Het christendom in de laat-Romeinse tijd
Vandaag de dag is het christendom een wereldreligie met miljoenen aanhangers wereldwijd. Maar toen het christendom in de eerste helft van de eerste eeuw ontstond werd het gezien als een van de zoveelste sektes van het jodendom. In de loop van de eerste eeuw splitste het christendom zich af, waarna de vroeg-christelijke kerk werd geboren. Waar christenen in de eerste drie eeuwen van de jaartelling nog regelmatig worden vervolgd om hun ideeën, werd het christendom in de vierde eeuw de staatsgodsdienst van het land Armenië.
Inhoud
Achtergrond
Om te kunnen begrijpen hoe het christendom zich in de vierde tot en met de zesde eeuw ontwikkelde is het belangrijk om te weten hoe het christendom is ontstaan.
Ontstaan christendom
Het christendom ontstond aan het begin van de eerste eeuw, tijdens het leven van de profeet Jezus van Nazareth. Jezus' volgelingen (discipelen en/of apostelen genoemd) waren van mening dat Jezus de messias (Hebreeuws) of Christus (Latijn) was die in het Oude Testament werd voorspeld en aangekondigd. Na Jezus' overlijden trokken zijn apostelen de wijde wereld in om het evangelie (de blijde boodschap uit de Bijbel) te verkondigden, wat het begin was van de voeg-christelijke kerk.
Verspreiding
Nadat de stad Jeruzalem in het jaar 70 werd verwoest, werden zowel de joden als de christenen die daar woonachtig waren gedwongen hun heil elders te zoeken en ze trokken het Romeinse Rijk in. Met name de christenen wisten al snel vele nieuwe christelijke gemeenschappen te stichten en vanuit de nieuwe gemeenschappen trokken zendelingen verder het Romeinse Rijk in. Gelijktijdig met de opkomst van de christelijke gemeenschappen ontstond ook de kerkelijke hiërarchie. Er werden bisschoppen, presbyters (priesters) en diaken aangesteld, die een belangrijke rol binnen de christelijke gemeenschap vervulden.
Het Nieuwe Testament en de Kerkvaders
Hoe het christendom zich vanaf de tweede helft van de eerste eeuw verder ontwikkelde weten we aan de hand van de geschriften die samen het Nieuwe Testament vormen en door de geschriften die zijn geschreven door de zogenaamde 'kerkvaders'. Onder een kerkvader verstond de Kerk een schrijver of leraar (bisschop) van wie de vroeg-christelijke theologische werken bewaard zijn gebleven. De kerkvaders schreven met name over hoe het christendom werd verdedigd en uitgelegd aan heidenen en over theologische en filosofische vraagstukken.
Het christendom in de vierde eeuw
Waar de christenen in de eerste drie eeuwen van onze jaartelling nog werden vervolgd om hun ideeën, werd het christendom in de vierde eeuw in bepaalde gebieden verheven tot staatsgodsdienst.
Verschil tussen Oost en West
Eind derde eeuw was het immens grote Romeinse Rijk op 'papier' verdeeld in twee delen: Het Oost-Romeinse Rijk met als hoofdstad Constantinopel en het West-Romeinse Rijk, met als hoofdstad Rome. In beide delen van het voormalig Romeinse Rijk was het christendom al een bekende godsdienst maar het Oost-Romeinse protectoraat Armenië besloot de religie – als eerste land in het Romeinse Rijk – te benoemen tot staatsgodsdienst. Dit omdat de Armeense koning Tiridates IV (circa 280 - circa 330) zich in het jaar 301 vrijwillig had bekeerd. Het aantal christenen in het Oost-Romeinse Rijk nam in korte tijd aanzienlijk toe en keizer Galerius (circa 250 - 311) was bang dat het onderdrukken van de christenen in het oosten zou leiden tot onrust in het gehele Romeinse Rijk, mede omdat de christenvervolging in het West-Romeinse Rijk al enkele jaren eerder was gestopt.
Edict van Nicomedia en Milaan
Om te voorkomen dat er, na zijn dood, chaos zou uitbreken in het Romeinse Rijk, besloot keizer Galerius – door middel van het Edict van Nicomedia – een einde te maken aan de christenvervolging in het Oost-Romeinse Rijk. De christenen in het oosten mochten hun kerken weer opbouwen, mits dit geen overlast zou veroorzaken voor de openbare orde. In het jaar 313 gingen de Romeinse keizers Constantijn de Grote (circa 280 - 337) en Licinius (circa 265 - 325) nog een stap verder door de inwoners van het Romeinse Rijk – door middel van het Edict van Milaan – godsdienstvrijheid toe te staan. Hierop bekeerde koning Mirian III (geboortedatum onbekend - circa 345) van Iberië (hedendaags Oost-Georgië) zich in het jaar 326 ook tot het christendom, waarna de religie ook in Iberië een staatsgodsdienst werd. Naarmate het aantal christenen toenam nam ook het aantal visies op de christelijke leer en de christologie (het onderdeel van de christelijke theologie dat bestudeert en definieert wie Jezus was en is) toe.
