Ouderenzorg: Van vroeger tot nu
Er wordt vaak gesproken over dat vroeger alles beter en anders was. Als we terug gaan in de tijd en kijken naar de ouderenzorg van vroeger tot nu, zien we enorme verschillen. De vele en lange ontwikkelingen in eerdere tijden zijn bepalend geweest voor de zorg die we vandaag de dag in Nederland kennen. Pas na 1950 werden ouderen als een aparte groep in de geneeskunde gezien en werd er steeds meer gesproken van het begrip geriatrie. Tegenwoordig is de ouderen- of bejaardenzorg dan ook niet meer weg te denken uit onze samenleven, al lijkt er steeds meer bezuinigd te worden op de eerder bewezen, broodnodige zorg voor deze doelgroep.
Ouderenzorg tot 1950
Tot 1950 was er eigenlijk geen aparte zorg voor de oudere generatie. Er waren hier en daar wel plaatsen waar ouderen samen woonden, maar deze waren niet ingericht naar hun (zorg)behoeften. Met de meest eenvoudige reden dat er in die tijd nog te weinig ouderen waren om hiervoor speciale (kostbare) instellingen te maken. Naast de kleine vergrijsde samenleving was er nog geen sprake van een specialisatie (en ontbrak dus de kennis) voor ouderenzorg. Ouderen werden meestal onderhouden en verzorgd door familie, de kerk en gemeenten. Zo konden ouderen terecht in kloosters en gastenhuizen. Gastenhuizen waren er echter niet enkel voor ouderen, ook pelgrims, armen, zwervers en alleenstaande moeders konden hier terecht. Het belangrijkste was dan ook onderdak en voedsel voorzien voor deze doelgroepen. De armste mensen van de stad vielen onder het toezicht van het Stads Algemeen Armbestuur. Ze boden ondersteuning aan armen in de thuissituatie, maar beheerden ook over het Stadsarmhuis waar naast ouderen ook invaliden verzorgd werden. Een medische inslag werd pas als meer noodzakelijk gezien na de jaren 50.
Driegeneratie gezinnen
Zoals gezegd konden veel ouderen bij hun familie terecht. Met name ouderen uit de kleinere dorpen en het platteland leefden vaak in samenlevingsverband met hun kinderen en kleinkinderen. Zo ontstonden de vele driegeneratiegezinnen, waarbij iedereen participeerde binnen het gezin en een eigen belangrijk aandeel in taken had. Ouderen speelden met name een belangrijke rol in de opvoeding van hun kleinkinderen.
Armenzorg
Eigenlijk kun je tot de jaren 50 niet spreken van ouderenzorg, maar enkel van armenzorg. Families die voldoende bestaansmiddelen bezaten zorgden zelf voor hun hulpbehoevende oudere generatie. Hele arme gezinnen, die ook zichzelf niet goed konden onderhouden, en alleenstaande ouderen vielen dus onder de armenzorg. De armenzorg was een ingewikkelde samenhang van verschillende partijen. Zowel particulieren, kerken als gemeenten speelden een rol in deze zorg. Er werden bijvoorbeeld bedelingen georganiseerd, waardoor de arme ouderen jaren in levensbehoefte konden voorzien. Echter kon je als oudere niet zomaar in aanmerking komen voor deze bedeling. Pas na een goedgekeurd huisbezoek van een speciale functionaris kreeg je voedsel, geld of goederen.
Het armenzorggesticht
Wanneer hulpbehoevende armen niet langer zelfstandig konden wonen, geen familie hadden en uitbehandeld waren in het ziekenhuis konden ze zich laten opnemen in een armenzorggesticht. Hierbij werd enkel onderscheid gemaakt tussen mannen en vrouwen, waardoor de namen: oudemannen- of oudevrouwenhuizen ontstonden (oftewel oudeliedenhuizen). Ook hier konden invalide ouderen en kinderen worden opgenomen, waarbij in een groot armenzorggesticht deze kinderen vaak ook van de ouderen gescheiden werden. De zorg voor ouderen werd als dusdanig onbelangrijk, ingewikkeld en kostelijk gezien dat het vaak enkel bestond uit het verschonen van het bedlinnen. Kinderen werden net als nu gezien als de toekomst, waardoor de meeste zorg en hulpverlening naar hen ging.
