakkelijker gebruikt worden in de toekomst. Dit mechanisme zorgt ervoor dat er een soort netwerk tussen neuronen opgebouwd wordt, welke een specifiek patroon van input representeren. Dit wordt
‘cell assembly’ genoemd.
Deze theorie kan verklaren waarom bepaalde gedachten en herinneringen met elkaar geassocieerd worden. Het verschil tussen lange- en kortetermijn geheugen kan hiermee ook uitgelegd worden, veelgebruikte verbindingen slijten als het ware in het systeem. Het langetermijngeheugen wordt soms zelfs gezien als een permanente verandering van de synapsen. Met de term
‘long-term potentiation’ wordt bedoeld dat een neuron makkelijker geactiveerd kan worden (lagere drempelwaarde) wanneer deze veelvuldig gebruikt is. Dieren die in een stimulerende omgeving opgegroeid zijn blijken meer synaptische verbindingen te hebben dan dieren die in een omgeving zijn opgegroeid met weinig stimulans. Het kortetermijngeheugen lijkt verband te houden met de versterking van bestaande synaptische verbindingen. Langetermijngeheugen lijkt verband te houden met de groei van nieuwe synaptische verbindingen tussen neuronen.
Onbewuste en automatische verwerking
Automatische en gecontroleerde verwerking
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen gecontroleerde en onbewuste cognitieve processen. Gecontroleerde processen hebben een kleinere capaciteit omdat ze meer attentie en dus energie vergen. Onbewuste processen gaan vaak
niet vrijwillig. Veel processen worden automatisch door veel oefening.
Stroop demonstreerde voor het eerst de automatische verwerking van woorden. Hij vergelijk de gemiddelde snelheid waarop men woorden voorlas. De ene helft van de woorden bestond uit kleurennamen, waarbij het woord correspondeerde met de kleur. De andere helft bestond uit kleurennamen waarbij het woord correspondeerde met een andere kleur. Gebleken is dat mensen woorden die corresponderen met de kleurnaam gemiddeld sneller opgelezen worden.
Bewustzijn
Het bewustzijn wordt gezien als het laatste te ontdekken en te verklaren deel van de psychologie. Met
‘blindsight’ wordt het fenomeen bedoeld dat voorkomt bij mensen die hersenletsel in de occipitale kwab hebben. De stimuli worden dan wel gedetecteerd, maar worden niet bewust. Mensen met
autisme zouden een gebrek hebben aan het inzicht dat andere mensen ook mentale processen hebben. Uit EEG onderzoek van Wegner en Wheatley (1999) blijkt dat het bewustzijn pas volgt na de beslissing iets te doen. Beslissingen lijken dus op
onbewust niveau genomen te worden.