Het arianisme
Aan het begin van de vierde eeuw kreeg het christendom te maken met een nieuwe stroming die het arianisme werd genoemd en deze stroming zorgde ervoor dat de christenen uit beide delen van het Romeinse Rijk zich eensgezind opstelden. Het arianisme was een stroming die was vernoemd naar haar stichter, Arius (tussen 250 en 256 - 366), die priester was in de Oost-Romeinse stad Alexandrië. De aanhangers van het Arianisme accepteerden het dogma van de Kerk over de Heilige Drie-eenheid niet: Er is één God en deze bestaat uit drie goddelijke identiteiten; God (de Vader), Jezus Christus (de Zoon) en de Heilige Geest. De arianen waren daarentegen van mening dat zowel Jezus als de Heilige Geest waren geschapen door God en mede daarom aan hem ondergeschikt waren. Jezus was hierbij alleen ondergeschikt aan God, maar de Heilige Geest aan zowel God als Jezus Christus.
Concilies en patriarchaten
Naarmate het arianisme aan aanhangers won – in met name het Oost-Romeinse Rijk – nam de onrust onder de christenen in hoog tempo toe. In de hoop de gemoederen tot bedaren te brengen besloot keizer Constantijn de Grote een concilie te organiseren waar de vragen omtrent de christologie werden besproken.
Eerste Concilie van Nicea
In het jaar 325 kwamen er 318 bisschoppen in de stad Nicea bijeen tijdens het eerste oecumenisch concilie om, onder andere, te oordelen over het arianisme. Men was hier zeer eensgezind en het arianisme werd dan ook door de bisschoppen verworpen en bestempeld als ketterij. Tevens bepaalden de bisschoppen op welk datum het paasfeest zou worden gevierd, stelden zij enkele regels ten aanzien van het canoniek recht (kerkelijk recht) op en bepaalden de rangorde van de patriarchaten. De belangrijkste gebeurtenis tijdens dit concilie was ongetwijfeld het opstellen van de geloofsbelijdenis. In de geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel werd omschreven dat Christus homoousios (van dezelfde substantie als) aan God, de Vader was. Hiermee bevestigde de Kerk het dogma van de Heilige Drie-eenheid.
Patriarchaten
Tijdens het concilie besloten de bisschoppen om een rangorde aan te brengen in de christelijke patriarchaten en deze rangorde werd bepaald aan de hand van de apostolische traditie. Omdat apostel Petrus werd gezien als de eerste van de twaalf apostelen en omdat hij de eerste bisschop was van Rome en Antiochië, kwam Rome op de eerste en Antiochië op de tweede plaats. De derde plaats werd ingenomen door Alexandrië waar de apostel (Johannes) Marcus de eerste bisschop was geweest. In het verlengde hiervan besloot bisschop Siricius (circa 334 - 399) van Rome om zichzelf voortaan paus (Grieks: Pappas - Latijn: Papa, als in de zin van vader) te noemen, waarna zijn opvolgers zijn voorbeeld volgden.
Scheiding tussen Oost en West
Eind vierde eeuw viel het Romeinse Rijk officieel uiteen in twee delen waarbij het West-Romeinse Rijk in de vijfde eeuw ten onderging en het Oost-Romeinse Rijk zich lange tijd wist te handhaven. Parallel aan de scheiding van het Romeinse Rijk zou zich ook een scheiding tussen de christenen in het oosten en die in het westen voltrekken.
Staatsgodsdienst
In het jaar 379 kwam keizer Theodosius I – een christen in hart en nieren – aan de macht in het Oost-Romeinse Rijk en één van zijn eerste daden was het uitvaardigen van wetten tegen heidenen en christelijke ketterijen waardoor hij het christendom in feite verklaarde tot staatsgodsdienst. In de hoop de arianen, die nog steeds in aantal groeiden ondanks de uitspraken van het eerst concilie van Nicea, klein te krijgen en de band tussen de christenen verder te versterken, organiseerde Theodosius in het jaar 381 het Concilie van Constantinopel I. Hier werd de geloofsbelijdenis die was opgesteld tijdens het concilie van Nicea nogmaals bevestigd en dus ook het dogma van de Kerk inzake de Heilige Drie-eenheid. Ondanks de harde maatregelen die de Kerk tegen het arianisme ondernam stierf de religie pas in de loop van de zevende eeuw volledig uit.
