Schrijven met minder fouten
Schrijf je regelmatig (zakelijke) teksten? Dan kunnen spelfouten een afknapper voor de lezer zijn. Grote kans dat jij al jaren dezelfde fouten maakt zonder dat je zelf weet dat je ze maakt. Lees daarom verder voor 4 veelgemaakte fouten en verbeter je schrijfvaardigheid!
Lange woorden
Veel mensen hebben 'langewoordenangst'. Ze zijn geneigd lange worden los te schrijven, terwijl je lange woorden meestal aan elkaar moet schrijven, het is een plaktaal. Dus niet 'lange afstandsloper' maar 'langeafstandsloper'. Het koppelteken gebruik je alleen bij een 'klinkerbotsing' oftewel als het niet meer duidelijk is hoe je een woord moet uitspreken. Voorbeeld: niet 'auto ongeluk', niet 'autoongeluk' maar 'auto-ongeluk'.
Hoofdletters
Ook altijd lastig. Een paar hoofdregels
- Echte namen van echte personen: altijd een hoofdletter. Dus 'Jan de Groot'
- Bijnamen, sprookjesfiguren etc.: altijd een hoofdletter. Dus 'Alexander de Grote', 'Doornroosje' en 'Jan Modaal'.
- Persoonsnamen als uitdrukking/vergelijking: kleine letter. Dus 'Hij is een donjuan/de bob/de ware jacob'.
- Aardrijkskundige namen: altijd hoofdletter. Dus 'Rotterdam-Zuid', 'Frankrijk', 'Seine', 'Mont Blanc'. Maar let op: een product met een aardrijkskundige naam, zoals 'een stukje roquefort' of 'een glas bordeaux' schrijf je weer met kleine letter
- Feestdagen: met een hoofdletter. Dus 'Kerst' en 'Pasen'. Afgeleide woorden met kleine letter. Dus 'eerste paasdag' en 'kerstfeest'.
Engelse werkwoorden
Werkwoorden afkomstig uit het Engels worden in principe vervoegd volgens de Nederlandse regels, ook als dit op schrift er vreemd uitziet. In sommige gevallen moet je een extra -e aan de stam toevoegen, omdat de uitspraak anders niet meer klopt.
Een paar voorbeelden:
- coachen - ik coach, jij/hij coacht - ik/jij/hij coachte - gecoacht
- cc'en - ik cc, jij/hij cc't - jij/hij cc'de - ge-cc'd
- racen - ik race, jij/hij racet - jij/hij racete - geracet
Een overzicht van honderden werkwoorden vind je
hier
Hen of Hun
Op zich een makkelijke regel. Hen gebruik je als leidend voorwerp en na een voorzetsel, hun als meewereld voorwerp.
- 'Ik geef hun een koek' maar
- 'Ik geef de koek aan hen'
- 'Ik heb hen in het bos zien lopen'
Let op: Hun als onderwerp is altijd verkeerd. 'Hun lopen in het bos' is verkeerd, gebruik 'Zij lopen in het bos'.