1968, het jaar dat de verbeelding aan de macht kwam
843, 1453, 1492, 1789, 1815, 1848: jaartallen die, vaak om militaire, soms economische redenen, het aanschijn van de wereld veranderden en wellicht daarom door fanatieke leraars geschiedenis in ons gezamenlijk historisch besef werden gedramd. Vermits onze leerstof steevast stopte bij 1830 –daarna viel er geen eer meer te rapen- heeft het lang geduurd tot ook 1968 zijn rechtmatige plaats kreeg. 1968 was immers het jaartje wel. Dat jaar scharniert niet rond één allesverschuivende ontdekking of in
Voor we 1968 de hemel in prijzen moeten we uiteraard enkele begrenzingen afspreken. In tegenstelling met de gewoonte van de oude geschiedenis, dat alles ophangt aan kapstokken - revoluties, oorlogen, aanslagen- heeft moderne geschiedschrijving oog voor tendensen. Tendensen beginnen niet op 1 januari en hebben vaak niet de neiging op 31 december te stoppen. Zij borrelen op, worden ingedamd en erupteren ten slotte naar de oppervlakte. Veel van wat we in 1968 kunnen plaatsen, was daarvoor reeds aan het broeien. Het mentale verzet tegen onrecht, élk onrecht was immers al jaren aan de gang. De oorlog in Vietnam al bijna een decennium, dan kan je nog moeilijk over broeien spreken. Televisie bestond vijftien jaar. Televisie, verzet en Vietnam: deze drie tendensen pieken precies in 1968. De impact hiervan werd sindsdien nooit meer bereikt. Zal wellicht nooit meer ontstaan, omdat de elementen die dit mogelijk maakten, nooit meer zo perfect zullen convergeren. Tijd om wat minder in raadsels te spreken.
Het ongenoegen broeit
Het jaar 1968 begon zoals dat hoort: op een maandag. 1968 zou een schrikkeldag tellen en “nam afscheid van een gewelddadig jaar”. 1 januari 1968 werd door de paus uitgeroepen als Dag van Vrede. De Verenigde Naties kondigde aan dat 1968 het jaar van de mensenrechten ging worden. Het jaar was tien minuten oud toen de Vietcong met haar eerste aanval van het jaar deze mooie beloften aan flarden schoot.19 doden hadden nog maar net hun feesthoedje afgezet.
In zijn nieuwjaarstoespraak vermeldde een zelfzekere Charles De Gaulle dat Frankrijk de rest van de wereld mooi een poepje zou laten ruiken. Hij sommeerde alvast de Nobelprijs, want hij voelde zich klaar om de wereldvrede te installeren.
Werd genomineerd voor de categorie misplaatste redevoeringen.
In de
Verenigde Staten had de burgerbeweging van dominee Martin Luther King haar beste tijd gehad. Voor King zelf vrij letterlijk te nemen. Hij zou nog vijf maand leven. Het nieuwe zwarte verzet, de Black Power, was een stuk agressiever. In haar buitenlands beleid volhardde de Verenigde Staten in het boosaardige. Sinds 1964, het jaar waarin de VS de Vietnamese oorlog van Frankrijk overnam, vielen 16.000 doden. Amerikanen wel te verstaan. In 1968 wilde de regering komaf maken met Vietnam. Alle budgetten werden gesnoeid, behalve het militaire. Dat explodeerde. Het Amerikaanse opperbevel vermeldde, bij wijze van beleid, voortaan de dagelijkse “score” (wij tegen zij). Alsof de overwinning zo simpel zou liggen.
Nigeria was niet van plan daar enige aandacht aan te besteden. In eigen land woedde een burgeroorlog met oliegrond als inzet. Biafra had zich het jaar ervoor van het moederland afgescheiden maar stevende, door iedereen in de steek gelaten, met rasse stappen op een fiasco af.
