Staatsinrichting: gemeente en provincie
Nederland is een eenheidsstaat; er is één staatsbestuur. Maar dat bestuur is wel - voor een deel - gedecentraliseerd. Dus: Nederland is een gedecentraliseerde eenheidsstaat. In de grondwet is geregeld hoe die staat bestuurd wordt en hoe de besluitvorming daarbij plaatsvindt, inclusief de delen: gemeenten en provincies. De gemeentelijke overheid bestaat uit de raad, het college van B&W en een burgemeester. De provinciale uit de Provinciale Staten, Gedeputeerde Staten en de commissaris van de Koning.
Eenheidsstaat - bondsstaat
Het staatsbestuur, de regering, zetelt in Den Haag (de residentie). Nederland is een eenheidsstaat, want er is één staatsbestuur. In andere landen is dat anders geregeld. De Verenigde Staten bijvoorbeeld is een federatie van meerdere staten. Er is wel een centrale regering (in Washington), maar de deelstaten hebben ook een eigen regering. De machtsverhoudingen tussen de centrale regering en de regeringen der deelstaten zijn geregeld in de constitutie. Duitsland, Rusland en ook Zwitserland zijn in dat opzicht te vergelijken met de VS. Landen met die staatsvorm worden ook wel bondsstaten genoemd.
De Republiek een statenbond
Vanuit de
geschiedenis gezien zou het logisch zijn geweest als Nederland ook een bondsstaat was geworden. Te meer omdat de natie in eerste aanleg (van de 16e tot en met de 18e eeuw) een losse verzameling landjes was; eigenlijk een statenbond, dat wil zeggen eenvereniging van zeven zelfstandige, grotendeels soevereine staatjes. En dan ook nog – geheel afwijkend van wat gangbaar was in Europa in die tijd – een republiek:
de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden.
Aan die republiek kwam een einde met de vestiging van de Bataafse Republiek in 1795. Mede als reactie op de oude staatsvorm, die ze verfoeiden, meenden de voormannen van de Bataafse Republiek dat ze van het land meteen een gecentraliseerde eenheidsstaat moesten maken - net als hun grote voorbeeld Frankrijk.
Na de Franse tijd: de gedecentraliseerde eenheidsstaat
Blijkbaar was de eenheid in het staatsbestuur goed bevallen, want toen er na de Franse tijd een nieuwe staatsvorm moest komen, was de oude losse vorm van de statenbond niet meer in beeld. Zelfs de afgezwakte vorm ervan, de bondsstaat, haalde het niet; het werd een eenheidsstaat, maar wel minder strak-centraal geleid dan bijvoorbeeld Frankrijk: het werd een gedecentraliseerde eenheidsstaat.
De delen: provincies en gemeenten
Deze staatsvorm kent geen deelstaten met allemaal een eigen grondwet. Wel zijn er provincies, maar die zijn veel minder zelfstandig dan de deelstaten; en er is één provinciewet die de inrichting van alle provincies uniform regelt.
Net als in de gecentraliseerde eenheidsstaat berust in de gedecentraliseerde eenheidsstaat het gezag ook uiteindelijk bij de rijksoverheid. Maar, waar bij de eerste van de twee staatsvormen de onderdelen niet meer zijn dan administratieve eenheden die slechts uitvoeren wat het centrale gezag beslist, wordt in de laatste van de twee - in Nederland dus ook – veel overgelaten aan de delen: provincies en gemeenten. In die zin is er toch nog wat overgebleven van die oude Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden – toentertijd trouwens ook wel ‘de Zeven Verenigde Provinciën genoemd’.
A. Besluitvorming op gemeentelijk niveau
De laagste territoriale gemeenschap binnen de staat is de gemeente (‘laagste’ wil in dit verband zeggen: er is geen verdere splitsing). De gemeente bezit bestuurlijke macht, daarom spreken we van de gemeentelijke overheid. Ze bestaat uit de raad, het college van B&W en een burgemeester. Anders dan veel mensen denken, is niet de burgemeester de baas in de gemeente, maar de raad.
de raad
De grootte van de raad hangt af van het aantal inwoners van de gemeente. In Nederland varieert het aantal raadsleden van 9 tot 45. Ze worden voor vier jaar gekozen door de ingezetenen der gemeente. Sinds 1983 hoeven die ingezetenen geen Nederlander te zijn.
