Psychosociale ontwikkeling: de invloed van leeftijdsgenoten
Relaties met leeftijdgenoten zijn gebaseerd op gelijkheid en sociale positie. Niet al deze relaties zijn positief. Sommige hebben een verstorende invloed op de ontwikkeling. In dit artikel worden onder andere de kenmerken, de dynamiek, de effecten en de invloeden van vriendschappen besproken.
De term leeftijdgenoten moet breed opgevat worden: het gaat niet om exact dezelfde leeftijd, maar om hetzelfde niveau van sociale, emotionele en cognitieve ontwikkeling.
De kenmerken, dynamiek, effecten en invloeden van vriendschappen van adolescenten
Een vriendschap is een speciaal soort relatie tussen twee mensen die elkaar graag mogen. Gekenmerkt door wederkerigheid tussen en betrokkenheid van de twee personen die zichzelf als gelijke beschouwen wat betreft gevoelens en oriëntatie. Het opbouwen en onderhouden van vriendschappen wordt als een aparte ontwikkelingsstaak gezien. Vrienden kunnen steun bieden en als voorbeeld fungeren bij het ontwikkelen van andere ontwikkelingstaken.
Kenmerken van vrienden
Beste vrienden en vriendinnen nemen een specifieke positie in. Het hebben van beste vrienden wordt door jongeren als iets sociaal wenselijks gezien. Onderscheid wordt gemaakt door wederkerige (noemen elkaar beste vriend) en zogenaamde unilaterale (of gewenste, komt van één kant) beste vrienden. Dit onderscheid is van belang, omdat jongeren meer worden beïnvloed door unilaterale beste vrienden dan door wederkerige beste vrienden. De achterliggende verklaring hiervoor is dat unilaterale vrienden personen zijn met wie een jongere graag bevriend wil raken. In de beleving van de jongere wordt de kans daarop groter als hij of zij op die gewenste vriend lijkt. Daarom wordt zijn of haar gedrag aangepast aan het gedrag van de gewenste vriend.
In tegenstelling tot relaties binnen gezinnen worden vriendschappen vaker aangegaan, veranderd en verbroken. Vriendschappen spelen een grote rol bij leren van waarden en normen, ontwikkeling van perspectief nemen (de vaardigheid om het standpunt en de beleving van anderen te zien) en de ontwikkeling van het zelf en de eigen identiteit. Daarnaast ook sociale vaardigheden.
Sullivan (1953) beweerde dat in elke ontwikkelingsfase een nieuwe sociale behoefte ontstaat die als het ware wordt toegevoegd aan de reeds bestaande behoeften. In de (pre)adolescentie ontstaat de behoefte aan interpersoonlijke intimiteit. Tederheid, gezelschap en acceptatie zijn in eerdere fasen ontstaan.
Maccobu(1990) beweerde dat er duidelijke sekseverschillen zijn in de intimiteit binnen vriendschappen van meisjes en jongens.
- Meisjes ervaren op jongere leeftijd intimiteit in hun vriendschapsrelaties dan jongens.
- Vriendschappen tussen meisjes hebben een hogere mate van intimiteit.
- Intimiteit komt vaker voor bij meisjes dan bij jongens.
Dynamiek van vriendschappen
Verschil tussen vriendschappen in adolescentie en kindertijd is de grotere stabiliteit van de vriendschappen in de adolescentie. Er bestaat wel een grote variatie in de duur van vriendschappen tijdens de adolescentie. Kwalitatief goede vriendschappen bieden sociale en emotionele steun en zullen lang duren. Dat in vriendschappen van jongens minder intimiteit zit, betekent niet dat de kwaliteit minder is. Vriendschappen van jongens zijn vaak gebaseerd op samen uitvoeren van activiteiten en minder op het uitwisselen van innerlijke gevoelens en gedachten, zoals bij meisjes.
Conflicten zijn niet per definitie nadelig voor vriendschappen, ze kunnen ook positieve effecten hebben. Effecten van conflicten zijn afhankelijk van de emotionele afstand tussen mensen die een relatie hebben. Wanneer deze klein is, zijn de effecten van conflicten geringer: vrienden zijn meer geneigd het conflict op te lossen wat leidt tot een betere kwaliteit van de relatie. Dit levert tevens sociale vaardigheden op.
