Selectief eten en autisme: wat is het verband?
Sommige kinderen lusten alles of bijna alles. Veel kinderen zijn kieskeuriger of hebben een periode waarin ze meer selectief eten. Ook zijn er verschillende gradaties in selectief eten. Er zijn kinderen die alleen een bepaalde kleur eten of juist een kleur niet, er zijn kinderen die niets met elkaar gemengd willen eten. Het ene kind wil heel veel eten, het andere juist niet of eet alleen in een rustige omgeving. Sommigen lusten geen sauzen, anderen houden niet van stukjes. Veel kinderen met autisme zijn selectieve eters. Kinderen met autisme hebben een drie keer hogere kans een selectief eetpatroon te ontwikkelen. Als ouder kun je je daar erg bezorgd om maken. Je wilt immers dat je kind gezond is en gezond eet. Hoe komt het dat veel kinderen met autisme een eetprobleem ontwikkelen?
Eetproblemen
Niet genoeg eten, te veel eten of te weinig gevarieerd eten kunnen invloed hebben op de gezondheid, groei en ontwikkeling van kinderen. Voor veel kinderen gaat het om een tijdelijk probleem en vallen de fysieke gevolgen ervan gelukkig mee. Een kind dat ziek en hangerig is bijvoorbeeld zal als vanzelf minder eetlust hebben. Zodra het zich beter voelt, haalt het de schade weer in. Het kan even duren voordat de eetlust is hersteld, soms wel vier tot zes weken, maar het is belangrijk om je kind hier ruimte in te geven. Een kind dat te veel eet kan een groeispurt doormaken. Het groeit dan bijvoorbeeld eerst in de breedte en schiet daarna pas de lucht in. Regelmatig monitoren laat de trend zien. Daardoor kun je vroeg genoeg ingrijpen en hoef je er niet meer aandacht aan te besteden dan nodig. Een selectieve eter is iemand die maar 10 tot 15 verschillende soorten eten wil eten. Hij of zij weigert bepaalde voedselsoorten helemaal, lust bijvoorbeeld helemaal geen groenten, en kan erg boos of bang worden wanneer het eten of de maaltijd anders loopt dan verwacht. Daarbij kan een selectieve eter ook een voedselobsessie hebben. Hij of zij wil dan per se dat er bijvoorbeeld altijd ook appelmoes of geraspte kaas erbij eten. Sommige selectieve of moeilijke eters bouwen op een bepaald moment ook een aversie op tegen eten dat eerst wel op de lijst stond. Hier komt dan niets voor in de plaats. Zo kan het dieet steeds meer beperkt worden.
Langdurige eetproblemen
Uit onderzoek blijkt dat bij langdurige eetproblemen eerst het gewicht en daarna de lengtegroei pas afbuigt. Gaat een kind na een korte tijd, bijvoorbeeld door ziekte, weer 'normaal' eten dan wordt de groei later vaak ingehaald. Als kinderen langdurig bepaalde voedingsstoffen missen, kunnen tekorten ontstaan. In de praktijk zie je vaak het eerst ijzertekort wat resulteert in bloedarmoede. Wat het gevolg is van alledaagse eetproblemen, of er een mogelijk verband is met latere eetstoornissen is nog onvoldoende bekend. Wel rapporteren ouders meer gezondheidsproblemen als hun kind een moeilijke eter is, maar de meeste ouders geven de gezondheid van hun kind nog steeds een dikke voldoende.
Eetdagboek
Als je je zorgen maakt om het eetgedrag van je kind, kun je bijvoorbeeld een week lang een eetdagboek bijhouden. Zo zie je wat je kind binnenkrijgt, misschien valt het alles bij elkaar toch wel mee. Ook zie je of er mogelijke knelpunten zijn gelet op de richtlijnen voor gezonde voeding. En mocht je de hulp inroepen van een deskundige dan heb je een goede basis voor een gesprek.