Medische diagnoses, die vaak door een enkele blik werden vastgesteld, speelden dan ook geen enkele rol bij de plaatsing van een oudere. Ook was er qua privacy weinig ruimte, deze bestond vaak enkel uit het bed van de oudere, omdat ze vaak met grote groepen bij elkaar op een zaal lagen. De bedden leken daarbij ook op grote ledikanten, waardoor het voor de minder mobiele oudere bijzonder moeilijk was hieruit te komen. Het laatste stukje vrijheid werd dan ook op deze manier eenvoudig afgenomen. Gebleken is dat veel ouderen dan ook psychiatrische aandoeningen ontwikkelden. Maar voor ouderen met psychiatrische aandoeningen was geen aparte ruimte ingericht. Ouderen kregen vaak speciale kleding aan van een gesticht (waardoor ze al snel hun eigen identiteit verloren), er was weinig geschoold personeel en in de maaltijden zaten vaak onvoldoende vitaminen en mineralen.
De invaliditeitswet
In 1913 werd de invaliditeitswet ingevoerd, hierdoor kwam er iets meer geld vrij voor de oudeliedenhuizen. Zo kregen ouderen betere kleding en werden de maaltijden voedzamer. Ook werd er meer geschoold personeel aangenomen, waardoor een verpleger en verpleegster hun intrede konden doen.
Krankzinnigeninrichtingen
Zoals vermeld werd er geen onderscheid gemaakt tussen ouderen met een psychiatrische aandoening. Echter kwam daar in de loop de jaren steeds meer verandering in. De voorlopers van de huidige psychiatrische inrichtingen, genaamd als: krankzinnigeninrichtingen kwamen tegen het einde van de negentiende eeuw als paddenstoelen uit de grond. Ze werden meestal gebouwd buiten de stad en veelal in natuurgebieden. Zo zijn er nog steeds veel van deze huizen (aangepast aan de huidige zorg en hulpverlening) te vinden op en rondom het natuurgebied de Veluwe. De snelle opkomst van deze huizen kwam met name door het intolerante gedrag van de maatschappij ten opzichte van mensen met een storend gedrag. Echter was de zorg voor deze patiënten nog summier. Er waren weinig passende behandelingsmethoden en er werd vaak enkel gekeken naar een somatische oorzaak. De meest gebruikte vorm van verpleging was bedverpleging, waarbij de patiënt zoveel mogelijk in eenzaamheid in bed moest blijven liggen. Er werd geen onderscheid gemaakt op basis van stoornissen of leeftijd. Er werd enkel gewerkt met de drie groepen op basis van vertoond gedrag: rust, half-onrust of onrust. Hierna werden de mannen en de vrouwen weer van elkaar gescheiden.
Ook vanuit de oudeliedenhuizen kwamen veel ouderen die in een krankzinnigeninrichting geplaatst werden. Dit waren ouderen die ze niet meer konden handhaven en die ze meestal onterecht een wettig stempel 'dementerend' gaven. De enorme groei en toename van ouderen in een krankzinnigeninrichting kon men ook wijten aan de veranderde maatschappij. In gezinnen was steeds minder plaats voor de hulpbehoevende en ‘lastige’ oudere. Vaak waren ze deze extra kost liever kwijt dan rijk. Ook speelden de versoepelende regels in de wet een belangrijke rol in de toename. De drempel om iemand te plaatsen in een krankzinnigengesticht nam hierdoor aanzienlijk af.
Ouderen en ziekenhuizen
De voorouders van de vroegere en huidige ziekenhuizen kun je ook terugvinden in de gasthuizen. Met name in de periode tot 1950, waren ziekenhuizen allerminst blij met de komst van ouderen. Hiervoor had men drie verschillende redenen:
- Ouderen werden ten onrechte als ‘hopeloze gevallen’ beschouwd.
- Ouderen werden vaak als lastig beschouwd wanneer de avond viel. Hier zouden andere patiënten last van ervaren.
- Van ouderen kwam je lastig af wanneer ze eenmaal opgenomen waren. Oorzaken: een zwak sociaal draagvlak in de thuissituatie en een tekort aan plaatsen in oudeliedenhuizen.
Ouderenzorg na 1950
In de jaren na de Tweede Wereldoorlog, nam de bevolking enorm toe. Hierdoor kwam er ook steeds meer vergrijzing. De inmiddels aanwezige pensionhuizen, werden in de jaren zestig van naam veranderd tot: bejaardentehuizen of bejaardenoorden. Hier kregen ouderen hun eigen kamer, wat zorgde voor de nodige privacy. Er waren vaak wel gezamenlijke woonkamers en keukens. Door naast deze bejaardentehuizen ook kleinere, afzonderlijke, bejaardenhuisjes te plaatsen, kregen ouderen de keus tussen zelfstandigheid en het gebruik maken van de ouderenvoorzieningen als kant en klare bereidde maaltijden. Deze woningen kregen ook wel de naam aanleunwoningen en bestaan tot op de dag van vandaag nog steeds.
