De Vrijmaking in Ulrum 1943-1949
De scheuring binnen de Gereformeerde Kerken in Nederland waardoor de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt ontstonden, wordt altijd geplaatst in het jaar 1944. In het Groninger dorp Ulrum echter, net als in het naburige Leens trouwens, vond de uiteindelijke scheuring niet in 1944 maar in 1945, na de bevrijding, plaats. Wat niet wegneemt dat zich ook daar het bizarre verschijnsel voordeed dat een deel van de strijd zich afspeelde tijdens de Tweede Wereldoorlog...
inhoud
De Vrijmaking
Als een kerkelijke gemeenschap door onderlinge onenigheid uiteen valt, is dat meestal een ingrijpende gebeurtenis. Zeker vroeger was dat het geval, toen het overgrote deel van de bevolking in kerkelijke verbanden aaneengesloten was. Daardoor had een scheuring in een kerkelijke gemeenschap effect op velen en was het ook een gebeurtenis met de nodige maatschappelijke consequenties. En als de strijd zich dan ook nog eens grotendeels afspeelt tijdens de Tweede Wereldoorlog, dat wil zeggen in een periode waarop men – als volk – in een worsteling op leven en dood verwikkeld was om als vrije, democratische natie te kunnen blijven voortbestaan, dan is er heel wat aan de hand.
Kerkelijk conflict
Welnu, de hier geschetste situatie deed zich voor in ons land in de Tweede Wereldoorlog vanwege een theologisch conflict binnen de Gereformeerde Kerken in Nederland (GKN); een conflict waaruit de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt en de Gereformeerde Kerken (die we hier gemakshalve met “Synodaal” zullen aanduiden) ontstonden. Het conflict – het woord “strijd” kan ook met recht gebruikt worden - wordt meestal kortweg aangeduid met “de Vrijmaking van ‘44”.
De Vrijmaking heeft indertijd een scheuring tot gevolg gehad die dwars door dorpsgemeenschappen en stadswijken, verenigingen en scholen, families en soms zelfs dwars door gezinnen liep. De gevolgen waren dus diepgaand, en zeker was dat het geval op het Groninger land, waar de GKN sinds haar ontstaan altijd veel aanhangers hadden.
Gevoelig
De Vrijmaking is dus, afgezien van de theologische kant van de zaak, ook een onderwerp van kerk-historisch en sociaal-historisch belang. Toch wordt er niet veel over het onderwerp gepubliceerd. Mogelijk komt dat omdat het nog te ‘vers’ is. Velen die er als volwassen kerklid actief bij betrokken waren, leven nog; het ligt nog gevoelig.
Als wij er hier over publiceren, willen we dat zo objectief mogelijk doen, zonder persoonlijke beschouwingen en zonder beoordeling van de feiten. We laten – na een korte beschrijving van de voorgeschiedenis van het conflict – het notulenboek van de kerkenraad spreken. Hoewel, wat is objectief? De notulen zijn geschreven door iemand die binnen de kerkenraad ook een bepaalde positie innam en zodoende misschien, onbewust, selectief en subjectief heeft genoteerd. Maar in ieder geval komt het persoonlijk oordeel van de samensteller van dit artikel niet aan bod.
In 1892 was door een samengaan van de kerken die waren voortgekomen uit de
Afscheiding van 1834 - die in Ulrum begon o.l.v. ds. Hendrik de Cock - en de Doleantie van 1886 o.l.v. Abraham Kuyper, het kerkgenootschap der “Gereformeerde Kerken in Nederland” ontstaan. Eigenlijk al vanaf het begin bestonden er in die kerken verschillen van inzicht ten aanzien van enige theologische vraagstukken. Het ging om ingewikkelde kwesties in verband doop, verbond en wedergeboorte. De zogenaamde synode van Sneek, die in werkelijkheid in Utrecht werd gehouden en duurde van 1939 tot 1943, kwam wel tot leeruitspraken ten aanzien van die kwesties, maar een aantal theologen was het er niet mee eens, voelde zich in verband met de oorlog beknot in de mogelijkheden van verweer (haar voorman, professor K. Schilder uit Kampen was door de Duitsers eerst
gevangen gezet en kreeg naderhand een publicatieverbod). Deze bezwaarden vroegen om uitstel van de besluitvorming tot na de oorlog. In ieder geval wilden zij zich niet binden aan een synodaal standpunt dat ze op grond van bijbel en belijdenis verwierpen en waarvan ze vonden dat het kerkordelijk gezien onjuist tot stand gekomen was.
Binding aan een synodebesluit?