Israël begon in ’67 een oorlog, kwestie van eerst te zijn. De PLO kreeg in 1968-‘69 een nieuwe leider: Abu Amar, voormalig strijder van Al Fatah. Abu Amar was 38 en heette met zijn echte naam Yasser Arafat. Sinds Novotny in Tsjecho-Slowakije na het aftreden van Chroetsjev in 1964 niet zo zeker meer was van onvoorwaardelijke Russische steun, liet hij stilzwijgend de teugels vieren. Hoewel Tsjecho-Slowakije enigmatisch bleef, stond dankzij hoofdstad Praag de poort naar het Westen op een brede kier voor het gedachtegoed uit het Westen. In januari 1968 maakte Novotny plaats voor Alexander Dubcek, een Slowaak. Dat bracht de gemoederen even tot bedaren.
In
Mexico, waar in ’68 nog de kruitdamp hing uit de tijd van Pancho Villa en Zapata, was sinds 1964 Gustavo Diaz Ordaz de zittende president. Het land kon bogen op een bedenkelijke cultuur van elkaar opvolgende revoluties. Daar kwam in 1929 een einde aan toen de PNR een dictatoriaal partijsysteem introduceerde. Hoewel ondemocratisch geregeerd en badend in een corrupte cultuur, leefde Mexico economisch op. Mexico was klaar voor de Spelen.
1968 was ten slotte ook het jaar, zoals elk jaar, van nieuwe stromingen. Drie nieuwe woorden maakten opgang in 1968: zwart, Palestijn en Yippie. Ook de geest van Che Guevara, gedood eind 1967, begon, mede door toedoen van Fidel Castro, te waren door de kreten van de jeugd. “Como Ché”, de meest gehoorde juichkreet dat jaar. De overbekende poster kwam veel later.Al na de eerste week werd afgekondigd dat 185 Amerikanen het leven hadden gelaten in Vietnam, tegenover 1438 vijandelijke soldaten. De éérste week van 1968. Het borrelen werd kabbelen.
De rassensegregatie in Amerika
Al sinds enkele jaren kwamen de zwarten in de Verenigde Staten op voor hun rechten. Dank zij de charismatische Martin Luther King kreeg deze gediscrimineerde mensenmassa een stem. Dr. Martin King had goed de principes van Mahatma Ghandi bestudeerd. Breng de boodschap zonder geweld en zorg dat de wereld het te weten komt. Dat bezorgde King kritiek binnen zijn gemeenschap. Enkele hardere kernen vormden zich, andere persoonlijkheden traden naar voor en toonden na de dood van King het grauwere gezicht van de zwarte bevolking. Doch iedereen was het erover eens dat het een goede zaak was als de camera’s draaiden.
De televisie
In 1968 werd voor het eerst volop gewerkt met videoband en satellietuitzending. Videoband gaf meer mogelijkheden qua opname en bewerktijd. Cameramensen richtten voortaan de camera op iedereen die zijn stem verhief en liefst woedend tekeer ging. Black Muslim, Black Power en Black Panter begonnen de dienst uit te maken en droegen een boodschap uit van opstand. Het geweld van de zwarte minderheid tegen de blanke overheid werd langzaam een nationale olievlek. Zwarten vonden het bovendien onaanvaardbaar dat ze meer dan proportioneel kanonnenvlees waren in Vietnam. Maar het protest tegen Vietnam was multicultureel, en overstemde de zwarte segregatie.
Vietnam: het Tet-Offensief
Op 30 januari, Nieuwjaar in Vietnam, zette de Vietcong een hopeloos offensief in tegen de Amerikaanse bezetter. De aanval is beroemd als het Tet-offensief. De militaire winst was na één week al weer tenietgedaan en de Vietcong werd zowat gedecimeerd. Toch haalde het communistische Vietnam er psychologisch voordeel uit. Hoe kon dat?