Effecten van vriendschappen
Drie aspecten met betrekking tot het effect van een vriendschap zijn belangrijk:
1. De betekenis van het hebben van vrienden versus het niet hebben van vrienden.
Adolescenten met vrienden zijn sociaal competenter en psychologisch gezien gezonder. Betere sociale vaardigheden, werken meer en beter samen, minder sociale problemen, hogere zelfwaardering en minder eenzaam. Het is niet duidelijk wat de oorzaak en wat het gevolg is.
2. De kenmerken van vrienden. Vrienden lijken op elkaar betreft schoolgerelateerde attituden, ambities en intellect en zelfwaardering en waargenomen intelligentie, drinken van alcohol, roken en seksuele gedragingen, agressie en regelovertredend gedrag. Gelijkheid kan ontstaan via twee processen:
- Selectie: menselijke voorkeur of behoefte om relaties aan te gaan met anderen die net zo zijn als wij. Dit leidt tot positieve bevestiging en uiteindelijk tot bevestiging van eigen identiteit.
- Wederzijdse socialisatie: Vrienden zien elkaar als rolmodellen en imiteren elkaar gedrag.Over het algemeen wordt er meer van uitgegaan dat gelijkheid tussen vrienden het gevolg is van selectieprocessen.
3. De kwaliteit van de vriendschapsrelatie: Terwijl gelijkheid belangrijk is voor het onstaan van vriendschappen, speelt gelijkheid nauwelijks een rol wanneer de vriendschap eenmaal is gerealiseerd. In plaats daarvan is de kwaliteit belangrijk voor de duur van de vriendschap. Kwaliteit van vriendschap hangt samen met sociaal functioneren, zelfwaardering en eenzaamheid. Vooral het bestaan van discrepantie over waardering van de vriendschap is belangrijk.
Invloeden van vriendschappen
Positieve effecten op psychologische, sociale en emotionele functioneren.
- Sociaal: Leren een affectieve band te onderhouden door open te stellen en samen te werken, conflicten oplossen.
- Emotioneel: Intieme gevoelens en gedachten uitwisselen.
- Cognitieve ontwikkeling: weinig over bekend. Gedachten en cognities onder woorden brengen en uitwisselen. Metacognitieve vaardigheden.
Vriendschappen kunnen ook negatieve invloeden hebben. Hangt o.a. af van kenmerken van vrienden en kwaliteit van vriendschapsrelatie. Veelvuldige conflicten in een vriendschapsrelatie kunnen leiden tot een conflictueus interactiepatroon dat vervolgens alle andere sociale relaties kan beïnvloeden. Door self-disclosure kunnen gevoelens van onderzekerheid en afhankelijkheid ontstaan en angst dat anderen niet zorgvuldig met deze informatie omgaan.
De kenmerken en invloeden van vriendengroepen
Relaties in de adolescentie onderscheiden zich van de relaties in de kindertijd omdat ze meer zijn gebaseerd op psychologische eigenschappen: vriendelijkheid en gevoeligheid.
Kenmerken van vriendengroepen
Lange tijd is gedacht dat vriendengroepen een negatieve invloed hebben. Maar tegenwoordig blijkt dat dit niet zo is. De relaties binnen een vriendengroep zijn gebaseerd op het principe van wederkerigheid en samenwerking tussen gelijkwaardige individuen.
Brown et al (1997) beweerden dat iedere vriendengroep kan worden opgevat als een sociaal systeem met duidelijke grenzen waarin processen spelen die vaak zeer subtiel zijn: afwijzende opmerkingen, uitlachen of afkeurende blikken, maar ook bewonderende woorden en positieve aandacht. Door het hanteren van grenzen is het niet voor elke jongere mogelijk om deel uit te maken van een vriendengroep. Acceptatie en verwerping spelen een belangrijke rol. Delinquente vriendengroepen hanteren strakkere grenzen, hebben sterkere hiërarchie en hoge mat van sociale druk tot conformiteit.
Invloeden van vriendengroepen
Wordt door twee factoren bepaald:
- De invloed is afhankelijk van normen en waarden binnen de groep.
- De invloed is afhankelijk van de mate waarin de jongere zich identificeert met de groep.
Dus: wat de groep uitdraagt en de mate waarin de deelnemers er vatbaar voor zijn.