De vergadering van de gemeenteraad (meestal eenmaal per maand) is in de regel openbaar. Dat wil zeggen: iedereen kan plaatsnemen op de publieke tribune om de besprekingen van de raadsleden te volgen. ’t Is natuurlijk niet de bedoeling dat het aanwezige publiek meepraat tijdens de vergadering. Wel is er meestal gelegenheid voor inspraak, voorafgaande aan de eigenlijke vergadering. In de praktijk houdt dat vaak in dat vertegenwoordigers van belangengroepen hun mening geven over een onderwerp dat aan de orde komt en waar de groep bij betrokken is.
Wil de raad iets bespreken dat niet voor de openbaarheid bestemd is, dan kan de vergadering of een gedeelte van de vergadering ‘achter gesloten deuren’ plaatsvinden.
In de vergaderingen dient het college van B&W aan de raad, desgewenst, verantwoording af te leggen voor gevoerd beleid.
raadscommissies
De gemeenteraad kan ook één of meerdere raadscommissies instellen. (V'óór de dualisering in het gemeentebestuur in 2002 - zie daarover ook hieronder - werden dat Commisssies van advies en bijstand genoemd). In deze commissies worden bepaalde onderwerpen die de raad nog moet behandelen, al voor-besproken; bijvoorbeeld vaktechnische details passeren dan de revue. Zodoende hoopt men tijdens de raadsvergaderingen tijd te besparen. Vaak maken ook fractieleden van politieke partijen die geen raadslid zijn deel uit van die commissies; bijvoorbeeld omdat ze deskundig zijn betreffende de zaken die in de commissie behandeld worden.Collegeleden mogen geen lid zijn.
Het functioneren van (een) raadscommissie(s) kan betekenen dat de eigenlijke raadsvergaderingen minder interessant worden. Hoewel: de uiteindelijke beslissingen worden altijd door de raad genomen en niet door de commissie.
vergoeding
De leden van de gemeenteraad ontvangen een jaarvergoeding voor hun werk (in wezen een presentiegeld). De leden van de raadscommissie(s) ontvangen een vergoeding per bijgewoonde vergadering. De hoogte van de vergoedingen wordt door de gemeenteraad vatsgesteld – waarbij men gebonden is aan landelijke regels.
het college van burgemeester en wethouders (B&W)
Naast de raad maken nog twee organen deel uit van het gemeentebestuur: het college van B&W en de burgemeester.
Sinds de invoering van de
Wet dualisering gemeentebestuur (2002) heeft de gemeenteraad vooral kaderstellende en controlerende taken. (Kaderstellende taken wil zeggen: de raad gaat over de hoofdlijnen van het beleid: - Wat willen we bereiken?
- Wat gaan we daarvoor doen? - Wat mag het kosten?). Binnen die taken, die dus door de gemeenteraad gesteld zijn, bestuurt het college van B&W de gemeente en de gemeenteraad controleert dat.
De burgemeester
De benoeming van een burgemeester wordt geleid door de commissaris van de koningin. De gemeenteraad speelt daarbij uiteraard een belangrijke rol, onder andere bij het opstellen van het profiel van de burgemeester. Benoeming gebeurt door de Kroon: de koningin en de verantwoordelijke minister. In dit geval is dat de minister van Binnenlandse Zaken. De nieuwe burgemeester wordt door de commissaris van de koningin geïnstalleerd. Hij wodt benoemd voor een periode van 6 jaar.
De burgemeester is voorzitter van de gemeenteraad maar is er geen lid van en heeft ook geenstemrecht. ook is hij voorzitter van het college van B&W en daar heeft hij wel stemrecht.
De wethouders
Wethouders worden door de raad benoemd, voor vier jaar. Net als de burgemeester kan de wethouder geen lid van de gemeenteraad zijn. Ook kan de raad iemand van buiten de eigen gemeente benoemen.
Elke wethouder heeft een eigen portefeuille, zoals onderwijs, financiën, sport en cultuur. Net als het aantal raadsleden is het aantal wethouders van de gemeente afhankelijk van het aantal inwoners. Het wethouderschap is niet altijd een volledige dagtaak; er zijn ook - zeker in de kleine gemeenten - deeltijdwethouders. Een wethouder krijgt, afhankelijk van de grootte van de gemeente, een salaris. Als hij het vertrouwen van de gemeenteraad niet meer heeft, moet hij opstappen.
