De rol van vertrouwen in samenwerkingsverbanden
Waar organisaties samenwerken, heeft de mate van vertrouwen tussen beide partners een grote rol in de prestaties van het samenwerkingsverband. Hoewel veel samenwerkingsverbanden door middel van contracten beheersbaar worden gemaakt, blijkt toch ook vertrouwen van groot belang voor het welslagen van een samenwerkingsverband.
Positieve uitkomsten van vertrouwen
Vertrouwen wordt in veel verschillende onderzoeken gerelateerd aan positieve uitkomsten. Zo stellen Rindfleisch & Moorman (2003) dat vertrouwen voor lager opportunisme tussen partners zorgt, stellen Jap & Ganesan (2000) dat vertrouwen tot een grotere onderlinge commitment leidt en stellen Jap & Anderson (2003) dat vertrouwen zorgt voor coöperatievere relaties tussen organisaties. Daarnaast wordt een hogere mate van vertrouwen verantwoordelijk gehouden voor minder bureaucratie (Lau & Rowlinson, 2009), lagere transactiekosten bij samenwerkingsverbanden (Nooteboom, 1997), een hogere effectiviteit (Hatzakis, 2009), een betere efficiëntie (Hatzakis, 2009), hogere prestaties (Harris & Wicks, 2010), lagere terminatiekosten bij een mogelijke beëindiging van de relatie (Chow, 2008), voorkoming van informatie asymmetrie problemen (Zahra et al., 2006), hogere investeringen in allianties (Bidault & Castello, 2009), effectievere respons op een crisis (Humphries & Wilding, 2004) en meer onderlinge informatiedeling (Chow, 2008). Nooteboom (1997) stelt zelfs dat een economisch systeem niet eens kan functioneren zonder vertrouwen. Marktwerking heeft volgens Nooteboom (1997) dan ook een basis nodig om transactiekosten zo laag te maken dat transacties ook haalbaar zijn. Vertrouwen speelt hierbij een belangrijke rol. Daarnaast speelt vertrouwen een rol bij het verhogen van de voorspelbaarheid van gedrag in samenwerkingsverbanden (Langfield-Smith, 2008).
Negatieve effecten van onderling vertrouwen
Een dergelijke opsomming van positieve effecten van vertrouwen doet vermoeden dat het nastreven van een hogere mate van vertrouwen altijd positief is. Dat dit niet zo hoeft te zijn hebben diverse onderzoeken reeds aangetoond. Vertrouwen heeft niet alleen positieve effecten, maar ook een aantal negatieve effecten (Anderson & Jap, 2005). Zo kost het verhogen van vertrouwen ook veel investeringen (Wicks et al., 1999). Als vertrouwen niet voortdurend bevestigd wordt en onderhouden wordt, zal het uiteindelijk ook verdwijnen (Miranda & Klement, 2009). Daarnaast worden hoge niveaus van vertrouwen door diverse onderzoeken ook gerelateerd aan negatieve effecten. Teveel vertrouwen, is net als teveel controle, niet productief (Vlaar, 2006). Zo stellen Thorgren & Wincent (2011) dat een hoge mate van vertrouwen voor rigiditeiten kan zorgen, een gebrek aan objectiviteit oplevert, het zoeken naar alternatieven voor samenwerkingsverbanden vermindert, overmoedigheid stimuleert, kan leiden tot het negeren van bewijs dat het vertrouwen tegenspreekt en kan leiden tot een vermindering van de creativiteit. Nooteboom (1997) karakteriseert een teveel aan vertrouwen dan ook als “blind trust”. Blind trust (blind vertrouwen) zorgt ervoor dat gedrag niet meer berekenend is en moet volgens Nooteboom (1997) beperkt blijven tot familie, vrienden en beminden. Harris & Wicks (2010) stellen dat organisaties zich zowel vanwege de investeringskosten van vertrouwen, als vanwege de negatieve effecten van een teveel aan vertrouwen, zouden moeten focussen op het bereiken van werkbare niveaus van vertrouwen in plaats van het hoogst haalbare.