In tegenstelling tot wat vaak wordt aangenomen, komen de normen en waarden van vriendengroepen vaak sterk overeen met de normen en waarden van de volwassen maatschappij en er is van een tegenbeweging meestal geen sprake.
Deviante vriendengroepen hebben een negatieve invloed. Het is echter niet eenduidig wat de oorzaak voor deviant gedrag is, omdat selectie en socialisatie, net als bij dyadische vriendschappen een rol spelen bij vriendengroepen.
Selectie kan zijn door middel van gedwongen selectie (door sociale uitsluiting) of door vrijwillige selectie (persoonlijke voorkeur). Jongeren die sociaal uitgesloten zijn zijn gedwongen om andere sociaal afwijkende leeftijdgenoten te selecteren om relaties mee aan te gaan.
Socialisatie kan heel subtiel zijn. Jongeren die op subtiele wijze worden beloond en aangemoedigd door vrienden zijn meer geneigd het gedrag te blijven vertonen. De mate waarin de jongere zich identificeert met een delinquente groep is van invloed op de bereidheid gedrag te vertonen dat afwijkt van de maatschappelijke geldende normen en waarden. Tevens hoeven de jongeren niet per se deel uit te maken van een vriendengroep, de wens alleen hiervoor heeft ook invloed. Zo vergroten ze de kans om in de vriendengroep opgenomen te worden. Het zijn de percepties die jongeren hebben van het gedrag van de potentiële vrienden in de vriendengroep, en niet daadwerkelijk gedrag van die vrienden waarnaar ze zich richten. Tevens zijn de effecten van de selectie van vrienden groter dan de effecten van de socialisatie door die vrienden.
Geconcludeerd kan worden dat de vriendengroep op zich minder invloed heeft dan vaak wordt aangenomen en dat de invloed van de beste vriend groot is en wellicht wordt onderschat.
Twee aspecten zijn van belang bij het bestaan van vriendschappen tussen jongeren uit verschillende culturen:
- Verschil tussen schoolcontext en buitenschoolcontext. Vriendschappen die buiten school ontstaan zijn gekenmerkt door duidelijker etnische scheiding.
- Het sociale milieu, met name opleiding, werk en inkomen.
Bij een hoger sociaal milieu lijken de sociaal-economische overeenkomsten belangrijker te worden, terwijl culturele verschillen minder belangrijk worden voor het aangaan van vriendschappen.
School.
Naast het gezin is de schoolgroep de context waarin jongeren de meeste tijd doorbrengen.
Ervaringen op school hebben een grote betekenis. Sociale status speelt hierbij een grote rol.
Sociale status op school
Twee processen zijn te onderscheiden:
- Sociale acceptatie
- Sociale verwerping
De sociale positie die jongeren innemen in een groep zijn niet uitsluitend afhankelijk van individuele kenmerken maar wordt mede bepaald door kenmerken van de groep.
Het gedrag van een individu kan door de ene groep worden gewaardeerd en door de andere groep niet.
Positieve sociale status hangt samen met zelfwaardering, welbevinden en prosociaal gedrag. Negatieve sociale status hangt samen met eenzaamheid, gevoelens van sociale isolatie, drugsgebruik, agressie en delinquentie.
Newcomb en Bukowski (1983) erkende vijf sociale statusgroepen op school:
1. Populaire adolescenten: meer cognitieve vaardigheden, minder agressie en eenzaamheid. Grote sociale competentie.
2. Verworpen adolescenten: door weinigen geaccepteerd. Agressiever, meer conflicten met medeleerlingen. Sociaal teruggetrokken, meer kans op depressie en sociale angst. Twee duidelijke onderscheidende factoren van belang:
- Agressief verstorend gedrag
- Sociaal teruggetrokken gedrag.
3. Genegeerde adolescent: niet geaccepteerd, maar ook niet verworpen. Verlegen, minder sociale vaardigheden, normaal functionerende jongeren die niemand ziet.
4. Controversiële adolescenten: door veel geaccepteerd maar ook door veel verworpen. Relatief veel agressie gekoppeld aan een hoge mate van sociabiliteit die vergelijkbaar is met populaire adolescent.