Het ging om ingewikkelde kwesties, waarover aan universiteit en hogeschool gediscussieerd werd door theologen, maar via de dominees en de kerkelijke pers kwamen de geschilpunten ook in de gemeente. Voor een gemiddeld gemeentelid waren de geschillen (waarbij het om vragen ging als ‘dient een gedoopt kind wel of niet voor wedergeboren gehouden te worden?’) moeilijk te behappen, maar waar het ging om het al of niet gebonden-zijn aan een synode-uitspraak, met name in oorlogstijd, lag dat anders. En al spoedig was het gereformeerde kerkvolk verdeeld in twee kampen die elkaar hevig bestreden. En dat terwijl er om hen heen een wereldoorlog woedde. Een ongelooflijk fenomeen, te meer omdat juist onder degenen die zich verzetten tegen de Duitse bezetters, verhoudingsgewijs, veel gereformeerden waren!
Professor Schilder en de zijnen wilden zich, hoe dan ook, niet binden aan de synodale uitspraken, waarop de professor op 23 maart 1944 geschorst en op 3 augustus van dat jaar afgezet werd. Toen deze zich met een ‘Acte van Vrijmaking’ op 11 augustus losmaakte van de GKN, waren er enkele mede-hoogleraren en velen onder de dominees en gemeenteleden die hem volgden. In de praktijk betekende dat, dat vele gemeenten scheurden, met alle ellende van dien.
Ulrum en omgeving
Ook in Ulrum (net als trouwens in de naburige dorpen Houwerzijl, Leens, Schouwerzijl, Pieterburen en de meeste andere plaatsen in Groningen) waren er binnen de Gereformeerde Kerk twee partijen ontstaan. In Ulrum - maar ook dat geldt voor vele Groninger dorpen – was dat extra ingrijpend omdat veruit de meeste inwoners er naar de Gereformeerde Kerk gingen. Daarbij was het in Ulrum een factor van belang dat zowel de dominee, als de scriba en een van de boekhouders tot de bezwaarden behoorde.
Laten wij hier verder zien hoe die geschiedenis ons door het notulenboek van de kerkenraad verteld wordt
apr.1943
Ingekomen: bezwaarschrift van Professor K. Schilder tegen de houding en zelfcontinuering van de Generale Synode. Het geschrift wordt “ter rondlezing gegeven”. In een nader vast te stellen vergadering zal de kerkenraad zijn houding vaststellen.
juni '43
De classis (Warffum) blijkt een schrijven verzonden te hebben naar de Gen. Synode waarin de bezwaren van de classis uiteengezet zijn ten opzichte van de handelwijze der Gen. Synode van Sneek inzake zelfcontinuering. Aangedrongen wordt op ”rustige en weloverwogen behandeling van deze kwestie, in 't belang der kerken”.
nov. '43
Voor velen binnen de kerkenraad is het 'voor wedergeboren houden van de kinderen der gelovigen' krachtens besluit der Gen. Synode van Utrecht en de binding daaraan voor kandidaten en predikanten, een probleem. Als de Gen. Synode daar bij blijft, staan deze bezwaarden voor een gewetensconflict. Tijdens de vergadering deelt de voorzitter (de predikant ds. J. van Nieuwkoop) mee, tot de bezwaarden te behoren.
jan. '44
In een algemeen schrijven van de Gen. Synode aan de kerken, is gesteld dat door de predikant niets mag worden geleerd dat in strijd is met de leerbesluiten van 1943. Broeder-ouderling Modderman en de predikant hebben een vergadering te Utrecht bijgewoond waar gesproken werd over moeilijkheden die ontstaan zijn n.a.v. synodale beslissingen. “Dit was geen protestvergadering, eer een consciëntie-kreet.” Bij de Gen. Synode zal aangedrongen worden op uiterste voorzichtigheid en op het ontzien van de consciëntie.
Bij het lezen van de notulen valt op, dat er over de Tweede Wereldoorlog of zaken die daarmee in verband staan heel weinig aan de orde komt in de vergaderingen van de kerkenraad. In een tijdsbestek van een jaar zijn dat slechts twee kleine aangelegenheden ( een instructie betreffende maatregelen bij luchtalarm tijdens de eredienst, en een collecte voor gevangenen in concentratiekampen) en een kwestie van ingrijpender aard. Dat laatste betreft 'de zaak Lollinga'. Broeder H. Lollinga, die als ouderling deel uitmaakt van de kerkenraad, heeft laten weten zijn zoon niet tegen te zullen houden als deze zich moet laten keuren voor arbeidsdienst in Duitsland – dit vanwege het gevaar dat een weigering met zich mee zou brengen. Bovendien vindt Lollinga dat hij als ouderling dan ook moeilijk andere gemeenteleden kan aansporen tot zo'n weigering (en dat moet eigenlijk wel, want de officiële richtlijn van de Synode was, dat gereformeerden niet naar Duitsland dienden te gaan voor arbeidsdienst en ook de oproep tot keuring daarvoor moesten negeren). Mede-kerkenraadslid B. Rietema is de enige die begrip op kan brengen voor het standpunt van Lollinga, en hij dreigt zelfs met aftreden als Lollinga geschorst zou worden. Na de nodige discussie besluit de kerkenraad, Lollinga niet te schorsen, maar te adviseren ontheffing als kerkenraadslid te vragen. Rietema wordt opgeroepen ' zijn dwaling' in te zien. Lollinga gaat akkoord. Rietema blijft echter ' in zijn dwaling volharden' en dat ontwikkelt zich nog tot een kwestie van formaat, waarbij Rietema tenslotte wegblijft uit de kerkenraad. Later vindt er een verzoening plaats.
