De ideeën van Karl Marx
Het denken van Marx is de afgelopen honderd jaar van grote invloed geweest. De uitbuiting van de arbeidersklasse in het kapitalistische systeem door de heersende klasse staat centraal in zijn denken. Volgens Marx was deze uitbuiting niet een onrechtvaardig gebeuren. Marx was tegenstander van het kapitalisme vanwege zijn idee dat de geschiedenis zich zo aan het ontwikkelen was dat er een beter systeem mogelijk was: het communisme. Dit ideaal kon verwezenlijkt worden door een klassenstrijd.
Kritiek op het liberalisme
Karl Marx uitte felle kritiek op de aanhangers van het liberalisme. Hij weerlegde de principes van een neutrale liberale staat en een vrije markt economie. De Liberalen waren van mening dat door middel van deze twee principes veiligheid van elk persoon en bezit gegarandeerd zou zijn. Daarnaast zou een liberale staat ervoor zorgen dat iedereen gelijkwaardig behandeld zou worden Volgens Marx was er van deze idealen geen sprake in de praktijk. In tegenstelling tot de Liberalen, die de nadruk legden op het individu, stelde Marx dat er veel meer moest worden gekeken naar verscheidende klassen binnen de maatschappij. Tussen deze klassen zaten zoveel economische, sociale en politieke ongelijkheden dat men niet kon spreken van gelijke behandeling aldus Marx.
Klassenstrijd en evolutie
Waren de liberale denkers nog zo gefocust op het soevereine individu, Marx zag de mens meer als een sociaal wezen waarbij de nadruk moest worden gelegd op de sociale relaties tussen individuen. De speciale aandacht die Marx gaf aan het fenomeen klasse had grote gevolgen op zijn manier van denken. Hij zag namelijk de klassenstructuur als de sleutel om de relaties tussen al die individuen beter te begrijpen. De klassen waren echter een creatie van de geschiedenis en zouden binnen verloop van tijd verdwijnen. Voorheen in de historie was er geen sprake geweest van een klassenmaatschappij doordat er ook nog geen sprake was van een grote productieactiviteit. Alleen wanneer er binnen de een samenleving een bepaalde groep een ‘extra winst’ (een meerwaarde) uit de productie weet te vergaren ten nadele van andere groepen kan men spreke van een onderscheiding van klassen binnen een maatschappij en zal er een
klassenstrijd ontstaan. Er is in dit geval dus sprake van uitbuiting door de ene klas ten opzichte van de andere klas. Ik kom hier later nog preciezer op terug.
Marx zag de geschiedenis als een evolutie, een steeds verdere ontwikkeling. Men kon in de loop van de geschiedenis vijf fasen onderscheiden met verschillende productiewijzen; van een primitieve gemeenschap naar een klassieke, een feudale, een kapitalistische en als laatste een postkapitalistische fase.
Marx keek erg negatief aan tegen het kapitalistische systeem, in tegenstelling tot de liberalen denkers die dit systeem leken te aanvaarden. Terugkomend op het fenomeen klassensysteem, Marx verdeelde de maatschappij waarbij er sprake was van een kapitalistisch systeem in twee klassen. De ene klasse had wel productiemiddelen (kapitaal) en bestond uit landeigenaren, industriëlen etc., de zogenaamde kapitalisten of bourgeoisie. De andere klasse had geen productiemiddelen tot zijn beschikking en bestond uit arbeiders, het zogenaamde
proletariaat. De eerste klasse buitte de andere klasse uit. Dit vergt verdere uitleg.
