Hoe verleid je kinderen tot een filosofische gesprek?
Hoe verleid je kinderen tot een filosofisch gesprek? Elk goed gesprek heeft een prikkelende inleiding nodig. Een herkenbaar thema dat de verwondering wekt. Je kunt een kort maar krachtig en meerduidig verhaal gebruiken, een populair liedje, een spelletje, een proefje, een tekenopdracht, een werkblad. Alles wat voorbij het vanzelfsprekende gaat, vragen oproept, betrokkenheid opwekt is bruikbaar. Inbreng en betrokkenheid zijn echter niet hetzelfde!
Laat kinderen nadenken
Een filosofisch gesprek is niet geschikt voor het overdragen van morele waarden. Het gaat erom dat kinderen nadenken over wat iets tot goed of kwaad
maakt, niet om wat goed en kwaad
is. Kies dus liever geen verhalen met een boodschap. Het gevaar bestaat dat jullie de tekst gaan bespreken en in ‘
mee eens’ of ‘
niet mee eens’ blijven steken, dan ben je aan het discussiëren. Terwijl een verhaal juist de ruimte moet geven tot zelf nadenken, tot
dialoog. De tekst is dus slechts vertrekpunt!
Filosoferen
Behalve verhalen kun je ook gebruik maken van gedichten, liedteksten, een foto, schilderij of een korte video. Als je gebruik maakt van (beeldende) kunst, gaat het er niet om wat de kunstenaar mogelijk bedoeld heeft, maar om wat de toeschouwer er uit haalt. Het is geen kunsteducatie! Wanneer is iets mooi, wanneer is iets kunst, wat haal je uit het schilderij, het gedicht? Filosofische vragen zijn altijd
conceptuele vragen. Filosoferen gaat voorbij het oplossen van problemen.
Betrokken
Niet alle kinderen zijn even vlot van de tongriem gesneden of durven zich vrij te uiten. Geef hen de ruimte die ze nodig hebben. Het gaat er niet om dat er fantastische ontdekkingen gedaan worden,
het gaat erom dat iedereen betrokken wordt. Hoe krijg je dat voor elkaar? Door sommige kinderen te leren zich in te houden en anderen te stimuleren. Zo leren veelpraters luisteren en dat elke bijdrage belangrijk is (ook die van anderen!). Het geeft stillere kinderen zelfvertrouwen en vergroot hun eigenwaarde. En het versterkt het
wij-gevoel in de groep.
Verleiden
Kinderen die uit zichzelf niet zo snel aan een gesprek meedoen, kun je over de streep proberen te trekken met extra uitnodigende vragen als: "Wie weet er nog een aanvulling? Wie is nog niet geweest? Wie wil daar wat over vertellen? Wie is het daar (niet) mee eens?" Of je geeft een kind dat niets gezegd heeft een
laagdrempelige vraag, of laat het iets vertellen over een tekening.
Positieve feedback geeft het kind meer zelfvertrouwen. Door een vraag op een iets andere manier te stellen of een korte samenvatting te geven verleid je kinderen ertoe mee te doen en maak je het hen makkelijker in te haken.
Vragen
Hoe groter de groep, des te spannender is het om alle kinderen tot een gesprek te verleiden. Stel een eerste vraag die inhoudelijk betrekking heeft op het
thema waarover je het wilt gaan hebben en die dusdanig
scherp geformuleerd is dat er geen spraakverwarring kan ontstaan. Er zijn verschillende soorten startvragen:
Het gedachte-experiment: "Wat zou er gebeuren als je… de baas zou zijn, de loterij zou winnen, een been zou verliezen." Of: "Wat zou er veranderen als er …geen regels waren, geen klokken," etc.
De creatieve vraag: "Kunnen computers denken? Kun je koeien opvoeden? Kun je problemen ruilen?" Prikkelende startvragen om een gesprek over respectievelijk denken, opvoeding of problemen aan te zwengelen. Met dit soort vragen
ga je voorbij het vanzelfsprekende en daag je het creatief denkvermogen van de kinderen uit. Creatieve vragen maak je door een willekeurig idee te koppelen aan een even willekeurige handeling.
Diametraal: "Wat vind je erger: liegen of pesten? Wie is sterker: een slak of een beer?" Dit soort vragen is zeer geschikt om grote groepen op te splitsen waarna ieder zijn standpunt kan beargumenteren. Het is echter moeilijk om in een dergelijk gesprek de nuance te vinden en het gesprek verzandt snel in een discussie.