Eetproblemen trekken altijd een flinke wissel op het gezin. Spanning en bezorgdheid strijden om de voorgrond. Je wilt je kind niet dwingen, maar je wilt wel dat hij of zij gezond eet. Hoe doe je dat? Dat is geen makkelijke opgave. Zeker niet als je kind autisme heeft. Het blijkt dat de kans op eetproblemen voor een kind met autisme groter is dan voor een kind zonder autisme.
Autisme
Kinderen met autisme groeien anders op dan kinderen zonder autisme. Dit komt doordat hun informatieverwerking anders is en hun prikkelgevoeligheid hoger of lager kan zijn. De informatie- en prikkelverwerking werken samen. En met eten worden beide aangesproken. Bij de ontwikkeling van eetproblemen spelen dan ook zowel de informatieverwerking als de prikkelverwerking een rol. Maar er zijn meer factoren die de ontwikkeling van eetproblemen beïnvloeden. Sommige kinderen met autisme zijn al als baby moeilijke eters (een baby met autisme kan bijvoorbeeld de borst weigeren wanneer moeder een ander parfum dan gebruikelijk op heeft), maar vaak begint het wanneer kinderen twee tot drie jaar oud zijn. Hun wereld wordt groter en hun angsten kunnen daarmee ook toenemen. Als je de wereld niet begrijpt, en de wereld jou niet, is het soms lastig navigeren. Dan is alle begrip en hulp welkom.
Factoren van invloed op eetproblemen bij kinderen met autisme
Er zijn verschillende factoren die een rol spelen bij de ontwikkeling van eetproblemen bij kinderen met autisme.
- De sensorische verwerking van prikkels
- Het autistisch denken over eten (detaildenken; vaste koppelingen; overgeneralisatie)
- De autistische angsten rond eten
- De mondmotoriek
- De sensomotorische versus logische fase
Door onze zintuigen krijgen we informatie binnen over ons eigen lichaam en over de wereld om ons heen. Onze zintuigen helpen ons om goed en passend te reageren op de eisen en verwachtingen van de omgeving. Als de zintuigen te veel informatie binnenkrijgen dan heet dat overprikkeling. Dit kan gericht zijn op alle zintuigen, maar kan ook specifiek voor een zintuig gelden. Je hoort dan bijvoorbeeld alles en het minste of geringste geluid komt heel hard bij je binnen. Je reageert dan heel heftig op specifieke zintuiglijke waarnemingen.
Bij het eten spelen alle bekende zintuigen een rol: horen, proeven, zien, voelen en ruiken. Dit zijn de externe zintuigen, die je helpen bij het waarnemen van de buitenwereld en invloed hebben op je binnenwereld. Maar andersom heb je ook interne zintuigen, die je van binnen helpen en iets zeggen over je binnenwereld. Het vestibulaire zintuig geeft informatie over ons evenwicht en bevindt zich in het binnenoor. Het proprioceptieve zintuig geeft informatie over de positie van je lichaam en meet de spierspanning. Het interoceptieve zintuig geeft informatie over interne prikkels zoals honger, dorst, vermoeidheid, de aandrang om te plassen, pijn of je hoogte van je hartslag.
Alle zintuigen doen mee als het gaat om onderprikkeling of overprikkeling in het geval van autisme. Onder- of overprikkeling betekent dat je onder- dan wel overgevoelig bent voor bepaalde (zintuiglijke) prikkels. Een kind met autisme kan misschien niet voelen wanneer hij honger heeft of dorst. Of hij voelt het niet als het te koud of te warm is. Of signalen komen te sterk binnen, waardoor kinderen bijvoorbeeld altijd een gevoel van honger hebben. Het lichaam is dus niet per se een goede graadmeter voor mensen met autisme. Dat maakt het voor het kind lastig om houvast te vinden in zichzelf. En ook voor ouders is het daardoor soms lastig om goed op het kind af te stemmen.