Patriarchaat Constantinopel
Tijdens het concilie van Constantinopel besloten de aanwezige bisschoppen ook om het patriarchaat Constantinopel op de tweede plaats te zetten in de rangorde. Dus onder de zetel van Rome, maar voor de zetel van Antiochië. Dit terwijl Constantinopel geen apostolische traditie kende. In het jaar 392 ging keizer Theodosius nog een stap verder in het begunstigen van het christendom toen hij alle andere religies dan het christendom verbood. In het 394 wist Theodosius diverse stammen uit het voormalig West-Romeinse Rijk te verdrijven en herenigde het Rijk. Na zijn overlijden viel het Romeinse Rijk definitief uiteen in twee delen toen het werd verdeeld over zijn twee zoons. Evenwijdig aan het uiteengroeien van het Oost- en West-Romeinse Rijk ontstond er ook een verwijdering tussen de christenen in beide gebieden.
Het christendom in de vijfde eeuw
In de vijfde eeuw ging het West-Romeinse Rijk ten onder en met name de stad Rome kreeg het zwaar te verduren. Ook ontstonden er diverse discussies binnen de Kerk met betrekking tot de 'vrije wil' en de twee naturen van God.
De val van Rome
Nadat het Romeinse Rijk in twee delen werd opgesplitst werd het West-Romeinse Rijk al snel aangevallen door diverse Germaanse volkeren. Met name de hoofdstad Rome lag zwaar onder vuur en werd voor de eerste keer ingenomen en geplunderd in het jaar 410 door de Visigoten. De Vandalen vielen de stad aan in het jaar 455 en in het jaar 476 was het weer raak, maar deze aanval werd de definitieve ondergang van Rome én het West-Romeinse Rijk. Terwijl de (niet-christelijke) Germaanse stammen het voormalig West-Romeinse Rijk overspoelen weet het (voornamelijk christelijke) Oost-Romeinse Rijk zich te handhaven.
De zondeval
Aan het begin van de vijfde eeuw ontstond er in het het, voormalig, West-Romeinse Rijk een discussie over de zondeval en de vrije wil van de mens. Aan de ene kant stond de monnik Pelagius (geboortedatum onbekend - na 418) die de erfzonde ontkende en van mening was dat de mens op ieder moment vrijelijk kon beslissen over goed of slecht. Lijnrecht tegenover Pelagius stond kerkvader Augustinus van Hippo (354 - 430) die juist van mening was dat de mens van nature altijd naar het slechte neigde. De discussie tussen beide heren bleef voortduren tot het Concilie van Carthago in het jaar 418.
Het Concilie van Carthago
De belangrijkste gebeurtenis tijdens het Concilie van Carthago was wel dat het (in de eerste en tweede eeuw samengestelde) canon van de Bijbel werd bekrachtigd. Dit betekende dat men het vanaf dat moment unaniem eens was met het canon dat de Kerk in de afgelopen eeuwen had samengesteld. Een ander belangrijk punt van dit concilie was de veroordeling van het Pelagianisme van de monnik Pelagius. De bisschoppen die bij het concilie aanwezig waren, waren van mening dat de leer van Pelagius een dwaling binnen het christendom was en verwierpen zijn leer dan ook. Opvallend genoeg beperkte de discussie over de vrije wil zich puur tot de christenen in het westen, in het oosten kregen Pelagius en zijn stroming geen voet aan de grond.
Scheuring binnen het 'oostelijke' christendom
Nadat de discussie over de vrije wil in het westen was gaan liggen, laaide al snel de volgende discussie op en dit keer was het Oost-Romeinse Rijk aan de beurt. Aangezien een deel van de 'oostelijke' christenen zich niet kon vinden in de definitie van de Kerk ontstond er een scheuring.
Concilie van Efeze
Ongeveer halverwege de vijfde eeuw ontstond er in het Oost-Romeinse Rijk een discussie over de christologie. De vraag die speelde was hoe de twee naturen van Christus – de goddelijke en de menselijke – in verhouding tot elkaar stonden. Aan de ene kant stond de Kerk die van mening was dat Christus één persoon was, in wie de goddelijke en menselijke natuur – op een voor ons onverklaarbare wijze – waren verenigd. Aan de andere kant stond Nestorius (381-451), de patriarch van Constantinopel, die van mening was dat Jezus twee naturen had, namelijk een goddelijke én een menselijke. Tijdens het concilie van Efeze in het jaar 431 besloot men de leer van Nestorius als een dwaling te bestempelen en Nestorius zijn ideeën werden verworpen.