Een van de zelfmoordacties was geconcentreerd in Saigon, op de Amerikaanse ambassade. Laat dat nu net de plek zijn waar alle persmensen waren geconcentreerd. Tot dan toe waren journalisten, cameramannen en hun logistieke medewerkers verplicht te wachten op actie. Dit keer zaten ze zelf in het middelpunt van de actie. Ze filmden wat ze zagen, zonder veel overleg. Dat gaf een nooit geziene impact op de Amerikaanse publieke opinie. De avond erna keek Amerika naar de eerste rechtstreekse oorlogsbeelden ooit. Angst werd tastbaar, onoverwinnelijkheid een fabel.
Je kunt gerust stellen dat het Tet-offensief het begin van het einde werd van de Vietnamoorlog. Amerikaanse generaals, volleerde Pinocchio’s, kwamen vertellen dat er niets aan de hand was, maar vielen nu massaal door de mand. Amerika was wakker. Vietnam werd op slag het meest prominente onderwerp. Frontpagina’s met impressionante foto’s, massademonstraties met honderdduizenden, studenten in hongerstaking, massale dienstweigering, honderden body-bags uit Vietnam: het anti-oorlogsklimaat explodeerde. Amerika realiseerde zich plots dat ze de oorlog aan het verliezen waren.
Studentenopstand van Columbia
Opmerkelijk hoeveel van de gebeurtenissen in 1968 belangrijk werden omdat de overheid besloot er tegen te reageren. Wat meer kalmte had de geschiedenis beslist een andere wending gegeven. Soms gingen de gebeurtenissen aan de haal met de leiders ervan. Dat hebben ze stuk voor stuk, jaren nadien, allemaal toegegeven. Ze herinneren zich allemaal dat ze daar besluiteloos stonden te klungelen maar dat de massa hen als het ware de leiding opdrong.Om te begrijpen waarom dat zo is, moeten we naar het ontluikende tijdsbeeld kijken.
“Vertrouw niemand boven de dertig” was een populaire slagzin. Jongeren hadden behalve hun eigen idealen, ook hun eigen muziek en drugs. Er werd volop geëxperimenteerd met marihuana en later LSD, wat zich vervolgens uitte in toegepaste kunsten als platenhoezen, kledij en opnieuw muziek. Als er één zaak is die de époque van 1968 tijdloos heeft overleefd, dan wel de muziek, die zichzelf opnieuw uitvond. Beatles, Dylan en Stones waren al een tijdje bezig, maar persoonlijkheden zoals Joan Baez, Janis Joplin, Creedence Clearwater Revival, Crosby, Stills, Nash & Young, Simon and Garfunkel, Eric Clapton, Joni Mitchell kregen allen grip op dat jaar. Ook films, mode en literatuur volgden de stroming. Seks, vrije seks was één gevolg, de pil werd in 1968 immers gemeengoed. Vrijheid van mening, doen en laten werd het ordewoord. In 1968 lanceerde Grayson Kirk, rector Columbia Universiteit in Harlem-New York, de term generatiekloof. Grayson Kirk wist waarover hij sprak. Zijn universiteit eerde Dr. King, vijf dagen nadat die werd vermoord. Dat vonden sommige studenten wat al te grof. Op een impulsieve manier trokken ze naar de campus, bezetten een gebouw, gijzelden een decaan, kwamen vanzelf in het nieuws. Meer studenten stroomden toe, meer gebouwen bezet, de pers dikte de zaak lekker aan. De eerste week gingen de studenten op in een roes van onthechting (er ging zelfs een huwelijk door), kregen steun van medestanders. Vanaf dan begon het fout te lopen, want de actie werd opgeëist door radicale groeperingen. Op dinsdagnacht 30 april 1968 chargeerde de politie. Die sloegen op alles wat bewoog en deden dat met volle overtuiging voor draaiende camera’s. De resultaten waren navenant. De publieke opinie was alweer geschokt. De rector diende later zijn ontslag in, doch de toon was gezet. Andere universiteiten, overal ter wereld, hadden hun lichtend voorbeeld.