De Vrijmaking te Ulrum in geschiedschrijving L. de Jong
In verband met de Duitse bezetting speelde nog een andere zaak. Een zaak die te maken had met de Vrijmaking en die de Geref. Kerkenraad van Ulrum in direct contact bracht met de Duitse justitie en zodoende ook aandacht kreeg in een van de boeken van dr. L. de Jong over “Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog”. We lezen namelijk in deel 9, blz. 1159 (waar het gaat over de gebeurtenissen binnen de Gereformeerde Kerken in 1944) dat in oktober 1943 ds. Jac. van Nieuwkoop met de secretaris van zijn kerkenraad naar het ‘Generalkommissariat für Verwaltung und Justiz’ te Apeldoorn was ontboden om er een schrobbering in ontvangst te nemen. De gereformeerde kerkenraad van Ulrum had namelijk een gemeentelid dat vrijwillig was gaan werken in Duitsland, de kerkelijke bevestiging van het huwelijk geweigerd. De Duitser met wie zij spraken – zo vertelde ds. Van Nieuwkoop later – had zich zeer verbolgen getoond op de jongere gereformeerde predikanten, en nog meer op de man die hij hier op de achtergrond zag staan: prof. Schilder. Van Nieuwkoop kreeg bij die gelegenheid een brief van de’ ‘Reichskommissar’ in Nederland, Seyss-Inquar, te lezen waarin vermeld stond dat Schilder vogelvrij was en dat iedere Duitse soldaat die hem voor zijn geweer kreeg, het recht had hem neer te schieten.
Dat moet een brief geweest zijn, aldus het commentaar van L. de Jong op dat verhaal, die verzonnen was om de Ulrumers te intimideren. Want in werkelijkheid hadden de Duitsers er alleen maar belang bij dat prof. Schilder ongedeerd bleef om te kunnen blijven schrijven over kerkelijke aangelegenheden; zo immers zou de onrust onder het gereformeerde volksdeel beter gaande blijven dan wanneer de professor niet meer zou kunnen publiceren. Wel moest Schilder zich beperken tot kerkelijke aangelegenheden; ’t mocht niet over politieke zaken gaan. (Want zijn artikelen waarin de politiek ter sprake kwam, waren ronduit anti-Duits en hadden hem al – zoals we gezien hebben - gevangenschap en een publicatieverbod opgeleverd.)
Vanaf mei 1944
mei ‘44
Schilder is intussen geschorst. In verband daarmee heeft de synode de kerken verzocht om gebed. In de laatste alinea van het betreffende schrijven staat dat het gebed nodig is “om de tuchtoefening over prof. Schilder met de gewenste vrucht te bekronen”. Binnen de Ulrumer kerkenraad rijzen bezwaren tegen die alinea, vanwege het eenzijdige karakter ervan. De laatste alinea zou genegeerd kunnen worden, maar dat stuit ook op bezwaren. Besloten wordt tenslotte, het hele stuk maar niet te lezen.
16 sept. ‘44
Er zijn weer diverse stukken binnengekomen (van verschillende kerken en van de synode) i.v.m. de “spanning en verwarring in onze kerken”. Ze worden alle terzijde gelegd, want “het is duidelijk dat ook in ons midden geen eenheid is”.
26 sept. ‘44
Buitengewone vergadering van de brede kerkenraad naar aanleiding van een instructie van de kerk van Pieterburen i.v.m. de komende classisvergadering. Pieterburen heeft namelijk meegedeeld dat zij binding aan de synodebesluiten 1905-1942 zal afwijzen en verzoekt aan de classis, hetzelfde te doen. Dit zou kunnen leiden tot een scheuring, dus een extra vergadering van de Ulrumer kerkenraad is op z’n plaats.
