De persoon van God in het boek Openbaring
Het bijbelboek Openbaring blijft voor veel christenen een gesloten gedeelte van de Bijbel. Velen hebben zelfs een zekere weerstand tegen het boek. Immers: komt God erin niet naar voren als Degene Die velerlei rampen over de wereld zal zenden, waarbij slechts een handjevol mensen zullen worden gered? In dit artikel gaan we na hoe God zich werkelijk toont in Openbaring. En we zullen worden verrast door Zijn liefde.
God de Vader
God de Vader komt in het boek Openbaring in de eerste plaats naar voren als heilig, glorieus, almachtig en eeuwig. Johannes mag een blik werpen op de troon van God en hij schrijft: “En die erop gezeten was, was van aanzien de diamant en de sardius gelijk; en een regenboog was rondom de troon, van aanzien de smaragd gelijk” (Op. 4:3). Ook uit de beschrijving van het nieuwe Jeruzalem (hfst 21) blijkt de grote glorie van God, waarbij met name de genoemde edelstenen wijzen op zijn luister en heerlijkheid (Vuyst 1987, p. 130). De vier dieren midden in en rondom de troon van God zingen zonder ophouden: “Heilig, heilig, heilig is de Here God, de Almachtige, die is en die was en die komt” (4:8). Er zijn verschillende verklaringen gegeven van deze vier dieren (Boersma 1992, p. 64; Ouweneel 1988, p. 214), maar vast staat wel dat hun verschijning duidt op een manifestatie van de absolute heiligheid en almacht van God. De oudsten en de engelen die rondom de troon staan, aanbidden God eveneens en zingen Hem lof met de woorden: “Amen, de lof en de heerlijkheid, en de wijsheid en de dankzegging en de eer en de macht en de sterkte zij onze God tot in alle eeuwigheden! Amen” (7:11-12).
Gods soevereiniteit is eveneens een belangrijk gegeven in Openbaring. In de eerste plaats blijkt de soevereiniteit van God uit de Schepping. De vierentwintig oudsten werpen hun kronen voor de troon van God en aanbidden Hem vanwege zijn soeverein werk bij de schepping (4:11). De soevereiniteit van God komt eveneens naar voren doordat God het koningschap heeft aanvaard (waarschijnlijk in de zin van het openbaar maken van het feit dat Hij het koningschap altijd al in handen had, Bavinck 1952, p. 205), door de volken te oordelen en de heiligen hun loon te geven (11:17-18). De oudsten aanbidden en proclameren deze soevereiniteit van God, en de engel die uitvliegt om het evangelie te verkondigen op aarde roept op om Hem te aanbidden, “die de hemel en de aarde en de zee en de waterbronnen gemaakt heeft” (14:6-7). Tenslotte blijkt Gods absolute soevereiniteit uit het feit dat Hij zelfs de wil van het beest en zijn helpers kan leiden zodat zij de hoer zullen plunderen en verbranden (17:16-17; de Heer 1987, p.1066)
Herhaaldelijk is sprake van Gods geweldige toorn, als gevolg van de zonde van de mensen. Hij haat de werken van de Nikolaïeten (2:6) en zijn toorn komt om de doden te oordelen (11:18). De toorn van God heeft voor degene op wie hij gericht is verschrikkelijke gevolgen. Deze toorn wordt dan ook aangeduid met termen die duidelijk maken dat hij ongetemd en onafwendbaar is (van der Meulen p. 121), zoals: “wijn van Gods gramschap” (14:10, 16:19), “beker van zijn toorn” (14:10), “persbak van de gramschap Gods (14:19) en “zeven gouden schalen, vol van de gramschap van God” (15:7). In zijn toorn handelt God echter altijd in rechtvaardigheid. De toorn van God en de oordelen die daarvan het gevolg zijn, zijn een reactie op de zonde van de mensen op aarde. Deze zonde had zich opgehoopt tot de hemel (18:5). De openbaring van de gerichten van God is voor de overwinnaars van het beest een aanleiding om God te bezingen en Hem te aanbidden (15:4). Een speciaal thema in het boek Openbaring is Gods rechtvaardig oordeel over de ongelovigen als vergelding voor het bloed van de gelovigen. Johannes hoort de engel der wateren zeggen: “Rechtvaardig zijt Gij, die zijt en die waart, Gij Heilige, dat Gij dit oordeel hebt geveld. Omdat zij het bloed der profeten vergoten hebben, hebt Gij hun ook bloed te drinken gegeven; zij hebben het verdiend!” Het altaar antwoordt hierop: “Ja Here God, Almachtige, uw oordelen zijn waarachtig en rechtvaardig” (16:5-7). Verder roept een stem uit de hemel Gods volk op om vrolijk te zijn over de gevallen stad Babylon, “want God heeft uw rechtszaak tegen haar berecht” (18:20). En tenslotte bezingt een grote schare in de hemel het heil, de heerlijkheid en de macht van God, “want waarachtig en rechtvaardig zijn zijn oordelen, want Hij heeft de grote hoer geoordeeld, die de aarde met haar hoererij verdierf, en Hij heeft het bloed zijner knechten van haar hand geëist” (19:1-2).