Veel mensen met autisme zijn erg visueel ingesteld. Voor groenten en fruit geldt dat het natuurproducten zijn en ze er dus telkens iets anders uit kunnen zien en anders kunnen smaken. Dit maakt dat sommige kinderen juist dit voedsel weigeren. Uit onderzoek blijkt dat niet alleen groenten en fruit vaak geweigerd worden, maar ook gemengd eten (zoals lasagne) en eten met een zachte textuur (bijvoorbeeld gekookt eten, zoals broccoli en tomaat). De textuur is hoe het eten voelt in de mond. Dat kan glad, zacht, korrelig, hard, enzovoorts zijn. Selectieve of moeilijke eters hebben vaak een voorkeur voor een bepaalde structuur en willen dan het liefst een monostructuur, dus geen eten met meerdere texturen. Ze eten bijvoorbeeld liever kipfilet, gepocheerd of uit de oven, dan een kipburger met krokante korst, want die is immers hard van buiten en zacht van binnen. Koolhydraatrijk eten, zoals pasta, rijst en brood, worden vaak wel goed gegeten door selectieve eters. Dit is eten met een relatief neutrale smaak, geur en kleur.
2. Autistisch denken
Autistisch denken kun je onderverdelen aan de hand van drie begrippen: vaste koppelingen, overgeneralisatie en detaildenken. Autistisch denken kan je kind erg in de weg zitten. Is een kind een keertje verkouden geworden na het eten van een sinaasappel, dan kan het deze twee losstaande gebeurtenissen toch aan elkaar koppelen. Het resultaat is dat het kind geen sinaasappels meer wil eten, omdat het bang is weer ziek te worden (vaste koppelingen). Of omdat het geen appels en peren lust, denkt het dat het helemaal geen fruit lust (overgeneralisatie). Het kind kan zich ook focussen op een bepaald onbelangrijk detail en daarbij de context uit het oog verliezen (detaildenken).
3. Autistische angsten rond eten
Veel mensen zijn bang om nieuwe dingen uit te proberen. 'Wat een boer niet kent, dat vreet hij niet', luidt niet voor niets het bekende spreekwoord. Daarbij is het zo dat je ook echt moet wennen aan nieuwe smaken. Gemiddeld moet je iets wel 16 keer proeven voordat je aan een bepaalde smaak bent gewend. Voor mensen met autisme geldt dit zeker. Zij hebben meer dan gemiddeld last van neofobie: de afkeer van alles wat nieuw is, en in dit verband dus de angst voor onbekend eten, dus voedselneofobie. Soms kan deze angst serieuze vormen aannemen. Je kunt dan niet zeggen dat het kind het wel zal opeten als het maar honger genoeg heeft. Een kind met autisme kan zelfs als het heel erg veel honger heeft het dan nog niet opeten. Echt niet!
Daarbij hebben relatief veel kinderen met autisme besmettingsangst. Wanneer eten elkaar raakt verandert de smaak, de kleur, de geur, de textuur. Kinderen met autisme kunnen moeite hiermee hebben. Een vakkenbord kan uitkomst bieden, zodat verschillende voedingsmiddelen elkaar niet kunnen raken en bijvoorbeeld ook saus en pasta of aardappelen apart kunnen worden geserveerd en opgegeten.
Veel peuters, vanaf ongeveer 18 maanden, en kleuters krijgen last van neofobie en besmettingsangst. Stopt een baby nog alles in de mond wat in de buurt komt, vanaf ongeveer 18 maanden worden kinderen zich meer bewust van wat ze in de mond stoppen. Een logische ontwikkeling, omdat ze zelf de wereld gaan ontdekken en moeten leren beoordelen wat goed en veilig is. De keerzijde is dat kinderen alleen datgene wat ze kennen willen eten. 'Lust ik niet', wordt dan snel gezegd na een korte blik op het vreemde of onbekende eten. Het hoort een beetje bij deze leeftijdsfase, die kan doorlopen tot kinderen vijf of zes jaar zijn. Door zelf als ouder/opvoeder gevarieerd te eten, door kinderen te laten kennismaken met allerlei soorten eten help je kinderen door deze neofobische fase heen. Daarbij raken de meeste kinderen als vanzelf minder gefixeerd op het uiterlijk en de details van het eten doordat ze beseffen dat al het eten is in te delen in voedselcategorieën. Een appel hoeft dan niet telkens opnieuw ontdekt en ervaren te worden, maar valt in de categorie appel of fruit.