Predikant Van Nieuwkoop is een voorstander van het stopzetten van de hele discussie binnen de kerk. De kwestie is z.i. niet zozeer hoe men inhoudelijk over het synodebesluit van 1942 denkt, maar de binding eraan. Sommige kerkenraadsleden willen tijd winnen en pleiten voor uitstel; anderen willen loyaal zijn aan het (meerderheids)besluit van de synode. T.a.v. het voorstel van Pieterburen in de komende classisvergadering, wordt besloten dat Ulrum vóór de vergadering zal meedelen dat ze zich zal onthouden van stemming. (Dit is de enige manier om de vrede – in Ulrum – te bewaren, want men komt er niet tot een eensluidend standpunt.)
14 okt. ‘44
Het blijkt dat de classis een besluit over de instructie van Pieterburen heeft uitgesteld. 16 oktober is er daarom weer een classisvergadering. De vraag is nu of de kerken binnen de classis de kerk van Pieterburen wettig vertegenwoordigd achten (op die classis). De meningen binnen de Ulrumer kerkenraad zijn verdeeld. De voorzitter stelt voor, dat Ulrum zal verklaren dat zij tegen het afwijzen is van Pieterburen als ‘wettig vertegenwoordigde kerk’ (en dat zou Pieterburen dan niet zijn omdat ze zich niet wilde binden aan het synodebesluit; Pieterburen wilde zich niet binden omdat ze vond - en dat was dus het standpunt van de bezwaarden binnen de Geref. Kerken – dat synodebesluiten die niet op Gods woord, de Belijdenis en de Kerkenorde rusten, niet het geweten mogen binden. 6 leden van de Ulrumer kerkenraad zijn het eens en 8 leden zijn het oneens met dominee Van Nieuwkoop (en de raad van Pieterburen ).
nov. ‘44
Het blijkt dat de kerk van Pieterburen en die van Roodeschool al gescheurd zijn. Enige gemeenteleden hebben voorgesteld, een predikant van buiten (namelijk ds. Toornvliet van Groningen) uit te nodigen de problemen binnen de Kerken te komen toelichten; want met name de synodale kant van de zaak mag wel eens wat meer en beter voor het voetlicht worden gebracht, zo menen deze gemeenteleden. Sommige kerkenraadsleden zijn voor, anderen tegen; de laatsten vooral omdat ze vrezen dat zo’n optreden van een ‘synodale dominee’ alleen maar tot onrust leidt – en de kerkenraad wil toch juist proberen de eenheid zoveel mogelijk te handhaven?! 7 leden zijn voor de komst van Toornvliet, 6 tegen. Na veel aandringen van de tegenstanders wordt besloten toch af te zien van de uitnodiging en de broeders uit de gemeente die de spreker wensten te horen, persoonlijk op de hoogte te stellen van het kerkenraadsbesluit.
Het bevrijdingsjaar 1945
13 jan. 1945
Er is weer een circulaire binnengekomen over De Kwestie, van de Particuliere Synode dit maal. Nu is de vraag of die wel of niet verspreid moet worden in de gemeente. De Ulrumer kerkenraad is verdeeld in twee kampen: een deel van de kerkenraad wil verspreiden, “omdat het plicht is”, het andere deel wil dat niet omdat men er aan twijfelt of De Kwestie wel objectief belicht wordt.
Eenzelfde discussie is er over een brochure die samengesteld is door een gemeentelid: broeder Meyer. In die brochure staat een voorwoord van een oud-predikant van Geref. Kerk in Ulrum, ds. Neerken. Zo verschijnen er doorlopend brochures, naar aanleiding waarvan de kerkenraad dan discussieert over de vraag of verspreiding in de gemeente wel of niet gewenst is.
10 febr. 1945
Er moet een gemeentevergadering komen. Maar wat moet er dan gezegd worden over De Kwestie…? Men zal toch als kerkenraad als eenheid naar buiten moeten treden! Afgesproken wordt, dat men zal proberen onder woorden te brengen (en dus naar buiten toe uit te dragen) dat wat de leden van de raad (nog) samenbindt.
23 febr./ 1 maart 1945
Er is op 23 februari een extra vergadering belegd om te bespreken “de meningsverschillen op dogmatische en kerkelijk gebied”. Aan de orde komt dan eerst de verspreiding van de brochure van broeder Meyer. Men komt er niet uit. Besloten wordt, Meyer te vragen op 1 maart in een kerkenraadsvergadering te komen om zijn brochure toe te lichten. Op die bijeenkomst blijkt dat het verhaal de ronde deed in Ulrum dat ds. Neerken (die in zijn tijd in Ulrum hoog aangeschreven stond en wiens woord dus nog altijd veel invloed had) vroeger in Ulrum de mening van de bezwaarden was toegedaan. Daarom hadden broeder Meyer en de dominee het nodig gevonden dit verhaal openlijk te weerspreken – door middel van die brochure.
