Hannah Arendt: Vita Activa
Hannah Arendt is een filosofe uit de twintigste eeuw. Zij dacht in haar boeken vooral na over politieke filosofie. Ze werd vooral beroemd om haar analyse van het Eichmannproces. Maar ze schreef ook over thema's zoals vrije wil, werken en leven en hoe het politieke leven verschilt van andere domeinen in de samenleving. Hierbij gebruikte ze denkkaders die vreemd waren aan die tijd, toen de meeste politicologen en politiek filosofen vertrokken vanuit een redelijk institutionele benadering.
In 'Vita Activa' deelde Arendt de menselijke bezigheden op in drie deeldomeinen: arbeid, werk en handelen.
Inhoudsopgave
Arbeid
Met arbeid bedoelde ze de dagelijkse taken die elke mens moet vervullen. Dit is de 'biologisch bepaalde' arbeid. We maken dagelijks eten klaar, doen de afwas en poetsen de tanden. Arbeid zijn dus de kleine dingen die we moeten doen om (gezond) te blijven leven. Er wordt niets definitief gemaakt of gecreëerd. De handelingen zijn meestal kort, maar het resultaat ook van korte duur. Deze arbeid eindigt nooit: wanneer je hebt gestofzuigd is het huis proper. Maar na een tijdje zal er terug stof ophopen en zal je weer moeten stofzuigen, niet om je woning beter te maken of echt iets te bouwen, maar wel gewoon om je leefomgeving of je lichaam te onderhouden tegen verval. Deze arbeid brengt mensen het dichtste bij het leven zoals dieren dat ervaren, volgens Arendt.
Werk
Dit omkadert de biologische noodzaak van de (zwakke) mens om de natuur (de omgeving) vorm te geven. Het gaat om de 'onnatuurlijke' activiteit van de mens, dat wat ons zou onderscheiden van dieren. Bij werk bedoelt Arendt de drang van de mens om kunstmatige dingen te bouwen, een materiële wereld. Door werk maken mensen dingen die vreemd zijn aan de natuur, zoals een appartementsgebouw, maar evengoed een halsketting. Deze materiële wereld wordt gekenmerkt door haar duurzame karakter, en hangt los van elk individu. Door muren om ons heen te bouwen, bouwen we eigenlijk een ruimte binnen de natuur: de habitat van de mensheid. We markeren zo de grens tussen natuur en mensheid. Ook het maken van regels en wetten of het schrijven van computerprogramma's valt hieronder.
Waar arbeid vooral dient om onze 'dierlijke' behoeften te bevredigen, breekt het werk met die dierlijke wereld door de natuur aan te passen aan de mens. Het is door dit gemaakte onderscheid tussen mensheid en natuur dat er samenlevingen kunnen bloeien en sociale systemen ontstaan. Arbeid is vooral gebonden aan een directe noodzaak: je kan wel even zonder eten, maar de natuur dicteert dat je moet eten want anders zal je sterven. Werk biedt de mensen meer vrijheid: architecten, bouwvakkers, wetgevers, … kunnen vrijer werken en zijn niet gebonden aan directe eisen van de natuur. Arbeid gaat meestal over individuele, private zaken; daar waar Werk meestal ingrijpt in de publieke ruimte: daar waar mensen elkaar ontmoeten.
Handelen
Omdat we bij werk, net als bij arbeid, nog altijd gebonden zijn aan bepaalde (ruimere) behoeften kan werk niet de menselijke vrijheid omvatten. Het werk dient dan wel niet om individuele, dierlijke behoeften te bevredigen, huizen worden bijvoorbeeld wel gebouwd uit noodzaak voor onderdak.
Binnen die collectieve, sociale ruimte die gecreëerd wordt door werk kan het echte menselijke handelen gedijen. Dit handelen heeft onlosmakelijk te maken met vrijheid, status en het feit dat het handelen aan niets onderworpen is, behalve aan het handelen zélf. Het handelen betekent vrijheid. En vrijheid betekent handelen. We kunnen daarom onze vrijheid enkel ervaren in interactie met anderen. Handelen is daarom altijd een sociaal gegeven. Mensen zijn pas vrij als ze zich vrij gedragen. Je kan niet “vrij zijn”, zonder je daar ook naar te gedragen in je handelingen. Die vrijheid uit zich onder meer door tegen de heersende sociale denkwijze in te durven denken.
Lees meer over filosofie