De invloed van de Verlichting op de psalmberijming van 1773
In de middeleeuwen was elke wetenschapsbeoefening onderworpen aan theologische inzichten. De wetenschappelijke ontdekkingen werden alle aan de theologie getoetst en op grond daarvan waar of niet waar bevonden. Na de reformatie krijgen we een tweedeling: de theologie verliest de "alomvattendheid" en humanisme en renaissance geven een nieuwe impuls aan vrije wetenschapsbeoefening. Rond 1700 mondt dat uit in de Verlichting.
Het ontstaan van de Verlichting
Na de reformatie werd het verband tussen kerk en cultuur steeds losser. Kunsten en wetenschappen zagen zich niet langer in hun ontplooiing beknot door de kerk en haar leiders. Mannen als Copernicus, Kepler, Galileï en Newton deden ontdekkingen die meestentijds haaks stonden op de aloude theologische inzichten. Al deze wetenschappelijke ontdekkingen gaven een welhaast onbegrensd vertrouwen in de mensenlijke rede (ratio=verstand). De kerk had hier weinig meer tegen in te brengen; een alomvattende overkoepelende filosofisch-theologische wereldbeschouwing ontbrak ten enenmale. Ook werd de kerk innerlijk verzwakt door godsdiensttwisten en tegenstellingen tussen confessies. De mens maakte zich langzaam maar zeker los van het gezag van de kerk en de Schrift. De Europese mens wordt "
mondig". De filosoof
Kant verwoordde dit als volgt: "De Verlichting is het uittreden des mensen uit de onmondigheid, waar hij door eigen schuld in verkeerde. Onmondigheid is de onmacht om zich van zijn verstand te bedienen zonder leiding van een ander." Het menselijk verstand hoefde nu alleen nog maar van de smetten van de traditie bevrijd te worden om tot volle wasdom te komen.
De godsdienst van de Verlichting
De Verlichting trok ook zijn sporen in de kerk. Men vond het redelijk om in een
Opperwezen te geloven; de god van alle godsdiensten. Geen enkele godsdienst bezat het alleenrecht op het gelijk. God was als het ware een diamant. Het hangt er maar vanaf aan welke kant je staat om een facet te zien glinsteren. Christendom, Islam, Boeddhisme, noem maar op, elke godsdienst zag een ander facet van dezelfde godheid. Waarom die dan niet het Opperwezen genoemd? Zo kwam elke godsdienst tot zijn recht.
Heel redelijk was ook om de
deugd te beoefenen. Dat kan nooit kwaad en werd door God in het tijdelijke en het eeuwige beloond. Ook zal de mens eenmaal bestraft of beloond worden voor alles wat hij in het leven gedaan heeft. Onrechtvaardige behandelingen, die tijdens dit leven nooit aan het licht kwamen, zullen openbaar komen. Ook dat is redelijk. Er moest dus een hiernamaals zijn, een
onsterfelijkheid. Opperwezen, deugdbeoefening en onsterfelijkheid zijn de drie pijlers van de godsdienst van de Verlichting. Natuurlijk is het geloof in God, beoefenen van deugd en het geloof in de onsterfelijkheid niet onbijbels, integendeel, maar de oppervlakkigheid van het verlichtingsdenken, waarin alles "redelijk" verklaard moest worden, haalde niet de diepte van het bijbelse geloof in een God die genade geeft zonder verdienste aan de kant van de mens.
Redelijk is ook dat, als in elke godsdienst maar een enkel facet van dezelfde god belicht is, men verdraagzaamheid heeft te betrachten jegens andersdenkenden: tolerantie. Men dient immers dezelfde god? Ook het begrip
tolerantie stamt uit de Verlichtingsgodsdienst.