7 maart 1945
Na de ‘bidure voor het gewas’ komt de kerkenraad weer bijeen. De verspreiding van lectuur in de gemeente blijft een twistpunt. Al naar gelang de inhoud van het schrijven is een deel van de kerkenraad tegen of juist voor. Ook anderszins worden de dogmatische en kerkrechterlijke twistpunten weer eens besproken. Men komt niet tot overeenstemming. Wel komen de broeders tot de conclusie dat zij nog wel gezamenlijk Heilig Avondmaal kunnen vieren.
14 maart
De discussie wordt voortgezet. Ook worden de bezwaarden uitgenodigd door de kerkenraad om voor de volgende keer een “verklaring van gevoelen” op te stellen. Dit in navolging van de Geref. Kerk in Leens, waar dat ook is gedaan en waar (voorlopig) de eenheid binnen de kerk bewaard is gebleven.
21 en 22 maart
Men komt er niet uit. Ook is er geen overeenstemming over de vraag wat de rol van de classis in dezen zou moeten zijn. En 22 maart is er al weer een bespreking. Deze keer is er trouwens voor het eerst sprake van “vrijgemaakte kerken” die activiteiten ondernemen.
24 maart
Dit is een buitengewone vergadering (op zaterdag) van de brede kerkenraad, in verband met de verkiezing van ambtsdragers. De vraag is, of die verkiezing in deze situatie wel gehouden moet worden. Zal dat geen extra onrust met zich meebrengen of zal juist het optreden van een nieuwe kerkenraad leiden tot een “rustige samenwerking”?
4 april
Eindelijk komen ook eens weer wat andere zaken aan de orde. Onder andere een gemeenschappelijk biduur in Ulrum voor de nood in bezet gebied, samen met Hervormden en Christelijk Gereformeerden. De voorzitter krijgt volmacht om hierin te handelen naar bevind van zaken.
6 april
Nu moet de tekst vastgesteld worden van een boodschap aan de gemeente over De Kwestie. De gemeente zal ingelicht worden over de besprekingen (in de afgelopen periode), de genomen beslissingen en de basis voor samenwerking. De broeders Klein en Zwartenkot hebben een concept gemaakt. Op deze vergadering blijkt dat er een belijdenisattestatie is binnen gekomen van de kerk van Vleuten-De Meern “vrijgemaakt naar art. 31 K.O.” De nieuw-ingekomenen zullen bezocht worden en aan hen zal de “pasgevonden basis” voorgelegd worden.
De oorlog is voorbij...maar de kerkelijke strijd gaat door
Aan de Tweede Wereldoorlog is ondertussen (in Europa) een einde gekomen, er is een bevrijding gevierd en met veel moeite herrijst Nederland, maar niets, helemaal niets daarover in het notulenboek van de kerkenraad (!)
11 mei
Er blijkt geld ingezameld te zijn door br. Heller ten bate van steun aan “kleine kerken der vrijgemaakte gemeenten”. Bezwaarde kerkenraadsleden hebben er ook aan gegeven. De andere kerkenraadsleden keuren dat ten zeerste af; ze zien dat als een verbreking van de ”zojuist gevonden basis van samenwerking en symptoom van scheuring”. Het zou
zo onmogelijk zijn samen Avondmaal te vieren. Broeder Zwartenkot wil daarover spijtbetuiging van de bezwaarde kerkenraadsleden, anders zal hij in ieder geval geen Avondmaal kunnen vieren met hen. Dit voorval leidt tot “verwarde discussie, felle beschuldigingen en onverantwoorde uitdrukkingen”. Tenslotte wordt voorgesteld, aan de kerkvisitatoren hierover “voorlichting” te vragen.
15 mei
De visitatoren zijn aanwezig in deze vergadering. Zij stellen, dat steun aan acties van Vrijgemaakte Kerken, actievoeren is tegen de Geref. Kerken in synodaal verband; dat moet dus veroordeeld worden.
23 mei
Buitengewone vergadering van de Brede Kerkenraad. Het advies van de kerkvisitatoren wordt besproken. Tien leden willen het advies overnemen, zes niet. De visitatoren zullen om nader advies vragen. (In een reactie - geschreven door ds. J. Dijk van Winsum - adviseren de visitatoren, de zes broeders te vermanen; de zes zullen in ’t vervolg moeten afzien van praktijken die niet sporen met het synodale beleid. )
1 juni
In de vergadering van 1 juni wordt het antwoord van de kerkvisitatoren besproken. Bij stemming blijken tien van de kerkenraadsleden het advies van de visitatoren te willen aanvaarden en uit te voeren; zes leden willen dat niet.
