Immanuel Kant: Filosoof
Kant probeerde een tussenweg te vinden tussen het rationalisme, dus het gebruiken van het menselijke verstand en redeneren om aan kennis te komen, en het empirisme, dus het gebruiken van ervaringen om aan kennis te komen. Kant zorgde met zijn filosofie voor een revolutie, vóór Kant spraken filosofen over óf objecten óf over onze waarneming hiervan. Kant zei dat juist het punt waar deze twee elkaar ontmoeten van belang is.
Levensloop
Immanuel Kant werd geboren op 22 april 1724 in Koningsbergen, Pruisen ten tijde van de Verlichting. Het gezin waar Kant uit voortkwam hing het strenge Lutherse piëtisme aan, een geloof dat een eenvoudig leven met een sterk geloof in de moraal voorschreef. Op zijn zestiende ging hij daar naar de universiteit, waar hij eerst theologie en vervolgens filosofie en wis- en natuurkunde studeerde.
Na zijn afstuderen verdiende hij de kost als huisonderwijzer in zijn woonplaats. Negen jaar later werd hij privaatdocent op de universiteit van Koningsbergen en gaf in deze functie tot 1770 openbare colleges in onder meer logica, metafysica, ethiek, wiskunde en fysische geografie. In deze periode publiceert hij een groot aantal boeken en artikelen die in het teken stonden van de rationalistische denkwijze van de Verlichting. Ook publiceerde hij een werk waarin hij er vanuit ging dat er een rationalistisch Godsbewijs mogelijk was. In 1770 werd Kant hoogleraar in metafysica en logica aan de filosofische faculteit van de universiteit van Königsberg. De periode van Kants publiceren tot aan 1781 wordt de Voorkritische periode genoemd.
De periode vanaf 1781 wordt de Kritische periode genoemd. In dat jaar verschijnt namelijk zijn beroemdste werk ‘Kritik der reinen Vernunft’, eerste van een reeks van uiterst belangwekkende publicaties. Het verschil tussen de twee periodes, is dat hij in de voorkritische periode beweert dat rationalistische metafysica mogelijk was, maar in de kritische periode neemt hij afstand van dat idee. In zijn eerste kritische werk bekritiseerd hij dan ook de filosofie van de Verlichting. Hierbij richt hij zich zowel tegen het rationalisme (van Descartes, Spinoza en Leibniz) als tegen het empirisme (van Locke en Hume.) De Kritische periode kenmerkt zich ook door Kants zoektocht naar de grenzen van de menselijke kennis. Het jaar 1781 wordt aangehouden als begin van de Kritische periode, maar in werkelijkheid lopen de twee periodes vloeiend in elkaar over.
In 1796 nam hij ontslag wegens beginnende dementie. Kant bleef ongehuwd, naar eigen zeggen voornamelijk uit tijd- en geldgebrek. Hij maakte iedere dag stipt op tijd een wandelingetje met zijn huisknecht en heeft naar verluidt deze wandeling slechts één keer overgeslagen omdat hij toen zo geboeid zat te lezen in de 'Emile' van Rousseau dat hij de tijd vergat. Voor de verlichte koning Frederik de Grote van Pruisen had hij grote bewondering, maar in 1794 raakte hij door zijn godsdienstfilosofie in conflict met opvolger van Frederik de Grote. Hij verdedigt dan het recht van geleerden om in vrijheid te mogen denken en publiceren voor vakbroeders. Hij overleed in 1804.
De leer van Kant
Sinds Plato was het denken het alternatief voor het tekort aan zintuiglijke waarnemingen. Er werd gezegd dat we denkend onderdelen van de realiteit kunnen doorgronden (zoals zielen, de aard van God en het universum als geheel) die we nooit zouden leren kennen als we alleen onze zintuigen zouden gebruiken. Kant verwierp een dergelijke manier van denken als ‘mystificerend’ en zette er een nieuwe leer voor in de plaats. Volgens hem is het zo dat we objecten door middel van de zintuigen kunnen waarnemen maar we vergissen ons als we denken dat onze zintuigen dit alles weergeven zoals ze werkelijk zijn. Alles wat we waarnemen en daardoor begrijpen wordt zodra wij het waarnemen door onze zintuigen verwerkt. Hun tussenkomst zorgt ervoor dat alles wat men waarneemt gekleurd wordt door voorgaande ervaring en kennis. Hierdoor zal de mens nooit een zuiver beeld kunnen krijgen van wat de echte werkelijkheid is, het verstand wordt dus tegengehouden door de zintuigen. Kant zei: ‘Er is de werkelijkheid en er is onze ervaring van de werkelijkheid’. De tussenkomst van onze zintuigen beteken dus dat we objecten nooit kunnen kennen zoals ze werkelijk zijn voordat ze worden waargenomen, maar slechts als vermenselijkte versie ervan.
Kant beweerde dat er twaalf verschillende manieren waren waarop het verstand de ervaringen ordent. De belangrijkste is de aanname van oorzaak en gevolg, die inhoudt dat we denken dat alles wat gebeurt het gevolg is van een gebeurtenis die eraan voorafgaat en het karakter ervan bepaalt.
Volgens Kant leidt de poging om de algemene manieren van waarnemen toe te passen op objecten die buiten onze ervaring liggen ertoe dat de traditionele metafysica zo weinig voorstelt. Een voorbeeld is het niet kunnen verklaren van een God, want deze zou als eerste ontstaan zijn en dus geen oorzaak hebben. Het bestaan van een God zal nooit kunnen worden bewezen, maar het tegendeel zal ook nooit kunnen worden bewezen.
Door alle menselijke beperkingen moet volgens Kant getwijfeld worden aan alle kennis die verkregen is door middel van waarnemingen. Dat we beschikken over vermogens om kennis te verwerken maakt die kennis kenbaar, maar elk zintuig gaat gepaard met een bewerking van informatie. Dat betekent niet dat ons vermogen om de wereld te begrijpen uit de gratie is geraakt, maar slechts dat alle kennis mede gevormd wordt door tussenkomst van kenvermogens. Ook al zou er een ander systeem kunnen zijn deze zou dan net zo goed deze problemen hebben. Het essentiële punt dat Kant naar voren brengt is: ‘Pure kennis is slechts pure ménselijke kennis, en om de aard der dingen te onderzoeken is het minstens zo belangrijk om te proberen onze zintuigen te bestuderen als de wereld zelf.’