Rangorde: "Wat is de moeilijkste vraag? Wat is de belangrijkste ontdekking?" Een effectieve startvraag voor grote groepen die prompt veel voorbeelden zal opleveren. Daarna is het zaak aan de hand van criteria een rangorde aan te brengen.
Eigen ervaring: "Geef een voorbeeld van … uit je eigen ervaring." Nadeel van deze aanpak is dat je in een klas met 25 kinderen evenzoveel voorbeelden kunt verwachten. Voordeel is dat je een concept verbindt aan de concrete eigen ervaring. De klas kan in groepjes de eigen voorbeelden uitwisselen en er één uit kiezen om als beste illustratie van het concept te dienen. Aan de hand van vervolg- en verdiepingsvragen kun je de oogst terugbrengen tot een hanteerbaar aantal voorbeelden, bijvoorbeeld: "Waarom dit voorbeeld wel en dat niet?"
Placemat methode
In kleine groepjes krijgt ieder kind de gelegenheid zijn/haar gedachten te verwoorden en daarna in de kring uit te wisselen. Voor de
placemat methode deel je een groot vel in vijven (4 plus 1 in het midden). Vier kinderen zitten rond het blad. Ieder kind bedenkt eerst voor zichzelf enkele punten die het wil bespreken rond het thema en noteert ze in zijn vak. Nadat alle punten besproken zijn wordt een gezamenlijk punt in het middenvak opgeschreven en in de kring naar voren gebracht.
Binnen- en buitenkring
Een andere manier is te werken met een binnen- en buitenkring. De binnenkring telt maximaal 10 kinderen die daarvoor zelf gekozen hebben. Het thema wordt aan de hele groep voorgelegd. Alleen de binnenkring heeft recht van spreken, de buitenkring luistert. Daarna kunnen deze kinderen een schriftelijke reactie geven. De laatste vijf minuten krijgt de buitenring de kans haar zegje te doen.
Op deze manier krijgen kinderen die zich mondeling moeilijk uitdrukken de kans dat schriftelijk te doen. De samenstelling van de kringen kan per keer wijzigen. Je kunt ook na vijftien minuten kinderen uit de binnen- en buitenkring in tweetallen met elkaar laten overleggen wat hun bijdrage aan het gesprek zal zijn. Of je laat afwisselend de binnen- en buitenkring aan het woord. De buitenkring kan ook gebruikt worden om de binnenkring te observeren, op te letten dat de groep bij het thema blijft, of het gesprek samen te vatten.
Gelegenheid tot nadenken
Geef de kinderen na het stellen van de startvraag de gelegenheid om na te denken; noem het een denkpauze. Je versnelt het denkproces niet door de vraag anders te formuleren, dat schept eerder verwarring.
Wisselwerking
De wisselwerking tussen
handelen en reflectie maakt de ervaring krachtiger. Er zijn vele activiteiten te bedenken om een filosofisch gesprek op gang te brengen. De bezigheid kan zelfs doorgaan tijdens het filosoferen:
Spel met buizen, kokers, optisch bedrog: "Hoe betrouwbaar is onze waarneming?" Spel met licht en schaduw. Kleur: "Wat is het, waar komt het vandaan? Wat doet het met je?" Tijdens de lunch: "Wanneer heb je genoeg? Wat is gezond? Hoe bepaal je dat? Hoe kan het dat de een meer kan drinken dan de ander?"
Werkbladen, zinnen schrijven, tekenen. Over vrijwel elk denkbaar onderwerp kun je een werkblad maken. Een goed werkblad zet kinderen aan tot nadenken. Zorg ervoor dat er veel keuzemogelijkheden zijn en ruimte voor de kinderen om eigen onderwerpen in te vullen. Neem het thema: Dit ben ik! In het midden van het werkblad prijkt een foto van het kind. Daaromheen kan het foto’s, tekeningen, e.d. plakken en beschrijvingen geven waarvan het vindt dat ze een deel zijn van hem/haarzelf, of juist niet.
Thema
Schrijf verschillende gespreksonderwerpen op evenzoveel
losse kaartjes. Laat de kinderen zinnen en uitdrukkingen bedenken die betrekking hebben op een thema. Vraag hen de zinnen te sorteren, of haal er een willekeurige uitdrukking uit en stel de vraag: "Wat betekent die zin voor jou? Wanneer zeg je dat?" Etc.
Tekenen: Teken een stoel zo dat je nog net kunt zien dat het een stoel is. Het gesprek kan dan gaan over: "Wat is een stoel?" (zie voor ideeën www.wijsneus.org).
Gebruik je eigen creativiteit om het filosofisch gesprek steeds op een andere manier te beginnen.