Broeder Klein stelt voor, aan de gemeente bekend te maken dat de kerkenraad het inzamelen van geld voor vrijgemaakte kerken afkeurt. De tekst van die afkondiging zou moeten luiden:
“Naar aanleiding van een gehouden geldinzameling in onze gemeente voor vrijgemaakte kerken, meende de kerkeraad het volgende te moeten afkondigen: De kerkeraad is van oordeel dat het financieel steunen van vrijgemaakte kerken afkeurenswaardig is en dat het met het lidmaatschap der Gereformeerde Kerk in overeenstemming is, zich hiervan in de toekomst te onthouden.”
Alleen de groep van tien broeders steunt dit voorstel. Wel de meerderheid dus. De voorzitter stelt dan, dat het voor hem ondoenlijk is, deze afkondiging voor te lezen. De broeders vragen zich af, of een predikant dit mag weigeren. De predikant zal het op de komende classisvergadering (6 juni) vragen. Besloten wordt een ‘genabuurde kerk’ te verzoeken, in deze kwestie mee te beslissen. Zoutkamp zal gevraagd worden.
Maandag 18 juni
(Dit is de laatste brede kerkenraadsvergadering vóór de scheuring; in ieder geval, de laatst genotuleerde vergadering van de nog ongedeelde gereformeerde kerkenraad in Ulrum)
De gereformeerde dominee van Zoutkamp, ds. Lankhuijzen, zit de vergadering voor. Beide partijen komen aan het woord.
De bezwaarden spreken uit dat ze zich niet meer kunnen schikken in de synodale besluiten, hoewel ze dat ter wille van de eenheid zo lang mogelijk hebben geprobeerd. Ds. Van Nieuwkoop stelt dat Ulrum zal moeten beslissen: of de synodale besluiten eerbiedigen of niet; en hij verwijst daarbij naar art. 31 van de Kerkorde Ds. Lankhuijzen stelt voor om met die beslissing nog te wachten. Ds. Van Nieuwkoop zegt dat hij in z’n prediking niet meer kan zwijgen; hij zal openlijk moeten laten blijken waar hij staat. Lankhuijzen dringt er op aan, de komende classisvergadering af te wachten voor men het tot een scheuring laat komen. Dit wordt besloten. En de notulen eindigen dan met de zin “Ds. Lankhuijzen gaat voor in dankzegging en gebed”; ze zijn getekend door Van Nieuwkoop (preses) en Til (scriba).
(Het nieuwe notulenboek begint met de notulen van de vergadering van de “Raad der Gereformeerde kerk te Ulrum” op 5 juli 1945 met de vier kerkvisitatoren in de classis Warffum: ds. J. Dijk, ds. S.D. Lankhuizen, ds. H. de Zwart en ds. J. Gootjes.)
“Aanleiding tot deze vergadering is het feit dat in een vorige vergadering zes leden van de kerkeraad (de predikant, drie ouderlingen en twee diakenen) hebben verklaard zich niet te kunnen conformeren met de besluiten van de generale synode en daarover ook niet te zullen zwijgen.”
Ds. Van Nieuwkoop opent deze vergadering en zet kort de opvattingen van de bezwaarden uiteen. Daarna neemt ds. Gootjes van Baflo de leiding van de vergadering over. “Hierna ontstaat tussen de visitatoren en ds. V. Nieuwkoop een broederlijke en hoogstaande discussie” die drieënhalf uur geduurd heeft. De bezwaarde broeders (ds. J. van Nieuwkoop, E. Modderman, G.J. Til, E. v.d. Veen, J. Kruiger en R. Venema ) zijn echter niet te overtuigen. Hierna adviseren de kerkvisitatoren de zes broeders te schorsen op grond van art. 79 en 80 k.o. omdat ze zich schuldig maken aan scheurmaking – tenzij ze alsnog bereid zijn zich te voegen nnar de besluiten der synode.
6 juli
(Dit is een gecombineerde vergadering van de raad van de Gereformeerde Kerk van Ulrum en die van Zoutkamp. De notulen zijn getekend door Buwalda (preses) en Mulder (scriba).) De bezwaarde broeders blijken niet bereid te zijn zich te voegen en de kerkenraad van Ulrum spreekt een schorsing uit (“in samenwerking met de raad van Zoutkamp”). Ds. Van Lankhuijzen doet nog een dringend beroep op de bezwaarden zich te bezinnen en terug te keren als ambtsdragers der Gereformeerde Kerk. Ds. Van Nieuwkoop antwoordt dat zij dat niet kunnen; en hij zegt: “Onze wegen gaan uiteen. Doch wat er ook verder gebeurt, het wederzijds respect zal hier blijven.” Vervolgens verlaten de geschorste ambtsdragers en de broeders van Zoutkamp de vergadering. De rest van de raad van Ulrum blijft achter; die ambtsdragers hebben nog heel wat problemen te bespreken: Hoe moet de gemeente ingelicht worden; welke opdracht moet de koster hebben; hoe te handelen met de boekhouders der kerk en de diaconie.