In het boek Openbaring is er niet alleen sprake van oordeel Gods over de onrechtvaardigen, maar nadrukkelijk ook van zijn beoordeling van degene die gerechtvaardigd zijn door het bloed van het Lam en die geschreven staan in het boek des levens (20:11-15). Hoe dit precies moet worden voorgesteld is voorlopig nog onduidelijk, maar de gelovigen kunnen ervan op aan dat ze geenszins vrijgewaard zullen worden van hun daden als christenen (Packer 1973, p. 193).
Temidden van het oordeel en de gerichten komt vooral de liefde van God naar voren. Over degenen die hun gewaden gewassen hebben in het bloed van het Lam zal God zijn tent uitspreiden en hij zal als een liefdevolle vader voor hen zorgen. Ze zullen niet meer hongeren en dorsten, de zon zal hen niet meer steken en Hij zal alle tranen van (definitief, Hendriksen 1952, p. 115) hun ogen wissen (7:16-18). Zoals hierboven al werd opgemerkt, staan de gerichten van God met name in het teken van het opkomen voor de zijnen en het nemen van wraak op degenen die hen van het leven hebben beroofd. Bij de uitvoering van zijn oordelen zorgt God er dan ook voor dat zijn knechten gespaard blijven. Dit is bijvoorbeeld het geval in 7:1-3, waar een machtige engel de vier verderfengelen oproept te wachten met het oordeel totdat de knechten van God aan hun voorhoofd verzegeld zijn (analoog met de maatregelen die God nam om te voorkomen dat de Israëlieten getroffen zouden worden door de plagen in Egypte, met name de 10e: Vonk 1991, p.55). Uit de context blijkt overigens dat de verzegeling van God niet altijd betekent dat de gelovigen niets zullen meemaken van de ellende en rampen die de wereld zullen treffen, maar wel dat God hen er doorheen zal helpen (Boersma 1992, p. 82-83, Hendriksen 1952, p. 106). Tegelijkertijd geeft God de ongelovigen bij herhaling gelegenheden om zich te bekeren en laat Hij hen dringend waarschuwen voor de komende gerichten (Bavinck 1952, pp 189-191). Zo zendt God bijvoorbeeld een engel die een eeuwig evangelie verkondigt op aarde, bestaande uit de oproep om God te vrezen en Hem te aanbidden, omdat het uur van zijn oordeel is gekomen (14:6-7). Ook uit de beschrijving van het uitgieten van de zeven schalen van de gramschap van God blijkt dat het Hem met name om begonnen is dat mensen zich bekeren en Hem de eer geven. De ongelovigen verharden zich echter en lasteren zelfs de naam van God vanwege de plagen die ze zelf over zich hadden uitgeroepen (16:9, 11, 21).