Doordat er steeds meer opgeleid personeel was, werd de zorg beter en beter. De maatschappij nam weer een andere wending aan, waarbij ouderenzorg steeds belangrijker gevonden werd. Echter speelde hierbij de onafhankelijkheid van gezinnen een grote rol. Vaak werd de zorg van ouders en grootouders als belangrijk ervaren en wilden ze hiervoor ook (veel) geld investeren. Al was duidelijk dat de zorgbehoevende oudere niet meer paste in de levensstijl van het huidige gezinsleven.
Nederlandse vereniging van Geriaters
De oprichting van deze vereniging (1961), was nodig om een officiële erkenning te krijgen voor de klinische geriatrie. De eerste geriatrische kliniek (sanatorium Zonnestraal) was echter al opgericht in 1953. Het duurde hierna nog 30 jaar voordat geriatrie officieel erkend werd als medisch specialisme (1 januari 1983). Na deze officiële toezegging werd de ouderenzorg enorm veranderd en kwam er veel geld vrij om mensen op te leiden voor deze specifieke zorgbehoeften. De snelle verandering van zorg en hulpverlening, zorgden er o.a. voor dat er in 2004, 33 afdelingen geriatrie waren in Nederland. Dat betekende dat ongeveer 1 op de 3 ziekenhuizen een afdeling geriatrie had. Naast deze afdelingen kwamen er ook steeds meer losse instellingen die enkel in de zorgbehoefte voor ouderen wilden en konden voorzien.
Verpleeghuis
Voor de invalide ouderen werden aparte verpleeghuizen opgericht. Deze mensen pasten niet in de zelfstandige leefomgeving van een bejaardentehuis, doordat ze meer specifieke (medische) zorg nodig waren. Na de jaren 50 werden in deze tehuizen ook duidelijk onderscheid gemaakt tussen geestelijk invalide ouderen en lichamelijk invalide ouderen. Waarbij een te ernstige vorm van geestelijke invaliditeit, snel werd overgedragen naar het krankzinnigengesticht, oftewel een psychiatrische afdeling.
Verzorgingsstaat
In 1964 deed de Ziekenfondswet zijn intrede, waardoor ook mensen met een lager inkomen en kleine zelfstandigen verzekerd waren van recht op medische hulp. Kort opvolgend kwam er in 1968 de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), welke ervoor zorgde dat grote groepen mensen, met name ouderen, die niet voldoende voor zichzelf konden zorgen aanspraak konden maken op bijvoorbeeld wijkzorg of verzorgingstehuizen. Er kwamen steeds meer regels en wetten, welke ervoor zorgden dat iedereen, arm of rijk, gelijke rechten had wat betreft (medische)zorg en hulpverlening. Nederland kreeg hierdoor al snel te naam verzorgingsstaat toegeschreven.
De huidige ouderenzorg
Ouderenzorg wordt nog steeds als belangrijk gevonden en ervaren. Echter is er een stijgende lijn te zien in de bezuinigen die hierbinnen gemaakt worden. De toename van aanvragen blijft zorgen voor steeds langere wachtlijsten. Dit komt met name doordat mensen steeds ouder worden. Er zijn verschillende wetten en regels opgesteld waardoor het wonen in een verzorgingstehuis steeds duurder wordt. Veel ouderen maken daarom nu de keus om langer thuis te blijven wonen, ook wanneer dit eigenlijk niet meer gaat. Echter heeft dit niet alleen te maken met de kosten en het aantal beschikbare plaatsen, ook de emancipatie speelt hierin een belangrijke rol.
Een terugkomende trend lijkt het verzorgen van de ouderen binnen het gezin. Hierdoor ontstaan, net als voor de jaren 50 steeds meer driegeneratiegezinnen. Deze zogenaamde mantelzorgers, kiezen er steeds vaker voor de hulpbehoevende oudere bij hen thuis op te nemen, in plaats van de oudere te verzorgen in zijn eigen huis of de oudere naar een verpleeg- of verzorgingshuis te brengen. Deze keuze ligt met name aan de hoge kosten, de vele regels omtrent mantelzorgers, maar ook vaak aan de keuze van tweeverdieners binnen een gezin.