7 juli
De zaterdagmiddag daarop volgend, aanvang 15.00 uur, vergadert de raad weer. Er wordt gesproken over het schorsingsbesluit dat zondagmorgen zal worden voorgelezen. Aansluitend op de middagdienst zal dan de gemeente nader voorgelicht worden. Ds. Van Zanden van Groningen zal voorgaan en die voorlichting ook geven.
De scheiding is een feit
(In het notulenboek staat een “overzicht van zondag 8 juli”. Het blijkt dat er tijdens de morgendienst slechts enkele bezwaarden aanwezig waren; zij verlieten, nadat het schorsingsbesluit was voorgelezen, de kerk.)
9 juli
De brede kerkenraad vergadert alweer. Aan de orde is de vraag, hoe gehandeld dient te worden ten aanzien van de bescheiden der kerk die nog in handen zijn van de geschorste scriba (Til) en boekhouder V.d. Veen. Er is advies gevraagd, en geadviseerd is, de bescheiden zo spoedig mogelijk op te vragen. Dit advies wordt opgevolgd: nog diezelfde avond zullen de broeders Buwalda en Klein de scriba en boekhouder bezoeken, en de broeders V.d. Berg en Oldenhuis zullen de boekhouder van de diaconie (Kruiger) bezoeken.
11 juli
Er blijkt een vrijmakingsbesluit, gedateerd 9 juli 1945, binnengekomen te zijn. Het geschrift is ondertekend door de zes geschorste kerkenraadsleden. De groep stelt dat de Raad van de Gereformeerde Kerk te Ulrum kennis heeft genomen van de dogmatische en kerkrechtelijke beslissingen der Generale Synode van Sneek-Utrecht (1939-1943) en heeft moeten constateren dat de beslissingen van die synode niet schriftuurlijk zijn, dat binding daaraan dus niet gevraagd kan worden en dat schorsing van ambtsdragers die daaruit voortvloeit daarom niet in overeenstemming is met de Schrift en de Kerkorde. Sterker nog, wat de K.O. betreft: in art. 31 is het fundamentele recht vastgelegd dat men zich niet gebonden hoeft te achten aan een synodebeslissing die niet in overeenstemming is met de Schrift. De Raad moet dus constateren dat door de Generale Synode en alle kerken die haar volgen het kerkverband is verbroken. Daaruit vloeit voort dat de Raad met die Synode en kerken geen kerkelijke gemeenschap meer kan hebben. Wel zal hij die gemeenschap zoeken met die kerken die zich wel blijven stellen op de Grondslag van Schrift, Belijdenis en Kerkorde.
Kort gezegd: de groep van zes stelde zich voor als de voortzetting van de wettige kerkenraad. Met andere woorden, zij en degenen die haar volgden achtten zich de wettige voortzetting van de Gereformeerde Kerk (die, officieel, in 1892 geformeerd was). Er waren nu dus twee kerken die beide claimden de wettige voortzetting van de Gereformeerde Kerk te zijn. De boekhouders en de scriba (die tot de bezwaarden hoorden) waren dan ook niet van plan – zo lezen we verderop in de notulen – de stukken van de kerk die zij in hun bezit hadden, over te dragen aan de andere kerkenraad (die de grootste groep vertegenwoordigde en alleen al op grond daarvan meende de kerkenraad van de (officiële) Geref. Kerk in Ulrum te zijn).
12 juli
Ds. Van Nieuwkoop en scriba Til komen in de vergadering om te overleggen over zakelijke aangelegenheden (gebruik van het kerkgebouw, verdeling van gelden en dergelijke). De kerkenraad (synodaal) biedt het gebruik van het lokaal achter de kerk aan. De Vrijgemaakten vragen echter medegebruik van de kerk als geheel en ze stellen ook voor, de kosten daarvan te delen. De twee groepen zijn het dus niet met elkaar eens en V. Nieuwkoop en Til vertrekken weer, om eerst met hun achterban te overleggen.
18 juli en verder
Er wordt op die datum en ook daarna veel vergaderd over allerlei zaken die voortvloeien uit de splitsing. (Ds. Lankhuijzen is consulent). Er zijn veel problemen, wat de zakelijke kant betreft, maar ook wat betreft de pastorale arbeid in de gemeente. Bovendien moet de kerkenraad aangevuld en een nieuwe predikant beroepen worden. En, zo blijkt uit de notulen, naast de scheidingsperikelen, vraagt ook het ‘gewone‘ kerkelijke werk steeds meer aandacht.
