Nederland: een parlementaire constitutionele monarchie
Het huidige staatkundige stelsel in Nederland heeft een lange geschiedenis. We kunnen al beginnen bij Karel de Grote en zijn opvolgers (9e eeuw) toen in beginsel het fundament van het huidige Nederland vorm begon te krijgen. Via via komen we dan bij de Republiek der Verenigde Nederlanden (1581-1795). Pas in 1815 werd het land een monarchie en vanaf 1848, toen een herziene, liberale grondwet werd ingevoerd, ontstond de huidige parlementaire constitutionele monarchie.
Hoofdstukken
Nederland heeft zich in het verleden dus ontwikkeld tot een constitutionele monarchie. Ook de aanduiding parlementaire democratie klopt, want in naam is de koning wel het staatshoofd, maar in de staatkundige praktijk oefent het volk via de volksvertegenwoordiging, het parlement, invloed uit op het beleid (het overheidsbeleid) dat de samenleving regelt.
Wortels van het staatsbestel in Nederland
Als we
de wortels van ons staatsbestel willen blootleggen moeten we beginnen bij het rijk van Karel de Grote (rond 800 na Chr.) om via de Bourgondische heerschappij uit te komen bij de tachtigjarige oorlog (1568-1648). In die tijd ontstaat de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Die eindigde in 1795 toen, met steun van de Fransen, de Patriotten aan de macht kwamen en de laatste stadhouder, Prins Willem V van Oranje, het land verliet - het begin van de Bataafse Republiek. De werkelijke macht was in handen van Frankrijk en in 1806 vestigde keizer Napoleon het Koninkrijk Holland met zijn broer Lodewijk Napoleon aan het hoofd. In 1810 kwam er ook een einde aan de de schijn van zelfstandigheid: Lodewijk Napoleon werd afgezet en ons land bij Frankrijk ingelijfd. In 1813 eindigde de Franse overheersing.
Na de Franse tijd
Met het einde van de Franse tijd kwam men voor de vraag te staan of terugkeer naar de situatie van vóór die tijd gewenst was. Dat zou herstel van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden betekenen – in wezen een unie van zeven landjes met een gezamenlijk erfstadhouder uit het huis van Oranje-Nassau. Of men koos voor de vestiging van een eenheidsstaat (die het in de Franse tijd voor een periode ook al geweest was) met de zoon van de laatste stadhouder als koning. Het laatste gebeurde en zo werd
ons land een koninkrijk met
Koning Willem I als staatshoofd. Er kwam een nieuwe grondwet. Die werd spoedig vervangen omdat ons land verenigd werd met België. Zo kwam dan eindelijk in 1815 de grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden tot stand. Deze grondwet is, weliswaar enige malen ingrijpend gewijzigd, nog steeds van kracht.
Koninklijke regeringen
Koning Willem I voelde en gedroeg zich als de centrale macht in de staat. Hij was een ondernemend man; hij stimuleerde bijvoorbeeld krachtig de ontwikkeling van handel en industrie, om zo de welvaart van het land te bevorderen. Bij het regeren van het land ging hij zoveel mogelijk z’n eigen gang – bijgestaan door ministers die aan hem verantwoording verschuldigd waren – maar daarin onderscheidde hij zich niet van de gemiddelde koning in Europa in die tijd. De volksvertegenwoordiging had niet veel macht. Er was trouwens beperkt kiesrecht: alleen rijke Nederlandse mannen mochten een vertegenwoordiger in de Tweede Kamer kiezen, en alleen mannen en dan ook nog uit de voorname stand waren verkiesbaar. De leden van de Eerste kamer werden voor het leven door de koning benoemd.
Belgische opstand
In België bestond vanaf het begin der vereniging met Nederland het streven om onafhankelijk te worden, niet in de laatste plaats omdat men er weinig moest hebben van het eigenmachtig optreden van de koning. De koning echter verzette zich met alle macht tegen de splitsing. Toen na de Belgische opstand die splitsing er in 1839 toch kwam en bovendien in die jaren in het noorden conflicten ontstonden met de koning over diens persoonlijke bewind, trad Willen I in 1840 af, zwaar teleurgesteld over de gang van zaken. Ondertussen hadden de liberale staatkundige ideeën steeds meer veld gewonnen.
Naar een parlementair stelsel
De Belgische onafhankelijkheid bracht met zich mee dat de grondwet weer aangepast moest worden. Behalve noodzakelijke directe aanpassingen in de wet, werden er ook voorstellen in het parlement besproken die de invloed van de volksvertegenwoordiging vergrootten, ten koste van de macht van de koning. In 1844 dienden negen liberale leden van de Tweede Kamer onder leiding van
J.R. Thorbecke een uitgebreid, ingrijpend voorstel in tot wijziging der grondwet – natuurlijk gebaseerd op de liberale ideeën. Maar dat haalde het toen niet. De nieuwe koning,
Willem II, was er ook niet van gediend. Die houding veranderde heel snel toen in februari-maart 1848 onder meer in Frankrijk en enige Duitse vorstendommen
(liberale) revoluties uitbraken; de koning werd, zoals hij zelf verklaarde, in 24 uur van conservatief liberaal. Er kwam een grondwetcommissie onder voorzitterschap van Thorbeke. En nog in hetzelfde jaar
1848 werd de nieuwe grondwet plechtig afgekondigd.