De lente van 1968
Alsof iemand een teken had gegeven brandde de lente van 1968 plots van protest. Studenten protesteerden, van Japan tot Brazilië, van Spanje tot Polen. Altijd was Vietnam wel één motief, meestal lagen plaatselijke conflicten aan de basis. In Rome protesteerden studenten tegen lokale faciliteiten, in Duitsland ging het om Oost-Duitsland en ex-Nazi’s, in Spanje was men tegen Franco, Brazilië tegen de militaire dictatuur. In Japan wilde men de Amerikanen uit het land. In Winsconsin ging het over te weinig zwarte kleur in de lessen Amerikaanse geschiedenis. Er was rap een stok gevonden om in het kegelspel te werpen. Dat dit alles geschiedenis werd, heeft twee oorzaken.
Alle leiders van die opstanden begrepen dat een paar spandoeken niet volstonden. Er waren elke dag protesten. Je moest iets bepalend doen waarbij je, één, politie tegen je kreeg, en twéé, camera’s gretig registreerden. Creativiteit werd een must: sit-ins, We shall overcome, het zich laten wegslepen: het wereldwijde geweldloze verzet kreeg het martelaarschap waarvoor het ijverde. Een heel jaar lang lieten politie en pers zich gretig inpakken door deze strategie. Studenten met ballen werden spelenderwijs mediavedetten door op het juiste ogenblik achter een microfoon te gaan staan: Rudi Dutschke, Daniel Cohn-Bendit, Abbie Hoffman. De minder alerte burgers ter wereld begonnen door te krijgen dat die jongelui wel eens iets te vertellen konden hebben. De Amerikaanse regering, president Johnson voorop, weigerde daar lessen uit te trekken. Ze lokte het Tonkin-incident uit, als alibi voor nog meer oorlog. Studenten groeiden op met een aversie voor autoriteit, dagelijks gevoed met beelden uit Vietnam. Omdat opstanden precies in universiteiten werden gehouden, kwamen ook intellectuelen er op af. Jean-Paul Sartre in Frankrijk, Jack Kerouac, Herbert Marcuse, Allen Ginsberg, Rod Mc Kuen, Bob Dylan, Joan Baez, Jim Morrison en tal van anderen dreven op de golven van het verzet. Zij gaven een klankbord aan gepolijste teksten en ideeën die het geheel een glans van universaliteit bezorgde.
The Times, they are- a changin’ ……
Duitsland: Rote Rudi
De rest van de wereld kan nooit begrijpen wat het voor een Duitser moet betekenen eind jaren veertig te zijn geboren. De concentratiekampen waren net gesloten, de schuldigen verdreven, de doden verdwenen. Eerst had je het collectieve geweten dat opspeelde en zich vertaalde in de klopjacht op ex-nazi’s. In 1968 had de rest van de wereld, op Israël na wellicht, wel wat anders te doen, maar het probleem bleef hangen in Duitsland. Eind jaren ’40 weigerde Rusland medewerking aan een Europese rehabilitatie en was de Koude Oorlog geboren. Voor Duitsland vertaalde zich dat in een muur door haar hoofdstad die plots twee regimes, twee meningen symboliseerde. Oost-Duitsland ging lustig door met Nazijacht, in West-Duitsland begon dat te slabakken. Dit feit, gecombineerd met een theologisch dispuut van tweede orde, deed de vonk oplaaien in de Vrije Universiteit van Berlijn, pas sinds 1948 gesticht, en daarom niet bol van traditie en inertie. In tegenstelling met de Amerikaanse studentenbetogingen was die van de Berlijnse universiteit wél goed georganiseerd. Hun harde aanpak met haast militaristische precisie maakte school in de rest van Europa. De charismatische leider van deze studentenopstand was Rudi Dutschke, Rote Rudi. Op Kurfürstendamm manifesteerden meer dan tienduizend betogers, lang geen studenten alleen. De hetze polariseerde rond het favoriete onderwerp: Vietnam. Aanvankelijk geen incidenten, die kwamen later, na de aanslag op Rudi Dutschke. De rellen duurden vijf dagen, kostten twee doden en kreeg navolging in verschillende Duitse en andere Europese steden.