Vergaande geschillen
Zoals gezegd, de problemen in verband met de splitsing waren vele. Zelfs de rechter moest er aan te pas komen. Zo werd de voorzitter van de S-kerkenraad door de V-kerkenraad gedagvaard in kort geding (op 14 november 1945) over het gebruik van de kerk. De rechter oordeelde dat de Vrijgemaakten de kerk eigenlijk niet nodig hadden, omdat ze het lokaal achter de kerk konden gebruiken. ’t Gevolg was, dat zij het gebruik van het lokaal toen wel aanvroegen. Onder voorwaarden werd dat toegestaan.
Een heikel punt was de pastorie. Die pastorie (naast de ‘synodale kerk'), werd sinds de splitsing bewoond door de ‘vrijgemaakte dominee’ (Van Nieuwkoop). En wat moest er nu gebeuren als de Synodalen een nieuwe predikant zouden krijgen? – het beroepingswerk was in volle gang. De S-kerkenraad had er blijkbaar weinig hoop op dat die nieuwe predikant dan zonder meer in de pastorie zou kunnen trekken, want hij kocht – toen die mogelijkheid zich in januari 1946 voordeed - het huis aan de Elensterweg (nr. 13) waar mej. Wieringa had gewoond (voor ƒ 6000,-).
Een eigen 'synodale' dominee
In juni 1946 nam ds. G.W. van Houte het beroep vanuit Ulrum aan. De S-kerkenraad wilde hem natuurlijk in de pastorie laten wonen en bood daarom aan ds. Van Nieuwkoop de woning aan de Elensterweg te huur aan. Het lukt niet om tot overeenstemming te komen en zo ontstond er een ‘pastoriekwestie’. Beide kerken namen een jurist in de armen om recht te verkrijgen. De S-kerkenraad stelde voor dat de Vrijgemaakten de helft van het geld (van de ‘oude kerk’) dat zij in hun bezit hadden – het ging om ƒ5000,- - zouden behouden in ruil voor de pastorie, het beheersrecht van de twee diakoniewoningen (die door Vrijgemaakten werden bewoond) en het archief. De V-kerkenraad vond dit niet acceptabel en kwam, via zijn advocaat, met een tegenvoorstel. Men kwam echter niet tot overeenstemming. Uiteindelijk besliste, in kort geding in oktober 1947, de rechter: De pastorie is voor de Gereformeerden-Synodaal en de woning aan de Elensterweg kan worden gebruikt door de Gereformeerden-Vrijgemaakt tot hun eigen pastorie klaar is.
In april 1948 was er een gesprek tussen de twee partijen over onderhoud van de woning aan de Elensterweg. De S-kerkenraad bood toen, aan de Vrijgemaakten, de woning te koop aan, voor ƒ 6500,-. De Vrijgemaakten vonden dat echter teveel geld. Ook het bezit van het archief was nog niet geregeld; het was nog steeds in bezit van de V-kerkenraad. In juli 1949 kwam het ledenboek van voor de scheuring terug van de Vrijgemaakten.
Schikking
Pas in 1951 kwam het tot een minnelijke schikking: De Vrijgemaakten krijgen het huis aan de Elensterweg en de Synodalen krijgen het archief, alle stukken, de kas met de toen nog aanwezige gelden en de Vrijgemaakten doen afstand van alle rechten op bestaande gebouwen.
Ondertussen hadden de Vrijgemaakt-Gereformeerden sinds eind 1946 een eigen kerk in gebruik (het huidige gebouw aan de Asingastraat). Trouwens, dat gebouw was toen de eerste nieuw-gebouwde vrijgemaakte kerk in Nederland. En als we het toch over gebouwen hebben: de Synodaal-Gereformeerden bleven de gereformeerde kerk op de hoek Leensterweg-Schapenweg gebruiken. (Dat gebouw dateert uit 1901.) Zij fuseerden in 2015 met de Hervormde Gemeente van Ulrum e.o. Zo ontstond de huidige
PKN-gemeente Ulrum-Niekerk-Vierhuizen.
Vrijgemaakte Kerk stopt
Omdat wegens krimp de ambten niet meer vervuld konden worden besloten de Vrijgemaakten in Ulrum in 2018 hun gemeente op te heffen. De leden kerken sindsdien bij andere kerken in Ulrum en omgeving, met name de Vrijgemaakte Kerk in Leens. Het gebouw werd gekocht door de Chr. Gereformeerde Kerk te Ulrum die het sindsdien in gebruik heeft.
Lees verder