Uiteindelijk blijkt dat het Gods bedoeling is om altijd met de zijnen samen te zijn in een heerlijke gemeenschap, in overeenstemming met zijn toezegging aan Abram in Gn 12:3 (de Vuyst 1987, p. 131). Wanneer het nieuwe Jeruzalem uit de hemel neerdaalt, zal de tent van God (een herinnering aan de woestijnreis van Israël, waarbij de tent van God een begin van de gemeenschap met God betekende, de Heer 1987, p 1070) bij de mensen zijn, “en zal Hij bij hen wonen, en zij zullen zijn volk zijn en God zelf zal bij hen zijn” (21:3). Het Griekse woord dat hier wordt gebruikt voor ‘wonen’ duidt op een volledige identificatie van God met mensen (evenals in Jh. 1: “Het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond”, Vonk 1991, p. 132). Degene die overwint zal God kennen als God en als Vader (21:7). Het volk van God mag zich dan in een soort grote familiereünie (Packer 1973, p. 193) voor altijd verheugen in het licht van zijn heerlijkheid (21:23), terwijl ze zich mogen laven aan de rivier van levend water (22:1) en terwijl ze met God mogen leven van aangezicht tot aangezicht (22:4).
God de Zoon
Liefde is de eigenschap van Christus die het sterkst naar voren komt. In het boek Openbaring wordt Hij veelvuldig aangeduid als het Lam. Het is de titel waarmee wordt belicht dat Jezus door zijn eigen leven te offeren anderen heeft gered en met God heeft verzoend. Dit is voor Johannes een reden om meteen aan het begin van zijn boek Christus te loven, “die ons liefheeft en ons uit onze zonden verlost heeft door zijn bloed” (1:5,6). De zelfopofferende liefde van Christus is de reden dat Hij waardig wordt bevonden de boekrol te openen en wordt aanbeden als het Lam (5:9, 12, 13, 14).
Ook middenin de volle manifestatie van glorie en macht toont Christus zijn liefde. In verschillende gedeelten van het boek Openbaring wordt benadrukt dat Christus zich identificeert met de zijnen, hen verhoogt en op hun gemak stelt en als hun leider samen met hen optrekt en zijn glorie en macht met hen deelt. Wanneer Johannes als dood voor Christus op de voeten valt, legt Hij zijn glorieuze rechterhand op Johannes en zegt hem niet bang te zijn (1:17). Aan degenen die zullen overwinnen belooft Hij de vruchten van de boom des levens (2:7), de kroon des levens (2:10), en nieuwe naam en verborgen manna (2:17), macht over de heidenen (2:27), witte kleren, evenals Hijzelf (3:4), een positie als een zuil in Gods tempel (3:12) en een plaats op zijn eigen troon (3:21). Wanneer de overwinning van Christus over het beest en de tien koningen wordt voorzegd, wordt benadrukt dat het Lam hen zal overwinnen (want “Hij is de Here der heren en de Koning der koningen”, tezamen met “de geroepenen en uitverkorenen en gelovigen” (17:14). Wanneer de werkelijke strijd losbreekt blijkt Christus inderdaad samen te zijn met de heerscharen die in de hemel zijn en die Hem volgen op witte paarden, gehuld in smetteloos en fijn linnen (19:14). Als een echt leger onder aanvoering van Christus, de Getrouwe en Waarachtige, voeren ze oorlog tegen het beest en de koningen der aarde en behalen de overwinning (19:11; 19-21). Samen mogen de gelovigen dan met Christus regeren in het duizend jarig rijk (20:4).
Het feit dat de Zoon van God er alles aan gelegen is een zeer nauwe relatie te hebben met de zijnen, de gelovigen, komt vooral naar voren in het beeld van de bruiloft (19: 6-10). In dit beeld wordt benadrukt dat de mens en de Zoon van God hun uiteindelijke en volledige bestemming vinden in elkaar. De gelovigen geven hun hart aan het Lam van God en Hij aan hen, evenals een bruid en de bruidegom (van der Meulen, p. 142).
De liefde van de Zoon van God gaat samen met zijn onvoorstelbare genade en geduld. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de brieven aan de zeven gemeenten. Als Lam van God, die zijn eigen bloed had vergoten om mensen te redden, eiste en verwachtte Hij natuurlijk volledige trouw en toewijding van zijn volgelingen. Helaas bleek de praktijk anders, maar in plaats van het oordeel uit te spreken waarschuwt Hij de gemeenten. De gemeente van Laodicea had Christus zelfs al buitengesloten (Ouweneel 1988. p. 201), maar zelfs dan blijft Hij aan de deur staan en klopt, bereid om bij hen naar binnen te gaan en maaltijd met hen te houden, zodra zij naar zijn stem horen en de deur openen (3:20).