Frankrijk : mei '68
Frankrijk verveelde zich. Onder het haast poujadistische regime van generaal Charles De Gaulle heerste een eindeloze saaiheid. Tegenover de rest van de wereld stak de Gaulle onafgebroken zijn stekels uit, in eigen land beschouwde hij zich zelfvoldaan als incontournable. Niks in zijn land dat hij niet goedkeurde. Zo kon het probleem Nanterre ontstaan, aan de rand van Parijs. De studentenverenigingen van Nanterre wilden gemengde verblijven. De Franse minister van Jeugdzaken, François Misoffe, zou de gemoederen gaan sussen. Maar hij kreeg forse tegenwind van een kleine, roodharige student, niet echt moeders mooiste. De minister is iedereen al lang vergeten. De student, Daniel Cohn-Bendit, werd wereldberoemd als Dany le Rouge. Dit onbeduidende voorval ontketende een duizend maal sterkere lawine.
Ook hier maakte het Franse establishment dezelfde fout. In plaats van te negeren, schonken ze overmatig aandacht. Daardoor groeide in Nanterre, maart ’68, de eerste onooglijke demonstratie van vijftig studenten gauw aan tot een massa van duizend. De maand nadien waren dat er 50.000; eind mei spreken we over een opstand van 10 miljoen Fransen die het openbare leven in Frankrijk zo goed als plat legden. Dat ging zo. Op 6 mei moest Cohn-Bendit zich verantwoorden voor een tuchtcollege in Parijs. Uit protest namen de studenten van Nanterre de Sorbonne in, nagelopen door de plaatselijke studenten. De rector liet de politie de universiteit binnen trekken om zeshonderd arrestaties te maken.
Diezelfde dag deinde de opstand uit naar het Quartier Latin. Daar stonden de demonstranten en de oproerpolitie, de CRS, plots oog in oog. De eerste charge kwam van de CRS, de studenten riposteerden met het gooien van straatstenen. Er werden barricades gemaakt van auto’s en de CRS werd keer op keer teruggeslagen. Op het eind van de dag waren er bijna duizend gewonden. Buurtbewoners zagen hoe deze jonge Fransen zich kranig verweerden en brachten voedsel en dekens. De publieke opinie schaarde zich aan de zijde van de underdog. De Gaulle reageerde furieus, maar bond even later wat in, toen Jean-Paul Sartre hem openlijk tegensprak. En zo werd Frankrijk het logo van de studentenopstand. Niets doet het beter op foto en film dan stenengooiende studenten die worden belaagd door knuppelende agenten. Opnieuw keek de wereld met afgrijzen toe.
Dat beeld domineert vandaag en leidt de aandacht af van waar het toen écht om ging: het praten. Leuzen als “Dromen zijn werkelijkheid”, “Ik kondig een permanente staat van geluk af”, maar vooral het universele “de verbeelding aan de macht” kwamen uit alle monden, stonden op alle muren, zaten in alle harten. Elke demonstratie trok meer mensen, meer politie, meer woede. Het conflict deinde alsmaar uit. Wanneer journalisten ondervonden dat hun bazen censureerden, ging ook de televisiepers prompt in staking. Het filmfestival van Cannes werd na twee dagen opgeschort omdat vooraanstaande regisseurs als Truffaut en Godard de boel opbliezen. Omdat alles uitgebreid op tv werd vertoond, drong de revolutionaire gedachte (tégen iets, eender wat) in de geesten van de arbeidersklasse, die de mogelijkheid zag meer pragmatischere eisen te stellen over loon en vakantie. Ook zij kwamen op straat. Intussen stokte het Franse gemeenschapsleven in de hoofdstad. 10 miljoen werknemers staakten. Het verkeer lag lam, winkels raakten door hun voorraden, vuilnis stapelde zich op.