Voor kinderen met autisme duurt deze fase vaak langer dan voor andere kinderen. Daarbij kunnen ook oudere kinderen met autisme hier 'ineens' last van krijgen. Bij een kind met autisme kun je de leeftijd niet altijd aan de buitenkant zien. Zoals Martine Delfos, psycholoog en Nederlands autismedeskundige, betoogt heeft een kind met autisme een regenboog aan verschillende ontwikkelingsleeftijden in zich, afhankelijk van de verschillende ontwikkelingsgebieden (Delfos, 2017). Zo kan een kind met autisme bijvoorbeeld op cognitief vlak ver vooruit lopen en toch op motorisch gebied erg achterblijven. Dit spectrum aan verschillende mentale leeftijden maakt het soms moeilijk om goed aan te sluiten bij het kind.
4. De mondmotoriek
Kinderen met autisme kunnen een slappere mondmotoriek hebben, doordat ze bijvoorbeeld niet door hun neus, maar door hun mond ademen. Ze kunnen een zwakkere kaak- en tongspier hebben, of meer kwijlen. Sommige kinderen zijn heel gevoelig in de mond en verdragen bijvoorbeeld een tandenborstel (bijna) niet. Ook leren praten kan lastig(er) zijn. Bepaalde klanken kunnen misschien moeilijker worden gevormd, zoals de 'k' of de 'g'. Dit zijn achterste keelklanken en voor sommige kinderen met autisme kan de overgevoeligheid in de mond zo groot zijn dat dit een spuugreflex kan veroorzaken.
De zwakkere mondmotoriek kan problemen met kauwen opleveren. Ook kunnen kinderen met autisme moeite met slikken hebben. Soms vinden ze het lastig om te weten hoe vaak je iets moet kauwen voordat je het kunt doorslikken. Te lang kauwen maakt het eten vies, te kort kauwen maakt het slikken pijnlijk. Wanneer je als ouder vermoed dat je kind een afwijkende mondmotoriek heeft, kun je terecht bij een (preverbale) logopedist. Hij of zij kan je kind oefeningen meegeven, zoals elke dag tenminste een keer een blaadje papier gedurende een minuut tussen de lippen vasthouden. Een logopedist bekijkt ook de zithouding, omdat kinderen soms ook moeite kunnen hebben met rechtop zitten, doordat ze een lagere spierspanning in hun hele lijf hebben. Soms is kinderfysiotherapie dan een uitkomst.
5. De sensomotorische versus logische fase
Karen den Dekker haalt in haar boek 'O jee, ik eet' (2017) het onderzoek van Gertrude Zeinstra aan, waarin zij, aan de hand van de ideeën van de pedagoog Jean Piaget een indeling maakt in twee manieren waarop kinderen tussen 4 en 12 eten ervaren. Voor kinderen van deze leeftijd is al het voedsel eten, of het nu snelle snacks zijn of voedzame maaltijden. Vandaar dat het belangrijk is om het eetgedrag te structureren. Maak regels voor jonge kinderen over de tijdstippen waarop ze mogen eten en mogen snacken. Benoem het verschil, maar geef er geen oordeel als gezond of ongezond aan.
In de sensomotorische fase, die loopt van ongeveer 2 tot 7 jaar, reageren kinderen heel gevoelig op kleur en uiterlijk van het voedsel.