Kapitalisme en de volgende stap
Marx gaat uit van een onderbouw -bovenbouw theorie, de onderbouw wordt gevormd door productiemiddelen en productieverhoudingen, die samen de productiekrachten vormen. Deze drie factoren dicteren de bovenbouw die bestaat uit zaken als staat, politiek, cultuur etc.. De
productiekrachten ( de technologie) bepaalt de verhoudingen in de economie. In een kapitalistisch systeem krijgt de werknemer (arbeider) een bepaald loon hetgeen Marx de marktwaarde noemt. Het punt is echter dat het werk van de werknemer meer oplevert dan hij in werkelijkheid als loon terugkrijgt. De
gebruikswaarde, hetgeen de werknemer behoort te krijgen is groter dan de marktwaarde. Het verschil hiertussen noemt Marx de meerwaarde die gezien kan worden als een soort van winst. Deze
meerwaarde steekt de kapitalist in eigen zak om zijn eigen kapitaal te vergroten. Dit in eigen zak steken ziet Marx als uitbuiting van het proletariaat. Door steeds verdere technologische vernieuwing zal de gebruikwaarde vergroot wat als gevolg heeft dat de meerwaarde ook groter zal worden en hierdoor kan de kapitalist nog meer winst op strijken. De net uitgelegde uitbuiting is de belangrijkste oorzaak van de klassenstrijd die gaande is binnen de maatschappij. Marx was dan ook van mening dat het proletariaat tegen deze uitbuiting in kon gaan. De arbeiders moeten het proces van kapitalisme doorbreken door het in gemeenschappelijk bezit nemen van de productiemiddelen.
Marx geloofde dat de kapitalistische manier van produceren de laatste fase was voordat er een fundamentele nieuwe politieke en economische orde zou ontstaan waarbij er werkelijk sprake was van de idealen vrijheid en gelijkheid;
het communisme.
Deze visie is gebaseerd op een aantal opvattingen;
- De huidige gemeenschap wordt gedomineerd door de kapitalistische productiewijze.
- Deze productie heeft als doel om zoveel mogelijk meerwaarde te vergaren en voldoet juist niet aan de benodigdheden en verlangens van alle mensen.
- Het kapitalisme is niet een harmonieuze sociale orde; er is sprake van strijd tussen de klassen
- Het kapitalisme zal zichzelf op de langere termijn vanzelf uitschakelen (economische cyclus)
- In tijden van economische terugval zullen zwakke bedrijven ten ondergaan. Als gevolg hiervan verandert de vrije markt met concurrerende bedrijven in een oligopolie of monopolie. (centralisatie en concentratie)
- De arbeider zelf wordt zich steeds meer bewust van de kanttekeningen van het kapitalisme en zal als gevolg hiervan collectieve actie als de juiste oplossing zien om dit kapitalistische systeem te doorbreken. Arbeiders zullen zich realiseren dat afstoting van de kapitalistische relaties van productie de enigen weg is naar echte vrijheid.
- De ontwikkeling van de arbeidersbeweging zal leiden tot het bereiken van een revolutie.
- Het communisme heeft veel gemeen met een andere stroming, de utopische socialisten. Beide kwamen op voor de arbeiders die in hun ogen achtergesteld werden in hun waardigheid, vrijheid, gelijkheid en rechtvaardigheid.
De rol van de Staat
Marx was van mening dat een democratisch bestuur niet samen kon gaan met het kapitalistische systeem. Een democratische staat was volgens de liberalen een staat die uitging van neutraliteit, opkomend voor alle burgers en losstond van individuele belangen. Volgens Marx was deze neutraliteit echter een illusie en heeft de staat wel degelijk de zijde gekozen van de kapitalisten door het beschermen van privé-eigendom van de productiemiddelen. Deze bescherming laat zien dat de staat enkel het belang van de klasse van de kapitalisten dient en er daardoor ook voor zorgt dat de klassenstrijd voorduurt. Van ware vrijheid en gelijkheid voor iedereen in de samenleving was er in de huidige toestand geen sprake. Marx ziet de staat als het verlengde van de dominante klasse (kapitalisten), de staat dient de interesses van de heersende klasse. De staat is een klasse instrument die de verdeelde maatschappij moet laten functioneren ten voordele van deze klasse. Met deze opvattingen staat Marx lijnrecht tegenover de Duitse filosoof Hegel ( wiens denken grote invloed heeft gehad op Marx). Hegel stelt namelijk dat de staat de intensieve conflicten tussen individuen kan oplossen door aan de ene kant te zorgen voor een rationeel raamwerk voor hun interactie in de burgerlijk gemeenschap en aan de andere kant mogelijkheid te bieden om te participeren wat betreft de formatie van de algemene politieke wil. In de loop van de tijd zou de moderne staat het centrum zijn van recht, cultuur, nationale identiteit en als laatste de basis voor alle ontwikkeling. De staat stond centraal in het waarborgen van vrijheid voor elk individu. Een opvallend feit was dat Hegel een groot belang hechtte aan het bestaan van een bureaucratie dat hij zag als een organisatie waarin alle persoonlijke interesses waren samengevoegd tot een systeem van hiërarchie, specialisatie, deskundigheid en coördinatie aan de ene kant, en interne en externe druk van competentie en onpartijdigheid aan de andere kant. Marx zag de bureaucratie echter als een instrument ten voordele van de dominante klasse.