De Gaulle moest inbinden. De arbeiders kregen 35 % loonsverhoging (!). De studenten kreeg hij klein door nieuwe verkiezingen uit te schrijven die hij tegen alle verwachtingen in glansrijk won. Zijn prestige had niettemin een zware deuk gekregen. In september werd Cohn-Bendit aangehouden en verbannen naar Duitsland. Quartier Latin werd geasfalteerd.
Hoewel deze opstand bekend staat als de “meirevolte”, was dit in de strikte zin geen revolutie. Het was een opstand, niets meer, niets minder. Er werd geen nieuw politiek idee uitgedragen. De universiteiten toonden zich een stuk inschikkelijker et la vie continuait. Maar het was wél op het randje.
de Praagse lente
In de lente leefde Tsjecho-Slowakije letterlijk op. Buitenlandse kranten kwamen in omloop, de publieke discussie geraakte op gang, het geregelde leven onder het communisme maakte plaats voor de vrije meningsuiting. Dat zou zwaar worden aangerekend in Moskou. Eind maart kreeg Dubcek een niet mis te verstane waarschuwing.Er was echter geen weg terug. Dubcek hoopte dat “een klein beetje democratie” iedereen tevreden zou houden, maar werd in snelheid genomen. Tsjecho-Slowakije was overtuigd communistisch en tevreden met haar situatie. De Koude Oorlog was bezig aan haar eerste détente en van de inval in Hongarije in 1956 had de Sovjet-Unie nog nachtmerries. Niemand kon zich voorstellen dat er een invasie zou komen. Doch het onwaarschijnlijke gebeurde. Op dinsdag 20 augustus 1968 trok Operatie Donau Praag binnen met 4600 tanks en 165.000 soldaten. Het Russische leger had orders gekregen niet te reageren op provocaties, maar was niet voorbereid op de discussies die de Tsjechen in het Russisch begonnen. De jonge bemanningsleden raakten in paniek en schoten over de hoofden heen, daarna in de massa. De Tsjechen reageerden met molotovcocktails. Televisiebeelden werden het land uitgesmokkeld en dezelfde avond uitgezonden op alle wereldzenders. De Russische invasie kwam meteen in een slecht daglicht te staan. De inval in Praag werd het eerste punt op de internationale agenda, zelfs vóór Vietnam. Dit kon het breekpunt worden van de Koude Oorlog. Rusland voelde dat aan en dwong de Tsjechische regering tot het tekenen van een “protocol”, waarin de betrekkingen werden genormaliseerd. Betekent: terug onder de knoet.
De Olympische ideeën van Mexico
Was Mexico wel klaar voor de Spelen? Diaz Ordaz maakte zich zorgen, deels terecht. Zijn land zou in oktober de Olympische Spelen organiseren en hij was als de dood voor de verstoring van de goede orde. Totnogtoe bracht 1968 niets dan heibel. De Oscaruitreiking, het Cannes-festival, de Biënnale van Venetië, de Miss Amerika-verkiezing, de Democratische Conventie in Chicago, de Frankfurter Buchmesse, zowat elke organisatie met faam werd danig verstoord door jongeren die meenden er hun forum van te maken. Diaz Ordaz besliste dat dit niet zou gebeuren met zijn Spelen. In het maatschappelijk strikt gecontroleerde Mexico was er één groep die de dans ontsprong, mede door hun leeftijd: de studenten. De president verwachtte dan ook terecht vanuit die hoek de problemen. De minieme studentenbeweging vormde in de ogen van Diaz een huizenhoog probleem omdat hij een Nultolerantie wenste op de Spelen. Hij infiltreerde de studentenbeweging met spionnen. Door deze paranoïde houding werd een onschuldige schoolrel verkeerd beoordeeld en met overdadig geweld beteugeld. De vlam sloeg in de pan. Jazeker, er werd een poging gedaan tot dialoog, maar die liep tot niets uit. Er zou verder worden gesproken na de Spelen. Zo ver zou het echter niet komen. De studenten organiseerden immers een nationale hongerstaking van tien dagen, tot de opening van de Spelen, uit protest voor de talrijke politieke gevangenen. Ze meenden op die manier het best de aandacht van de wereldpers te krijgen. De plaats waar dit zou gebeuren staat bekend als Tlatelolco. De studentenleiders hadden beter moeten weten, het zou hun Waterloo worden.