Kinderen tussen 7 en 11 zitten in de logische fase. Zij beoordelen eten meer op textuur en smaak. Ze weten dat er verschil is tussen snacks en voedsel en kunnen de smaken, zoet, zout, bitter en zuur benoemen.
Waar let een kind met autisme en een eetprobleem op?
Een kind met autisme en een eetprobleem merkt veel op. Veel dingen rondom het eten kunnen van invloed zijn op het ontwikkelen en/of in standhouden van een eetprobleem. Hierbij kun je denken aan: de verpakking, de winkel waarin de boodschappen worden gedaan, het winkelpersoneel, het merk, de textuur en structuur van het eten, de kleur, de geur, de smaak, de temperatuur, het getal/aantal, de vorm. En dan hebben we het nog niet eens over het tijdstip en de duur van de maaltijd, alles wat voor en na de maaltijd plaatsvindt, het tafelgezelschap, de zithouding, het bestek, de grootte van het bord en de manier van opdienen. Als het kind met autisme gespannen is of moe of chagrijnig kan een en ander nog meer indruk maken, omdat er dan sneller sprake is van overprikkeling. Het kan een hele zoektocht zijn om te ontdekken wat het precies is waar je kind (vooral) op reageert.
Eetproblemen bij autisme
Kinderen (en volwassenen trouwens ook) met autisme kunnen last hebben van drie vormen van eetproblemen, die ook weer met elkaar in verband kunnen staan:
- Te weinig eten
- Te veel eten
- Autisme specifiek eten
Het verschil tussen eetproblemen en eetstoornis
Een eetstoornis is een ernstige en ingewikkelde psychiatrische ziekte, volgens de website van
Novarum. Een eetprobleem is minder ernstig dan een eetstoornis, omdat het niet je hele leven beheerst. Toch kan ook een eetprobleem, ondanks de wat mildere klachten wel degelijk ernstige gevolgen hebben. Zeker als er sprake is van zwaarlijvigheid (obesitas) of ondergewicht, juist voor kinderen in de groei.
In de DSM-5, het handboek voor psychiatrische stoornissen is een speciale categorie voor zeer grote moeilijkheden met (selectief) eten opgenomen: de ARFID. Dit staat voor Avoidant/Restrictive Food Intake Disorder ofwel vermijdende/restrictieve voedselinname stoornis. Deze diagnose wordt pas gesteld wanneer een onberedeneerbare angst voor eten van een bepaalde smaak, textuur of kleur zodanig wordt vermeden dat dit gepaard gaat met gewichtsverlies, groeistoornissen en/of een ernstig tekort aan voedingsstoffen. Deze stoornis komt vooral voor bij kinderen of jeugdigen, maar kan ook voorkomen bij volwassenen.
Andere eetstoornissen zoals deze kunnen worden gediagnosticeerd aan de hand van de criteria in de DSM-5, te weten Anorexia Nervosa, Boulimia Nervosa, Eetbuistoornis of Binge Eating Disorder (BED), Overige gespecificeerde voedings- en eetstoornis en ongespecificeerde voedings- en eetstoornis, alsmede het nieuwere nog niet in het DSM-5 handboek opgenomen Orthorexia Nervosa zijn eetstoornissen die meer bij jeugdigen of volwassenen worden gesteld.
Een eetprobleem kan tot een eetstoornis leiden, maar dat hoeft zeker niet.
Te weinig eten
Sommige kinderen met autisme merken niet dat ze honger hebben. Ook kan het te druk voor ze zijn, waardoor ze te veel stress ervaren. Hierdoor wordt de hongerprikkel onderdrukt en kunnen ze niet eten. Dat geldt trouwens ook voor volwassenen met autisme. Het kan dus heel goed zijn dat je kind op school vrijwel niet eet. Als je zorgt dat het kind thuis voor en na school genoeg eet, hoeft dit geen probleem te zijn.