Door alle natuurwetenschapelijke ontdekkingen werd God steeds verder uit het wereldgebeuren gemanoeuvreerd. Wat voor die tijd nog als wonder werd gezien, werd al gauw een natuurlijk verschijnsel. Natuurverschijnselen zoals onweer, bliksem, stormen en aardbevingen werden niet meer het directe ingrijpen Gods, maar vanuit de natuurwetenschap verklaarbaar. God werd steeds verder opzij geschoven ten bate van de
rede. Met het steeds verder uit het zicht raken van God, verdween ook het wonder. In later tijd kreeg dat de consequentie dat het rode potlood ging heersen over de Bijbel. Alles wat niet redelijk verklaarbaar was, niet te bergijpen was, kon ook niet waar zijn. De rede op de troon en God van de troon af.
Toch had God, het Opperwezen, alles geschapen. Ook dat was redelijk. Er moest toch een beginnende oorzaak zijn? God bemoeide zich in de optiek van de Verlichtingstheologen niet meer op een directe wijze met zijn schepping. Vanaf het begin had Hij in de schepping een reeks van natuurlijke wetten en processen gelegd, die hun eigen wetmatigheden volgden, zonder ingrijpen van de godheid. God werd vergeleken met een klokkenmaker, die heel nauwgezet alle raderen en radertjes dusdanig heeft afgesteld dat na het opwinden van het uurwerk alles zijn eigen onverstoorbare gang gaat. De klokkenmaker hoeft er niet meer naar om te kijken. Hij beschouwt zijn schepping van een afstand en grijpt niet in.
De theologie van de Verlichting wordt wel genoemd het
deïsme.
De psalmberijming van Datheen en de opdracht tot een nieuwe berijming
In de kerkdiensten van de Gereformeerde Kerk (na 1816 de Nederlandse Hervormde Kerk genoemd) werden psalmen gezongen uit de bekende psalmberijming van
Petrus Datheen (1566). Datheen had de psalmen letterlijk uit het Frans vertaald. Een haastklus, want de protestanten hadden geen complete berijming waaruit gezongen kon worden. Dat een dergelijke berijming vol met schoonheidsfoutjes zit, hoeft geen betoog. Toch bleef, ondanks alles, de berijming van Datheen in gebruik. Marnix van Sint Aldegonde liet een schitterende berijming het licht zien, die het echter moest afleggen tegen die van Datheen. In de zeventiende eeuw maakte de bekende dominee-dichter Revius een berijming van de psalmen, literair hoogstaand en kwalitatief veruit de meerdere van Datheens berijming. Ook Revius kon echter niet tegen Datheen op. In later tijd hebben mannen als Van Lodenstein en Voetius keer op keer aangedrongen op het maken van een nieuwe berijming; ook zij zagen de manco's van de bestaande berijming.
Velen hebben zich afgevraagd hoe dat mogelijk is geweest. Misschien dat Datheens berijming zo aansprak omdat die in het heetst van de strijd tegen Spanje tot stand kwam. Dat zou dan echter ook kunnen gelden voor die van Marnix van Sint Aldegonde. De opmerking dat de berijming van Datheen doortrokken is van de lucht van de brandstapels, is niet terecht: in de tijd dat de protestanten op de brandstapel terechtgesteld werden, bestond Datheens berijming nog niet.
Gezien het gedateerd zijn, vooral qua taalgebruik, van de berijming van Datheen, besloten de Staten Generaal een commissie in te stellen om tot een andere, begrijpelijker, berijming te komen. Dat was in 1772. Die commissie kreeg enkele criteria mee: de taal moest begrijpelijk zijn, de berijmde tekst moest niet strijdig zijn met de onberijmde bijbeltekst, in overeenstemming zijn met het geldende godsdienstige gevoelen van die tijd en niet in tegenspraak met de gereformeerde leer zoals die vervat is in de Drie Formulieren van Enigheid (de Heidelbergse Catechismus, de Nederlandse Geloofsbelijdenis en de Dordtse Leerregels). De opdracht was niet een volledig nieuwe berijming te maken, maar te kiezen uit bestaande berijmingen.
De "berijmingscommissie"
De commissie die aan de slag ging, bestond uit predikanten, gerecruteerd uit elk gewest van de Lage Landen. Te weten:
- Gelderland, A. v.d. Berg, predikant te Barneveld.
- Zuid-Holland, Joannes van Spaan, predikant te 's-Gravenhage.
