Werkloosheid: factoren die uitstroomkans bepalen

Factoren die de algemene negatieve duurafhankelijkheid veroorzaken
InactiviteitIemand die lang inactief is geeft geen goed signaal aan de werkgever, omdat men ervan uitgaat dat de werkloze zijn werkvaardigheden niet meer vlot onder de knie heeft. Hierdoor zal de werkgever vermoeden dat een werkloze minder productief is.
Werkritme
Algemene discipline: het naleven van orders en tijdstippen respecteren zijn zaken die belangrijk zijn voor een bedrijf. Hoe langer een werknemer uit het werkcircuit verdwenen is, hoe meer de werkgevers er ook vanuit zullen gaan dat de draad terug oppakken en de werkafspraken respecteren een mogelijk struikelblok zal vormen. Ook dit zorgt ervoor dat een werkloze minder aantrekkelijk wordt.
De werkloze geeft op
Zelf zoeken naar werk, maar heel de tijd met de deur tegen de neus lopen kan ervoor zorgen dat men ontmoedigd geraakt en dat men zich gaat neerleggen bij de situatie. Men komt in een soort van isolement terecht en het 'werkleven' komt steeds verder en verderaf te staan. Hoe langer en hoe meer men met deze tegenslagen geconfronteerd wordt, hoe meer men de moed zal laten zakken.
Onvrijwillig versus vrijwillig werkloos
Onvrijwillig werkloosMensen die onvrijwillig werkloos zijn: werkzoekend, zich op de arbeidsmarkt zouden kunnen begeven en ingeschreven zijn bij de gepaste overheidsinstelling (bv. VDAB voor Vlaanderen) maar niet aan werk geraken, hebben volgens de RVA (Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening) recht op een werkloosheidsuitkering. Een belangrijke voorwaarde is wel dat men moet kunnen aantonen dat men al een aantal dagen heeft gewerkt. Hoeveel dagen dit zijn leest u hier (*):
- "Jonger dan 36: 312 dagen in een referteperiode van 18 maanden.
- 36 tot 49 jaar, dan moet je 468 dagen gepresteerd hebben in een referteperiode van 27 maanden.
- 50 of ouder, dan moet je 624 dagen gepresteerd hebben in een referteperiode van 36 maanden".
Een referteperiode is een periode waarbinnen het aantal werkdagen moet voltooid zijn om toegelaten te worden
Vrijwillig werkloosMensen die vrijwillig werkloos zijn (ze hebben eigen schuld aan werkloosheid) en niet ingaan op verzoeken van de RVA en de VDAB om zich opnieuw op de arbeidsmarkt te begeven, kunnen hun recht op een werkloosheidsuitkering uiteindelijk volledig verliezen.
Achterliggende factoren die de uitstroomkans sterk beïnvloeden
Selectie-effect bij werklozenVanaf het moment dat de vraag werd gesteld: 'zijn er patronen te ontdekken die kunnen verklaren waarom iemand sneller of juist minder snel' uit de werkloosheid geraakt, ging men zich focussen op de specifieke verschillen tussen de werklozen. Men ging de groep werklozen niet meer als een geheel bekijken, maar concentreerde zich op allerlei onafhankelijke variabelen, zoals bv. opleidingsniveau om de uitstroomkans te verklaren. Mensen met een hoger diploma blijken (algemeen gezien) sneller uit de werkloosheid weg te geraken en dit maakt dat het aantal mensen met een lager diploma sterker vertegenwoordigd worden. De groep 'laaggeschoolden' neemt toe. Omdat deze groep moeilijker aan werk geraakt, zal ook de werkloosheidsduur toenemen.
Niet-geobserveerde verschillen
Het is wel te doen om bv. de invloed van het opleidingsniveau op de kans op tewerkstelling te onderzoeken, maar dat is al veel moeilijker i.v.m. bv. uiterlijke kenmerken. De subjectiviteit van de werkgevers speelt dus ook een belangrijke rol. We proberen wel zo goed mogelijk over te komen tijdens een sollicitatie, maar de werkgever beslist nog altijd of iemand welkom is of niet. Indien iemand wel over de kwalificaties beschikt van de job, maar de werkgever op diens persoon zijn gezicht niet kan zien, bestaat de kans dat die persoon om dat kenmerk toch subtiel wordt afgewimpeld.
In dit geval blijken dus achterliggende factoren de beslissende factoren te zijn die de uitstromingskans bepalen en niet de werkloosheidsduur!
Statistische discriminatieOok 'statistische discriminatie' (Blanchard & Diamond, 1994) speelt een belangrijke rol. Wanneer een werkgever tussen 2 personen moet kiezen om iemand aan te nemen,waarbij beide personen over dezelfde kwaliteiten beschikken, zullen groepskenmerken een rol spelen in zijn beslissing. Ook al scoren beide personen bv. evengoed op een ingangstest, zal de werkgever toch de persoon selecteren met het meest gunstige groepskenmerk (bv. omdat er statistisch meer vrouwen ziek zijn dan mannen, kiest hij voor de man). De personen die dus tot de meest gunstige groepen behoren zullen sneller uitstromen.
Inperken van statistische discriminatie
Coate and Loury (1993) concentreerden zich op de rol van de overheid bij het inperken van statistische discriminatie door middel van affirmatieve actie. Ze kwamen tot 3 mogelijke oplossingen:
- Quota opleggen: het aandeel werknemers uit beide groepen moet overeenkomen met hun aandeel in de bevolking
- Subsidiëren van werkgevers bij de aanname van een persoon uit de 'statistisch minst gunstige groep'.
- Subsidiëring van het inkomen bij de aanname van iemand uit deze groep.
Toch konden de resultaten hiervan dubbelzinnig geïnterpreteerd worden, want deze maatregelen zouden juist verdere stereotypering in de hand kunnen werken.