Wel is het belangrijk om je kind uit te leggen dat het bouwstoffen nodig heeft om te kunnen groeien. Aan de hand van de
Schijf van Vijf of de voorgeschreven hoeveelheid drinken kun je dit visualiseren. Eet je kind brood, dan kun je bijvoorbeeld, afhankelijk van de leeftijd een geplastificeerd maaltijdenoverzicht maken. Als ontbijt kan hier bijvoorbeeld een boterham op staan en een beker drinken. Je kind kan na het eten een vinkje zetten bij de genuttigde boterham en het glas drinken. Zo kun je samen met je kind ervoor zorgen dat het voldoende eet en drinkt om goed te kunnen groeien. Ook een stickervel kan goed werken. Hang het op in de buurt van de tafel en zorg ervoor dat je kind dagelijks tenminste drie stickers kan plakken: voor elke maaltijd een. Gelukt? Zet een mandje met kleinigheidjes klaar, onderneem samen iets of laat je kind een sticker plakken voor elke drie verdiende stickers op een stickervel voor een groter cadeau of activiteit.
Te veel eten
Een kind met autisme dat continu honger heeft komt ook voor. Kinderen voelen dan niet wanneer ze genoeg gegeten hebben. Of ze nemen zulke grote happen dat ze pas te laat een seintje krijgen dat ze verzadigd zijn. Ook dan is het belangrijk om een eetschema te maken met je kind op basis van de richtlijnen voor goede voeding van het
Voedingscentrum en dit zoveel mogelijk te visualiseren.
Autisme-specifiek eten
Veel kinderen hebben een voorkeur voor speciaal eten, zoals neutraal eten (zoals pasta), knapperig of juist zacht eten (een combinatie van beide vinden veel kinderen lastig), lauw of koud eten, ongemengd eten (aardappelen, vlees en groeten apart of pasta en saus apart) en eten waarop je niet te lang hoeft te kauwen. Kinderen met autisme doen daar vaak nog een schepje bovenop. Bijvoorbeeld: maar 10 verschillende levensmiddelen eten, altijd hetzelfde merk willen eten, alleen een bepaalde kleur eten willen eten, altijd hetzelfde aantal van iets willen eten, extra gevoelig zijn voor de kleur, textuur, smaak, geur van eten. Alle genoemde factoren komen rond het thema autisme specifiek eten terug. Als ouders is het belangrijk om samen met je kind te kijken naar wat er precies aan de hand is en wat er kan veranderen of kan worden aangepast. Hiervoor is het belangrijk om een
goed plan van aanpak te maken voordat je allerlei veranderingen gaat doorvoeren. Dit leidt immers alleen maar tot meer angst en dat kan een negatieve invloed hebben op het eten.
Maak je je zorgen?
Als ouder kun je je zorgen maken om de gezondheid van je kind. Eet het wel genoeg? Eet het niet te veel? Eet het gezond en gevarieerd genoeg? Allemaal vragen die voor een kind met autisme en eetproblemen niet eenvoudig te beantwoorden zijn. Door je kind regelmatig te (laten) meten en te wegen, bijvoorbeeld bij de huisarts, kun je zijn of haar groeiontwikkeling bijhouden. Een voedingsdagboek of eetdagboek bijhouden geeft je inzicht in de ernst van het eetprobleem. Als je je grote zorgen maakt om je kind is het een goed idee om je zorgen met de huisarts te bespreken. Dan kan ook bekeken worden of het zin heeft om bloed te prikken bijvoorbeeld om te achterhalen of je kind een tekort heeft aan bepaalde vitamines of mineralen. Eventueel kan via een kinderarts of kinderpsychiater een doorverwijzing worden geregeld naar een gespecialiseerd centrum voor voedselweigering en een selectief eetpatroon in Nederland: Seyscentra, met locaties in Gelderland (Malden), Utrecht (Haarzuilens), Zuid-Holland (Zwijndrecht) en Limburg (Maastricht).