Uit de verschijning van Christus aan Johannes blijkt dat Christus bekleed is met hemelse glorie en macht. Verschillende beelden onderstrepen dit: het gewaad omgord met de gouden gordel, het haar dat wit is als sneeuwwitte wol (zoals Daniël God zag, Dn. 7:9; Boersma 1992, p. 31), de ogen die flikkeren als vlammen de voeten die gloeien als metaal in een smeltoven, het stemgeluid als vele wateren, de zeven sterren in de rechterhand, het tweesnijdende zwaard uit de mond en het aangezicht als de zon (1:12-16). In overeenstemming met zijn verschijning in majesteit, introduceert Christus zichzelf als de machtige en eeuwige: “Ik ben de eerste en de laatste, en de levende, en Ik ben dood geweest, en zie, Ik ben levend tot in alle eeuwigheden, en Ik heb de sleutels van de dood en het dodenrijk” (1:17,18).
De almacht van de Zoon van God komt blijkt vooral ook uit zijn koningschap. Christus, het Lam Gods, is de Enige die de boekrol aan kan nemen en waardig is de zegels te verbreken (5:7, 9). Hierdoor heeft Hij het leiderschap over het wereldgebeuren op zich genomen (Boersma 1992, p. 68-69). Als koning en bevelhebber mengt Hij zich in de strijdt en voert de gerichten van God uit (19:11-16). Wanneer het beest door Hem is overwonnen regeert Hij als Koning in het duizend jarig rijk (20:4), en in het centrum van nieuwe Jeruzalem staat voor eeuwig de troon van God en van het Lam (22:1,3).
Christus komt eveneens naar voren als iemand die zeer vurig is en ijverig. In zijn nietsontziende liefde heeft het Lam Gods het meest vergaande offer gebracht dat mogelijk was. Hierdoor heeft hij ongekende glorie en waardigheid verkregen, hetgeen Hij nu aanwendt om de duivel definitief te verslaan en om de gelovigen voor eeuwig volmaakt gelukkig te maken. In dit kader is het goed te begrijpen dat lauwheid in de kerk (hetgeen vooral naar voren komt wanneer mensen vertrouwen op de rijkdom en zelfgenoegzaam worden, Schroten 1977, p. 46) in de ogen van de Zoon van God wel een afschuwelijke en haast onbegrijpelijke zonde moet zijn. De gemeente van Laodicea, die hieraan leed, wordt dan ook ernstig gewaarschuwd. Als ze niet veranderen zal Christus hen uit zijn mond spuwen (3:16; Packer 1973, p. 156).
© 2008 - 2024 Roelofvantil, het auteursrecht van dit artikel ligt bij de infoteur. Zonder toestemming is vermenigvuldiging verboden. Per 2021 gaat InfoNu verder als archief, artikelen worden nog maar beperkt geactualiseerd.
Gerelateerde artikelen
Psalm 30 - Van David?De Bijbel noemt David de auteur van Psalm 30. Onterecht vinden critici, waarbij ze wijzen op het feit dat de Psalm een g…
Abraham Kuyper - leer en levenZelf ben ik nooit overtuigd geweest van de correctheid van de wijze waarop Kuyper zich op de Bijbel beriep en heb mij al…
Bronnen en referenties
- Bavinck, J.H., 1952. En voort wentelen de eeuwen. Zomer & Keuning – Ede
Boersma, Tj., 1992. Middenin de Eindstrijd. De Vuurbaak – Barneveld
Heer, J.J. de, 1987. De openbaring van Johannes. In: Tekst voor Tekst – De Heilige Schrift kort verklaard en toegelicht. Boekencentrum – Zoetermeer
Hendriksen, W., 1952. Visioenen der Voleinding. Kok - Kampen
Meulen, R.J. van der. De openbaring aan Johannes. Bigot & Van Rossum n.v. - Blaricum
Ouweneel, W.J., 1988. De Openbaring van Jezus Christus. H. Medema – Vaassen
Packer, J.I., 1973. God leren kennen. Novapres – Hoenderloo
Schroten, H., 1977. Openbaring van Johannes voor de gemeente verklaard. Boekencentrum B.V. – ’s-Gravenhage.
Vonk, C., 1991. Openbaring. Buijten & Schipperheijn - Amsterdam
Vuyst, J. de, 1987. De Openbaring van Johannes. Kok – Kampen