Tlatelolco had immers de reputatie van een perfect slagveld, omdat het strategisch ideaal kon worden geïsoleerd. De Azteken werden er verslagen door de Spanjaarden, en eind zeventiende eeuw werd hier ook een boerenopstand bedwongen. In 1968 werd het plein opnieuw een bloedbad.
De eerste toespraak was nauwelijks begonnen of het leger opende het vuur vanaf de balkons. De demonstranten poogden te vluchten, maar zaten als ratten in de val. Meer dan twee uur lang werd met automatische geweren geschoten. Resultaat: tussen 300 en 1000 doden. Waarschijnlijk niet meer. De regering kreeg de ongewilde medewerking van de families van de slachtoffers zelf. Vele vermisten werden niet gezocht omdat dat alleen maar de regering zou helpen. Doch Diaz bereikte zijn doel: de studentenbeweging was in het hart getroffen. De Spelen van 1968 waren een van de vredigste ooit. De enige rimpel die de wereld opmerkte waren de gehandschoende handen –symbolisch voor de Black-Powerbeweging- van Tommie Smith en John Carlos, gouden en bronzen medaille op de 200 meter sprint. De nultolerantie bleef. Smith en Carlos kregen 48 uur de tijd om het Olympische dorp te verlaten.
Het jaar gaat naar de maan
Toch werd dit het begin van het einde voor de Mexicaanse regeringspartij, de PRI (voormalige PNU). Net zoals de Sovjet Unie begon te kraken na de invasie in Praag, net zoals De Gaulle definitief gezichtsverlies leed. Dat bedoelde ik in mijn inleiding met tendensen. 1968 leverde de feiten, gebaseerd op conflicten, de afrekeningen gebeurden later. 1968 was het epicentrum voor een maatschappelijke aardbeving. Ondanks duizenden doden in Vietnam, miljoenen doden in Biafra, moorden op vredesapostelen King en Robert Kennedy, een slachting in Mexico, putschen in Polen en Tsjecho-Slowakije, gaf 1968 voor het eerst hoop aan het gevoel dat onrecht ongedaan kon worden gemaakt. Als het protest maar solidair werd opgevolgd. Liefst voor het oog van een camera.
1968 doofde uit als een kaars. Iedereen trok zijn lessen. Sinds 1968 gaan regeringleiders overal ter wereld veel omzichtiger om met demonstraties én met de media. In Vietnam viel voor de eerste keer het woord vredesbespreking. Studenten begonnen een nieuw studiejaar en kregen meer respect. Militairen en politie leerden beter omgaan met provocatie en zagen de media voortaan niet meer als hun beste vriendje. De media zelf lieten zich niet meer voor eender welke kar spannen.
De geschiedenis holt voort omdat de hoop op betere tijden herinneringen verzwelgt. Alleen de popmuziek van dat jaar is relevant gebleven voor de daaropvolgende generaties. Uiteraard hielp het dat subtiel een nieuwe wortel werd voorgehouden: de lancering naar de maan.
En zo eindigde 1968 toch nog op een happy end. Het Hollywood-syndroom lijkt onverwoestbaar.