De relatie tussen positieve en negatieve effecten van vertrouwen
De relatie tussen positieve en negatieve uitkomsten van vertrouwen is complexer dan voorgaande doet vermoeden. In een onderling samenwerkingsverband bijvoorbeeld hoeft het niet zo te zijn dat als één partner een teveel aan vertrouwen in de ander heeft, de andere partner dit automatisch ook heeft. Wederzijds vertrouwen is dus niet noodzakelijk (Brenkert, 1998). Hieruit volgt dat negatieve effecten van een te hoog niveau van vertrouwen niet bij alle partners hoeven op te treden, aangezien niet alle partners in dergelijke gevallen te hoge niveaus van vertrouwen hebben. Daarnaast blijft vertrouwen zichzelf gedurende de levensduur van een alliantie continue ontwikkelen, op basis van de verschillende interacties tussen de partners (Langfield-Smith, 2008). Overigens is een dergelijke continue ontwikkeling ook het geval bij controlmechanismen (Langfield-Smith, 2008).
Controle en/of vertrouwen
De relatie tussen vertrouwen en controle is onderwerp van wetenschappelijk debat. Sommige auteurs zijn tot de conclusie gekomen dat vertrouwen en controle complementair van aard zijn, terwijl anderen een relatie van onderlinge uitsluiting vinden; m.a.w. een hogere mate van controle zou hierbij het niveau van vertrouwen verlagen. (Das & Teng, 1998). Een enkeling weet overigens beide effecten, zowel complementair als onderling uitsluitend, te bereiken (Vlaar et al., 2006). Een dergelijk wetenschappelijk debat rondom de relatie tussen controle en vertrouwen zorgt voor managers voor tegenstrijdige aanbevelingen (Hyxham & Beech, 2003).
Gebruik van informatie bij controle
Een verduidelijking van de verschillende relaties ligt wellicht in de wijze waarop controle gebruikt wordt. Controlerende mechanismen kunnen voor verschillende doeleinden gebruikt worden, maar leveren altijd informatie op. Deze informatie kan op verschillende manieren gebruikt worden; zo kan informatie bijvoorbeeld gebruikt worden om partners te controleren, maar ook om te coördineren. Als coordinatiemiddel wordt informatie voornamelijk gebruikt voor planningsdoeleinden en voor het coördineren van onderling afhankelijke activiteiten (Tomkins, 2001). Als controlerend middel kan informatie gebruikt worden om de acties van partners te verifiëren en te evalueren. Daarnaast kan het als een middel dienen om gewenste prestaties van een partner af te dwingen (Dekker, 2004). Controle en coördinatie hebben een cumulatieve relatie; een hogere mate van coördinatie zorgt bijvoorbeeld niet voor minder controle (Dekker, 2004).
Gebruik van informatie bij vertrouwen
Coördinatie en collaboratieve planning zijn positief gecorreleerd met vertrouwen (Hadaya & Cassivi, 2007). Gedragingen van partners die te wijden zijn aan coördinatie en collaboratieve planning, zorgen voor meer vertrouwen . Ook Nicolaou et al. (2011) stellen dat informatie die voor coördinatie gebruikt wordt, leidt tot een verhoging van vertrouwen. Indien coöperatieve gedragingen van partners echter vallen onder contractuele afspraken, ziet men dergelijke gedragingen als een gevolg van controle (Malhotra & Murnighan, 2002). Een dergelijke interpretatie van coöperatieve gedragingen van een partner leidt tot een afname van vertrouwen (Malhotra & Murnighan, 2002). Zo zijn er dus, afhankelijk van het gebruik van informatie uit controle, twee verschillende effecten op vertrouwen meetbaar, afhankelijk van de interpretatie van de partner.
Relatie tussen vertrouwen en motivatie
Een dergelijk mechanisme heeft een grote gelijkenis met effecten uit motivation crowding theory, waarin extrinsieke motivatoren de intrinsieke motivatie zowel kunnen doen stijgen als doen dalen afhankelijk van de interpretatie van de extrinsieke motivatoren. Indien bij motivation crowding theory een extrinsieke motivator als controlerend gezien wordt, zal de intrinsieke motivatie dalen. Indien een extrinsieke motivator echter als ondersteunend gezien wordt zal de intrinsieke motivatie dalen (Van Herpen et al., 2005).