- Noord-Holland, Rutger Schutte, predikant te Amsterdam.
- Zeeland, Josua van Iperen, predikant te Veere.
- Utrecht, Jacobus Hinloopen, predikant te Utrecht.
- Friesland, Georgius Lemke, predikant te Harlingen.
- Overijssel, Derk Semeins van Binnevest, predikant te Deventer.
- Stad en Lande (Groningen), Theodorus Lubbers, predikant te Groningen.
- Drenthe, Henrikus Johannes Folmer, predikant te Dwingelo.
- Als Amanuensis fungeerde Pieter Leonard van de Kasteele.
Bronnen
Een geheel nieuwe berijming stond dus niet voor ogen. De commissie vergeleek drie psalmberijmingen en maakte daar een selectie uit.
Uit de berijming van
Johannes Eusebius Voet uit 1764 werden de volgende psalmen en gezangen gekozen:
Psalm 1, 3, 6, 7, 8, 9, 10, 12, 14, 15, 16, 18, 20, 21, 22, 25, 27, 28, 30, 31, 32, 36, 38, 39, 40, 41, 44, 45, 48, 50, 51, 53, 54, 55, 57, 58, 60, 62, 63, 65, 68, 69, 72, 73, 76, 77, 78, 81, 83, 84, 85, 86, 87, 89, 94, 95, 96, 98, 99, 101, 103, 107 109, 110, 111, 112, 114, 116, 117, 118, 119, 124, 129, 131, 132, 133, 137, 138, 141, 142, 144 en 147.
Gezang 1, 2, 5 en 7.
Uit de berijming van het dichtgenootschap
"Laus Deo, Salus Populo" uit 1760 komen de volgende psalmen en gezangen:
Psalm 2, 5, 11, 13, 17, 19, 23, 24, 26, 29, 33, 34, 35, 37, 42, 43, 46, 47, 49, 52, 56, 59, 61, 64, 66, 70, 71, 74, 79, 80, 88, 90, 91, 92, 93, 97, 102, 104, 105, 106, 108, 113, 115, 120, 121, 125, 127, 128, 134, 135, 136, 139, 140, 143, 146, 148 en 149.
Gezang 3 en 4.
Uit de berijming van
Hendrik Ghijsen (1686) de volgende psalmen en gezangen:
Psalm 4, 67, 75, 82, 100, 122, 123, 126, 130 en 150.
Gezang 6, 8, 9, 10, 11 en 12.
Verlichtingselementen
Deugd
Elke berijming is een product van zijn tijd, dat is onoverkomelijk. Zo ook de berijming die in 1773 door de commissie aangeboden werd aan de Staten Generaal en de naam "Statenberijming" kreeg. Om te beginnen zijn er enige psalmverzen die een remonstrantse geest ademen. We denken bijvoorbeeld aan het vierde vers van psalm 1.
"
De Heer' toch slaat der mensen wegen gâ,
en wendt alom het oog van Zijn genâ,
op zulken, die oprecht en rein van zeden,
met vasten gang het pad der deugd betreden.
God kent hun weg, die eeuwig zal bestaan,
maar 't heilloos spoor der bozen zal vergaan"."
In dit vers, waarin ook de deugd genoemd wordt, wordt gesteld dat God voor
die mensen goed is, die deugdzaam leven: oprecht, rein van zeden, met vaste gang op het pad der deugd gaan. Dat is in flagrante tegenspraak met het Evangelie, waar gezegd wordt dat God het verlorene zoekt en zondaars (over het algemeen niet zo deugdzaam) tot zich roept. In dit vers gaat het dus om de vrome, godsdienstige mens. Als je maar braaf leeft, wordt dat door God beloond.
Het begrip
deugd komt 35 keer in de berijming voor; het berip deugdzaam 2 maal. De tegenstelling "ondeugd" komen we slechts één keer tegen. (psalm 117) Dit wil echter niet zeggen, dat al die keren dat het begrip
deugd gebruikt wordt, dit in on-bijbelse zin gebeurt. Negen keer wordt bij "deugd" gezinspeeld op de deugden van God, zijn eigenschappen. Zo staat er in psalm 138 vers 2: Door al Uw deugden aangespoord..." Hier gaat het over God zelf en niet over de goede eigenschappen van mensen. In psalm 14 vers 3 en psalm 53 vers 3 wordt gezegd: "Geen sterv'ling wil het pad der deugd betreên..." Ook dat is een voluit bijbels geluid.