Liberale grondwet
De belangrijkste punten waren:
- invoering van de politieke ministeriële verantwoordelijkheid: de ministers zijn verantwoordelijk, de koning is onschendbaar.
- rechtstreekse verkiezing van Tweede Kamer, gemeenteraden en Provinciale Staten op grond van het censuskiesrecht (alleen zij die een bepaald minimumbedrag aan belasting betalen mogen kiezen).
- indirecte verkiezing van de Eerste Kamer, waarbij de leden van de Provinciale staten kunnen kiezen uit de hoogstaangeslagen (van de belasingbetalers).
- openbaarheid van vergaderingen van alle vertegenwoordigende organen
- mogelijkheid om de Kamers te ontbinden en nieuwe verkiezingen uit te schrijven
- invoering van het recht van amendement (voorstel tot wijziging van een wetsontwerp) voor de Tweede Kamer
- de Tweede Kamer krijgt het recht onderzoek te (laten) doen (enquêterecht)
- beide Kamers krijgen inlichtingenrecht (recht op informatie)
- de begroting wordt niet meer tweejaarlijks maar jaarlijks vastgesteld, ook daarbij geldt het recht van amendement
- vrijheid van onderwijs
- vrijheid van vereniging en vergadering
Ontwikkeling na 1848
De grondwet moest nader uitgewerkt worden in organieke wetten (wetten die betrekking hebben op de organen en de organisatie van de staat). Voorbeelden van organieke wetten zijn gemeentewet, kieswet, scheepvaarwet, postwet en schoolwet. De totstandkoming van de nieuwe wetten en in het algemeen het functioneren van het nieuwe parlementaire, democratische stelsel gaf aanleiding tot diverse conflicten tussen de ministers (nu geen dienaren van de koning meer),
de koning die moeite had om de volksinvloed te accepteren en het parlement - de verschillende partijen moesten wennen aan hun nieuwe rol in het staatsbestel.
Ondertussen nam de democratie toe, in die zin dat het aantal het aantal kiezers geleidelijk aan groeide. In 1917 werd het stelsel van evenredige volksvertegenwoordiging met algemeen kiesrecht voor mannen (twee jaar later ook voor vrouwen) ingevoerd.
Constitutie en monarchie
Nederland wordt dus bestuurd volgens het parlementaire stelsel, want de laatste beslissing over het regeringsbeleid ligt bij de gekozen volksvertegenwoordiging. Maar, zoals gezegd, Nederland is officieel een monarchie. Een en ander is geregeld in de constitutie.
Ontstaan van de constitutie
‘Constitutie’ wordt over het algemeen vertaald als ‘grondwet’: het geheel van (grond)regels die de organisatie van de staat en zijn burgers bepalen. Het ontstaan van een grondwet stelde men zich in de 18e en 19e eeuw ongeveer als volgt voor:
Ooit hebben inwoners (het volk) van een land het gezag (de macht) opgedragen aan een monarch. Dat deden zij niet om die koning een plezier te doen, maar omdat ze het goed voor zichzelf vonden dat iemand zich zou bezighouden met het regelen en beschermen van hun samenleving; onder meer om onderlinge twisten zoveel mogelijk te voorkomen en om een aanvoerder te hebben bij de verdediging van hun samenleving. Het volk droeg als het ware een stukje macht over voor haar eigen bestwil. Natuurlijk begreep ze ook wel dat het gevaar bestond dat die koning te veel z’n eigen gang zou gaan of zich zelfs tegen haar zou keren. Daarom werden er regels opgesteld waaraan de koning en ook de inwoners zich moesten houden. Er waren rechten, maar ook plichten – wederzijds. Ging het inderdaad mis, in die zin dat de koning teveel macht kreeg of de mensen ging onderdrukken, dan werd hij vanzelfsprekend terecht gewezen door het volk. Dan werd hij herinnerd aan de oude afspraken of die afspraken werden eindelijk eens op papier gezet (in een zogenaamde constitutie).
Nederland kreeg een grondwet in de 19e eeuw. Daarin stonden onder andere de regels die gelden voor het bestuur van de staat door de overheid en de invloed en controle daarop van het volk (via de volksvertegenwoordiging, het parlement). Nederland is daarmee een constitutionele monarchie.
De constitutionele monarchie in Nederland
Volgens de letterlijke betekenis heeft in een monarchie één persoon de macht: de monarch (de vorst/ de koning). Dat is in Nederland, zolang het land officieel een monarchie is (sinds 1815) nooit het geval geweest. Toch had een koning als Willem I wel neigingen in die richting. Maar zijn macht was van het begin af beperkt door een constitutie; hoewel die constitutie eerst in 1848 zodanig werd gewijzigd dat de persoonlijke macht van de vorst nagenoeg verdween. Misschien is het wel juist dankzij die grondige machtsbeperking dat Nederland nog steeds een monarchie is.