5. Gemiddelde adolescent: scoren niet hoog of laag op acceptatie of verwerping. Minder opvallend dan populaire jongeren maar meer opvallend dan genegeerde jongere. Eigenschappen van populaire en van verworpen adolescent.
Sociale status is relatief stabiel over de tijd. Maar dit is minder voor de hand dan het lijkt. Hetzelfde gedrag in de ene leeftijdsfase leidt tot een hele andere sociale status in de volgende leeftijdsfase. Dit zou juist tot discontinuïteit kunnen leiden. Op alle leeftijden wordt er belang gehecht aan prosociaal gedrag zoals samenwerken, betrokkenheid bij anderen, hulpvaardigheid en het respecteren van sociale regels. Hierdoor zullen kinderen die dit gedrag vertonen een positieve status krijgen en deze vaak ook behouden.
Sociale verwerping op school
Er wordt van uitgegaan dat de groep verworpen adolescenten uit twee subgroepen bestaat die duidelijk van elkaar verschillen wat betreft gedragspatroon:
- De agressief-verworpen adolescenten (meer jongens dan meisjes)
- De onderworpen-verworpen adolescenten: hierbij is de mate van positief sociaal gedrag belangrijk. Jongeren die negatief sociaal gedrag vertonen worden verworpen, maar als ze tegelijkertijd ook veel positief sociaal gedrag vertonen zal dit niet gebeuren.
Dit onderscheidt zegt wat over de oorzaak en het gevolg van de verwerping.
Pesten op school
Pesten is een voordurende reeks negatieve fysieke of verbale interacties van een of meer personen ten opzichte van een ander persoon. Er bestaat een duidelijk verschil tussen pesten en sociale verwerping. Bij pesten is er sprake van duidelijke actieve handelingen die fysiek, verbaal of non-verbaal zijn. Betrokkenheid bij pesten blijkt seksespecifiek te zijn: terwijl het slachtoffer even vaak om jongens als om meisjes gaat, zijn de daders vaak jongens. Jongens pesten vaker op fysieke wijze. Gepeste kinderen lopen een groter risico om internaliserende problemen te ontwikkelen. Daders zijn vaak ook sociaal verworpen.
Olweus (1991) beweerde dat pesten geen geïsoleerd gedrag is maar een onderdeel van deviant gedragspatroon van een individu dat al ver vóór de adolescentie herkenbaar is.
Uit onderzoek blijkt dat een deel van de daders sociaal zeer manipulatief is: door anderen te pesten er zelf beter/populairder van worden.
Daders die zelf gepest worden, de dader-slachtoffers, vertonen het meeste externaliserende probleemgedrag. Er is nog onduidelijkheid over de causaliteit: over de ‘wat nou wat’ beïnvloed. Het pestgedrag van sommige daders kan worden opgeroepen door het ontbreken van bepaalde sociale vaardigheden van sommige jongeren.
Olweus (2004) bedacht het Bullying Prevention Programme: daders, slachtoffers, klasgenoten en de klas en school als geheel. Ook wel een multilevelaanpak, lijkt het meeste geschikt.
De relatie tussen de ouder en de adolescent
De rol van ouders wordt vaak onderschat en de rol van vrienden overschat. Twee invalshoeken:
- De eerste invalshoek: Verschillende relaties bieden verschillende contexten voor ontwikkeling. Vriendschappen kunnen tegemoetkomen aan de wens tot intimiteit en kameraadschap. Relaties met ouders kunnen voldoen aan de behoefte aan zorg en gehechtheid. Tijdens de adolescentie treden er verschuivingen op die zorgen dat jongeren onafhankelijk worden van hun ouders.
- Det tweede invalshoek: Is gebaseerd op gehechtheidstheorie en aanverwante theorieën. De ouder-kindrelatie beïnvloed de relaties met vrienden die later gevormd worden. De vroege ervaringen en percepties die kinderen hebben van hun relaties, alsmede de verwachtingen die ze ontwikkelen worden opgenomen in een intern werkmodel. Gaat uit van continuïteit. In het moderne denken over gehechtheid is er echter ruimte voor unieke situaties en gebeurtenissen in de loop van de ontwikkeling die tot een aanpassing van het genoemde werkmodel kunnen leiden.
Tot slot bestaat er een theoretische veronderstellingen die tussen beide invalshoeken in liggen.