Gemeentepolitiek
Betrokkenheid van burgers
Vaak weten de inwoners van een gemeente meer van de landelijke en wereldpolitiek dan van gemeentepolitiek. De mindere betrokkenheid bij het bestuur van de plaatselijke overheid blijkt ook daaruit dat bij gemeenteraadsverkiezingen de opkomst minder is dan bij landelijke verkiezingen. Dat is niet helemaal voor de hand liggend, want het gemeentebestuur houdt zich bezig met zaken die heel dicht bij de mensen staan. Zo wordt er beslist over – om maar wat te noemen – het aanbrengen van verkeersdrempels in de wijk (die misschien zo hoog zijn dat auto’s beschadigd kunnen worden); over de uitbreidingsplannen (die misschien tot gevolg hebben dat er, pal voor de woning met vrij uitzicht, een nieuwbouwwijk verrijst); over het al of niet bouwen van een centrum voor jeugdige delinquenten in een bepaalde wijk. Ook stelt de gemeenteraad de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) vast, waarin onder meer is vastgelegd hoe laat de horeca ‘avonds moet sluiten. Bovendien bepaalt de raad hoeveel subsidie er naar de plaatselijke verenigingen moet. En zo zijn er nog tal van zaken te noemen waar de gemeentepolitiek zich mee bezighoudt die direct te maken hebben met de kwaliteit van leven van de burgers.
Besluitvorming
Moet er een onderwerp aan de orde komen in de gemeenteraad (bijboorbeeld het vaststellen van de lijst met subsidietoekenningen), dan wordt er door de betreffende ambtenaren een voorstel gemaakt voor het college van B&W. Als het college dit voorstel voor zijn rekening kan nemen, dan wordt het besproken in de betreffende raadscommissie. In de commissie blijkt meestal wel of het voorstel zal worden aangenomen door de raad. Eventueel wordt het voorstel wat aangepast door het college (in de praktijk: door de betreffende ambtenaar). Tenslotte wordt er over het voorstel gestemd door de leden van de gemeenteraad. Wordt het inderdaad aanvaard, dan zorgt het college voor verdere uitvoering
B. Besluitvorming op provinciaal niveau
De gemeentepolitiek heeft dus minder belangstelling van de gemiddelde Nederlander dan de landspolitiek – met de provinciale politiek staat het er wat dat betreft nog slechter voor.
We gaan nu eerst terug in de tijd.
De Republiek
Zoals gezegd: tijdens de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden (die bestond tot 1795), werden die ‘Nederlanden’ ook wel de ‘Provinciën’ genoemd. Bij die provinciën lag de eigenlijke soevereiniteit (dat is: het hoogste staatsgezag). In de praktijk betekende dat natuurlijk veel onenigheid tussen landjes die allemaal ‘baas in eigen huis’ waren.
Na de Franse tijd achtte men het daarom verstandig, wilde men als natie een eenheid blijven vormen (en dat wilde men), om die oude situatie niet weer te doen herleven. Men ging wat dat betreft rigoreus te werk, en de nieuwe provincies stelden als bestuurlijke eenheden in de eerste helft van de 19e eeuw dan ook niet veel meer voor. In de periode 1813-1850 kozen trouwens de adellijke leden van de ridderschappen een derde van de leden van de Provinciale Staten
1848 / 1850
Als uitvloeisel van de
grondwetsherziening van 1848 kwam er in 1850 een Provinciewet (van de hand van Thorbecke). De koers was wat gewijzigd: de provincies kregen weer meer autonomie. De ‘Provinciale Staten’ werden nu allen rechtstreeks door de ingezetenen gekozen (hoewel nog wel het censuskiesrecht gold - zie de grondwetsherziening van 1848).
Sinds de
Wet dualisering provinciebestuur ( 2003 – zie ook over de dualisering van het gemeentebestuur, hiervoor) worden de Provinciale Staten aangeduid als ‘het collectief van volksvertegenwoordigers binnen de provincie’.
Dualisme in het provinciaal bestuur
In Nederland controleren de Provinciale Staten het bestuur van de provincie. Dit is zo sinds het dualisme ook in het provinciaal bestuur werd ingevoerd. Het bestuur wordt gevormd door Gedeputeerde Staten (GS).
De leden van de Provinciale Staten (statenleden) worden iedere vier jaar rechtstreeks door de inwoners van de provincie gekozen, tenminste voor zover die stemrecht hebben .
De statenleden kiezen de leden van de Gedeputeerde Staten. Bovendien kiezen ze de leden van de Eerste Kamer.
Gedeputeerde Staten
De GS vormen het dagelijks bestuur van een provincie. De gedeputeerden worden gekozen door de Provinciale Staten voor een periode van vier jaar. De Commissaris van de Koningin is voorzitter van het college van GS.
De commissaris van de Koning (CdK)
De commissaris van de Koning (CdK) is voorzitter en lid van Gedeputeerde Staten.
Hij is ook voorzitter van Provinciale Staten, maar is daar geen lid van. Provinciale staten zijn de volksvertegenwoordigers van de provincie. De commissaris vertegenwoordigt de regering in de provincie. De Koningin benoemt de commissaris voor 6 jaar.