Marx’ boek The eighteenth Brumaire of Louis Bonaparte laat duidelijk zien dat hij afstand neemt van de opvatting dat de staat een instrument van universeel inzicht en een ethische rechtvaardige gemeenschap zou zijn die orde handhaaft. Hij ziet de huidige staatsvorm eerder als een conservatieve kracht die alles in staat stelt om sociale hervormingen tegen te gaan die een bedreiging kunnen vormen voor de huidige dominante klasse. De staat was verantwoordelijk voor een in klassen verdeelde samenleving.
Het ideaal
Marx erkende dat de kritiek van de liberalen jegens absolutisme en tirannie en het streven naar politieke gelijkheid een belangrijke stap is geweest in de strijd om emancipatie. Het probleem was echter dat de liberalen vrijheid voor een deel verkeerd interpreteerde. Volgens Marx kon vrijheid niet gerealiseerd worden, wanneer het stond voor vrijheid van het kapitaal. Marx had niet alleen kritiek op het huidige systeem, hij had zelf ook een visie over hoe het dan wel zou moeten zijn.
Als eerste moesten de arbeiders zich bewust worden van hun achtergestelde positie, van hun uitbuiting en zich organiseren. Deze bewustwording en collectieve actie zou leiden tot een revolutie van het proletariaat, die het kapitalistische proces van uitbuiting zou doorbreken. Tijdens deze revolutie moeten de productiemiddelen in gemeenschappelijk bezit komen, dit heeft als gevolg dat het kapitalistische proces doorbroken en beëindigd zal worden hetgeen weer zorgt voor een einde van een klassenmaatschappij. Het gemeenschappelijk in bezit nemen van de productiemiddelen is het begin van een nieuwe en uiteindelijk laatste fase van de historische evolutie; het communisme. In het
communistische systeem zou er sprake zijn van een integratie tussen de staat en de gemeenschap, waar aan allen behoeftes werd voldaan en waar de vrije ontwikkeling van één ieder gelijkstond aan de vrije ontwikkeling van allen. Er was sprake van materiële overvloed (het begrip schaarste was verdwenen), ware vrijheid en ware gelijkheid. Het communistische systeem bestond uit een minimale staat die functioneerde als een directe democratie, geïnspireerd door de opvattingen van Rousseau en de Commune van Parijs uit 1871. Kleine gemeenschappen kiezen een delegatie die worden gezonden naar grotere administratieve eenheden zoals een stad en of district. Deze eenheden stuurden in hun beurt ook een delegatie naar grotere administratieve eenheden en uiteindelijk zal zo ook een nationale delegatie gevormd worden. Deze manier van besturen staat bekend als de piramide structuur van directe democratie. Elk volwassen persoon was in staat om in zo’n delegatie te komen. Van een trias politica of dergelijke was geen sprake. Deze directe democratie kende geen parlement en ook geen scheiding tussen wetgevende en uitvoerende macht (De commune was beide). Regeringen en rechtsprekende machten waren niet meer nodig binnen de communistische samenleving.
Bij het overgaan van het kapitalisme naar het communisme was er echter sprake van een tussenstap; het
socialisme of
dictatorschap van het proletariaat. Dit dictatorschap zou zich vestigen ten tijde van de revolutie en slechts tijdelijk bestaan totdat het communisme volledig ingevoerd was. Dit dictatorschap is vaak verkeerd geïnterpreteerd door leiders als Mao en Lenin die een kleine groep van revolutionairen de staat lieten domineren. Marx bedoelt met dit dictatorschap echter een meerderheid van volwassenen die geen bezit hebben van productiemiddelen.