Concilie van Chalcedon
Als snel na het ontstaan van het nestorianisme volgde er een nieuwe stroming welke het miafysitisme werd genoemd. De miafysieten waren het niet eens met het dogma van de Kerk dat Christus twee naturen had die met elkaar verenigd waren, maar ze konden zich ook niet vinden in de leer van het nestorianisme dat Christus bestond uit twee personen. De miafysieten waren van mening dat de twee naturen van Christus waren samengegaan in één natuur, namelijk de godmenselijke natuur. Op het concilie van Chalcedon in het jaar 451 verwierpen de bisschoppen ook de leer van het miafysitisme en namen tevens een geloofsbelijdenis aan waarin werd beschreven dat Jezus, als de tweede persoon in de Heilige Drie-eenheid, in twee naturen; menselijk en goddelijk, wordt erkend.
Schisma
Het gevolg van het concilie van Efeze en Chalcedon was dat er een groot schisma (Grieks) of afsplitsing (Nederlands) plaatsvond tussen de christelijke partijen in het oosten. De nestorianen weigerden de uitspraken van het concilie van Efeze te accepteren en besloten hun eigen weg te gaan. In de jaren die volgden richtten zij de Nestoriaanse Kerk op die vandaag de dag ook wel de Assyrische Kerk van het Oosten wordt genoemd. Ook de miafysieten weigerden zich neer te leggen bij de uitspraken van zowel het concilie van Efeze als het concilie van Chalcedon en ook zij splitsten zich af. De miafysieten werden bekend onder de naam de 'oriëntaals-orthodoxe kerk' waartoe onder andere de Armeens-Apostolische Kerk, de Syrisch-Orthodoxe Kerk van Antiochië en de Malankaarse Syrisch-Orthodoxe Kerk van India, worden gerekend.
De Kerk in de laat-Romeinse tijd
Hoe de Kerk en het christendom zich ontwikkelden was te volgen aan de hand van de gescriften van diverse geschiedschrijvers. Zo vermeldden zij niet alleen hoe de christenen leefden, maar ook welke ontwikkelingen de kerkdienst doormaakten.
Geschiedschrijvers
Belangrijke geschiedschrijvers uit de laat-Romeinse tijd waren onder andere Eusebius van Caesarea (circa 263 - 339), Augustinus van Hippo (354 - 430) en Hiëronymus van Stridon (circa 347 - 420). Zo schreef Eusebius, bisschop van Caesarea, de "Ekklèsiastikè Historia" (Kerkelijke geschiedenis) waarbij hij de ontwikkelingen in het christendom beschreef aan de hand van citaten uit geschriften die vandaag de dag niet meer bestaan. De – al eerder genoemde – Augustinus van Hippo probeerde in zijn 'De civitate Dei' (Over de stad Gods) het christendom te verdedigen tegenover de (Romeinse) heidenen. Kerkvader Hiëronymus van Stridon scheef tussen de jaren 390 en 405 'De Vulgaat'; een vertaling van de Hebreeuwse Bijbel in het alledaagse Latijn, waardoor de Bijbel vanaf dat moment ook toegankelijk werd voor het 'gewone volk'.
Ontwikkelingen in de kerkdienst
Kerkvader Ambrosius (339 - 397) was bisschop van Milaan en werd bekend omdat hij Augustinus van Hippo doopte. Volgens de legende zouden Ambrosius en Augustinus de tekst van het gregoriaanse Te Deum in beurtzang hebben gezongen tijdens Augustinus' doop en mede hierom werd de lofzang ook wel het Ambrosiaanse lofgezang genoemd. Het Te Deum wordt nog vaak ten gehore gebracht, met name bij plechtige dankdiensten of na processies.
Christelijke feestdagen
Niet alleen het Te Deum ontstond in de laat-Romeinse tijd, ook de christelijke feestdagen Epifanie en Kerstmis dateren uit deze periode. Epifanie (Grieks: epiphaneia = verschijning) ontstond in het oosterse christendom en was oorspronkelijk bedoeld om de verschijning van de vleesgeworden Zoon van God op aarde te vieren. Hierbij werden tekenen die stonden voor Jezus' goddelijkheid herdacht, zoals zijn geboorte uit de maagd Maria, het bezoek en de aanbidding van de wijzen uit het oosten en Jezus' doop. Epifanie vond via het oosten, langzaam zijn weg naar het westen. Kerstmis ontstond daar en tegen juist in het westerse christendom en zou juist worden overgenomen door de christenen in het oosten. Tijdens kerstmis stond de geboorte van Jezus centraal.