In psalm 15 wordt het bedenkelijker. Vooral als we de vraag die in het eerste couplet gesteld wordt, in de volgende verzen beantwoord zien. In vers 1 wordt de vraag opgeworpen wie door God gekroond zal worden met heil. De volgende vier verzen geven als antwoord: wie oporecht is, wars is van valse streken, Gods wetten onderhoudt, ijverig de deugd betracht, een hekel heeft aan liegen (vers 2); niet roddelt, niet lastert, niemand oneer aandoet, geen smaad wil horen over een ander en ook niet vertelt (vers 3); wie verachting heeft voor verworpenen (!), achting heeft voor de gelovige, niet onnodig eden zweert en, mocht hij toch een eed afleggen, zich daar ook aan houdt, ongeacht de uitkomst (vers 4); die niet woekert met zijn geld, zich niet laat omkopen. Het vers besluit dan: "Wie dus oprecht en deugdzaam leeft, zal nimmer wank'len op zijn wegen."(vers 5). Kortom: hier wordt de lof van de deugd bezongen. En er is ook niets mis met een deugdzaam leven. Integendeel. Anders wordt het als dit als verdienste gezien wordt, als menselijke voorwaarde voor het heil.
Ook het laatste vers van psalm 58 spreekt over de goede vruchten van de deugd. Beloning voor de deugdzamen en straf voor de ondeugdzamen.
In het zesde vers van psalm 101 wordt door God aan hen die in het spoor van de deugd gaan, beloofd dat zij in Zijn dienst mogen staan.
Psalm 105 toont ons in het tiende vers de: "vrome Jozef, rijk in deugd..." En in het twaalfde vers was ieder in Egyte zich van Jozefs "verstand en deugd bewust..."
Niet alle psalmverzen waarin het woord "deugd" gebruikt wordt, zijn hier genoemd. Natuurlijk is ook niet elk gebruik daarvan misplaatst of onbijbels. Slechts als het gezien wordt als iets dat door God met genade beloond wordt, moet de onberijmde psalm er bijgepakt worden om te zien of iets dergelijks ook werkelijk in de context te ontdekken is. Tenslotte was het woord deugd een soort Verlichtingsstopwoordje.
God als Opperheer of Opperwezen
Hier kunnen we op twee manieren tegen aankijken. Bijbels gezien wordt God de God der goden genoemd, of (wellicht) anders gezegd: Opperheer. Vanuit het verlichtingsdenken ligt dat anders. In het voorgaande is aangetoond dat de naam "God" , als exclusief voor de God der Christenen, niet gebruikt moest worden. Elke god van elke godsdienst had even veel bestaansrecht. Daarom niet gesproken van Boeddha of Allah, God of Christus, maar van het "Opperwezen", waardoor de gelijkschakeling van alle goden werd benadrukt en geen enkele godsdienst tekort werd gedaan.
Deze beide wijzen van gebruik zien we in de berijming van 1773 terug. Vaak is het niet duidelijk welke betekenis van het begrip Opperheer bedoeld wordt.
In totaal wordt het begrip Opperheer 22 keer genoemd. Als equivalenten worden gebruikt: Opperkoning (1); Oppermacht (3); Oppermajesteit (9); Oppervoogd (1) en tenslotte Opperwezen (19).
Voor hen die geïnteresseerd zijn dit zelfstandig na te zoeken, geven we bij elk genoemd begrip het betreffenden psalmvers:
Opperheer : Ps. 2:2; 11:2; 21:5; 24:4; 34:1; 78:14 en 34; 79:6; 87:2; 92:1; 97: 1 en 4: 98:3; 105: 12 en 21; 106:1, 12 en 26; 108: 1 en 5; 136:3; 148:2.
Opperkoning: Ps. 28:2.
Oppermacht: Ps. 12:4; 90:2; 148:3. Bij de laatste twee psalmen moeten we bedenken dat met oppermacht hier één vanGods eigenschappen bedoeld wordt en niet Zijn zelfstandigheid.
Oppermajesteit: Ps. 26:7; 104:1 en 12; 106:24; 107: 1; 118: 1 en 14; 139:1; 143:1.
Oppervoogd: Ps. 75:4.
Opperwezen: Ps. 7:5; 8:1 en 9; 21:7; 33:4; 38:1; 40:2; 68:17; 71:16; 77:1; 78:11 en 18; 81:1; 96:5; 99:2; 102:8 en 15; 112:1; 113:1.
De rede (ratio)
Het verstand ging steeds meer de plaats innemen van God. Met het verstand was veel te bewijzen, zo niet alles. (na verloop van tijd). In Parijs werd tijdens de Revolutie zelfs de "godin van de rede" gekroond. In een kerk! Het begrip "rede", als echt verlichtingsitem, vinden we in de berijming slechts twee maal. En dan in twee volldedig identieke verzen. Het eerste vers van psalm 14 en het eerste vers van psalm 53 zijn volkomen aan elkaar gelijk:
"De trotse dwaas zegt in zijn boos gemoed:
"Daar is geen God". Zij doven
't licht der rede
en maken zich door gruwelijke zeden
afschuwelijk, daar is geen mens, die goed
op aarde doet".
Kortweg gezegd: Als je het bestaan van God ontkent, gebruik je je verstand niet.
Dichterlijke vrijheden
Niet direct gerelateerd aan het verlichtingsdenken, maar zeker niet vrij van een tik van het remonstrantisme, is de berijming van één van de bekendste psalmverzen, psalm 81 vers 12.
In de onberijmde Bijbelteksts staat: "Doe uw mond wijd open en Ik zal hem vervullen". Zoals een vogeltje in het nest niet anders dan de bek openspert om zich te laten voeden. In de berijming lezen we echter: "Opent uwen mond,
eist van mij vrijmoedig". Iemand die ergens recht op heeft, kan eisen. Op genade heeft echter niemand recht; het zou anders geen genade meer zijn. De berijmer van deze psalm spreekt zich zelf in de twee laatste regels van datzelfde vers weer tegen, door te stellen: "schenk Ik, zo gij 't
smeekt, mild en overvloedig." Beter zou aan het begin geweest zijn: vraagt aan Mij, of -omwille van de alliteratie-: vraagt
van Mij.
Het bekende eerste vers van psalm 42: "'t Hijgend hert, der jacht ontkomen, schreeuwt niet sterker naar 't genot, van de frisse waterstromen, dan mijn ziel verlangt naar God." In de onberijmde tekst is echter niets te lezen van een hert dat nog maar nèt aan de jager ontkomen is. We lezen daar: "Gelijk een hert schreeuwt naar de waterstromen, alzo schreewt mijn ziel naar U, o God."
Ook deze berijming heeft het nu al ruim 200 jaar volgehouden. In de jaren '60 van de vorige eeuw kwam er een Proeve van een nieuwe berijming en een nieuwe berijming zelf. Breed kerkelijk werd die niet gedragen, zodat in veel kerken 's zondags uit diverse berijmingen wordt gezongen.
Invoering
De invoering van de psalmberijming van 1773 stuitte hier en daar op grote bezwaren. Veel predikanten vonden de berijming niet bijbelgetrouw genoeg en onderkenden de invloed van de godsdienstige opvattingen van de Verlichting. Ook de nieuwe zangwijze die met de invoering van de berijming gepaard ging, kreeg niet overal evenveel waardering. Eén en ander is door Maarten 't Hart beschreven in zijn boek "Het psalmenoproer", waarin de problemen ter sprake komen die bij de invoering in de Grote Kerk van Maassluis ontstonden. Ook elders in het land, bijvoorbeeld in Vlaardingen, kwam het kerkvolk tegen de nieuwe berijming in het geweer.