Bullshit jobs ontduiken het kapitalisme volgens Graeber
De term bullshit jobs is afkomstig van de spraakmakende antropoloog David Graeber. Het is werk dat eigenlijk nergens voor nodig is en waarvan het bestaan ervan indruist tegen de principes van het kapitalisme. Hij introduceerde het in 2013 in een artikel in Strike! magazine. Sindsdien heeft het tot een behoorlijk aantal discussies geleid op de opiniepagina's van verschillende kranten in binnen- en buitenland. Maar wat bedoelde Graeber met deze term en waarom raakt het zo'n gevoelige snaar?
Het argument van Graeber
David Graeber introduceerde de term bullshit jobs aan de hand van een voorspelling van John Maynard Keynes. Volgens hem zou tegen het eind van de twintigste eeuw de technologie zover gevorderd zijn dat meer dan een 15-urige werkweek niet nodig was om in al onze materiële behoeftes te voorzien. Keynes lijkt de plank flink misgeslagen te hebben. In het ene land wordt gemiddeld genomen wat minder gewerkt dan in het andere, maar in geen ervan is een gemiddelde werkweek van 15 uur gerealiseerd. De economische vraag naar goederen en diensten is nog steeds groot genoeg om een werkweek van, zeg, 40 uur nodig te maken. 
Keynes had toch gelijk
Ietwat verrassend stelt Graeber echter dat Keynes toch gelijk had; alles wat we nodig hebben wordt wel degelijk in ongeveer 15 uur per week gemaakt. Uiteraard gaat het hier niet zozeer om het getal 15 zelf, maar om het feit dat we een aanzienlijk aantal minder uren zouden kunnen werken zonder dat de productie er onder lijdt. Graeber ontkent dus dat de economische vraag zo groot is dat we daarvoor een volle week aan de bak moeten. Als hij gelijk heeft dan is de prangende vraag wat we in 's hemelsnaam in al die andere uren aan het doen zijn.
Waarom er bullshit jobs bestaan
Graeber schuwt de eenvoud niet en komt met de meest voor de hand liggende, maar desondanks wat ongemakkelijke, conclusie; de overige tijd werken we aan zinloze zaken, zaken dus, die met de reële economie van diensten en goederen zo goed als niets te maken hebben. Dat overbodige werk voorziet hij van het label
bullshit jobs. Sommige banen zijn volgens hem volledig bullshit, andere banen zijn dat maar voor een deel. Maar gemiddeld genomen wordt er in een werkweek van ongeveer 40 uur zo'n 25 uur besteed aan overbodige zaken. Aldus Graeber. Deze bullshit jobs zouden vooral te vinden zijn in sectoren van het management, de administratie, de verkoop (marketing en communicatie) en dergelijke. Er worden volgens Graeber zelfs hele industrieën opgetakeld die met de reële economie nauwelijks meer iets te maken hebben. Hij wijst hier vooral naar de financiële dienstverlening en de tele-marketing. Het meer concrete werk (huishouden, schoonmaken, productiewerk, landbouw, enzovoort) dat aan het begin van de twintigste eeuw nog zo'n driekwart van de mensen aan het werk hield, doet dat tegenwoordig nog maar voor een kwart. Een groot deel van de resterende werkuren is naar Graeber's mening niet meer dan tijdvulling.
Het kapitalisme is in wezen strijdig met het bestaan van bullshit jobs
Volgens Graeber kan het kapitalisme niet verklaren waarom de bullshit jobs gecreëerd worden. Daar gelden immers de wetten van efficiëntie en winst. Bullshit jobs zijn niet productief en passen niet in dat kader. Ze zouden nog voor kunnen komen in socialistische of communistische regimes want daar wint de bureaucratie het wel vaker van de efficiëntie. Maar zulke regimes bestaan eigenlijk nergens meer. In een puur kapitalistische economie kunnen bullshit jobs niet bestaan, althans niet voor langere tijd. Graeber's eenvoudige constatering is dan ook dat voor bullshit jobs dus de wetten van de kapitalistische economie niet gelden. Voor productiewerk zouden ze daarentegen wel gelden. De gevolgen daarvan zijn alom merkbaar. Nogal wat bedrijven reduceren de kosten voor productiewerk rücksichtslos en deinzen niet terug voor massa-ontslagen als dat de efficiëntie kan verhogen. Maar zij die een bullshit job hebben, ontsnappen nogal eens aan zulke maatregelen. Sterker nog, veel van de banen die voorheen aan productieve zaken werd besteed, worden omgezet in bullshit banen. De mensen in die banen zijn volgens Graeber bezig met "organising or attending motivational seminars, updating their Facebook profiles or downloading TV box-sets." Dit is uiteraard maar een pars pro toto. De hele sector van bullshit jobs omvat nog talloze andere activiteiten zoals vergaderen en plannen maken. Maar wat ook de aard van de activiteiten, zinvol zijn ze niet.
Werkgelegenheid volgt niet altijd de wetten van het kapitalisme
Maar, nogmaals, waarom ontsnappen de mensen met een bullshit job aan de wetten van een kapitalistische economie? Volgens Graeber moet het antwoord niet in die wetten zelf gezocht worden, maar in de sfeer van de politiek en de moraal. De heersende machten, alweer volgens Graeber, hebben ontdekt dat een bevolking met veel vrije tijd om handen ontwrichtend kan werken. Mensen gaan leuke dingen doen en vergeten de plicht tot werken. Hij verwijst hierbij expliciet naar de vele onrusten van de jaren zestig toen het arbeidsethos aan een neergang bezig was en begrippen als
homo ludens - overigens niet door Graeber genoemd - naar voren kwamen. Het aloude idee dat werken op zich moreel goed is, heeft echter de jaren zestig overleefd. De oude moraal is weer terug; zij die niet werken, verdienen het ook niet om een goed leven te hebben. De bezwering van de gevaren die een grote hoeveelheid vrije tijd met zich meebrengt en het vigerende arbeidsethos zouden de ware reden zijn voor het creëren van veel zinloos werk. Werken disciplineert de mens en de heersende machten hebben niets liever dan gedisciplineerde mensen die overdag aan de bak gaan en s'avonds voor de buis zitten. Dat is volgens Graeber de morele dynamiek achter de creatie van bullshit jobs. Het heeft met economische wetmatigheden niets te maken. Het is er zelfs strijdig mee.
Bregman's bevindingen
In Nederland heeft met name Rutger Bregman aandacht gevraagd voor Graeber's bullshit jobs. In Bregman's opvatting is een bullshit job een baan waarvan de mensen zélf zeggen dat het overbodig is. In een artikel in
De Correspondent reflecteert hij op reacties die hij kreeg op zijn eerdere uitingen over werk dat eigenlijk geen zin heeft. Tot zijn grote verbazing leidde het tot wat hij een "kleine biechtindustrie" noemde. Nogal wat mensen gaven toe dat een groot deel van hun werk eigenlijk overbodig is. Het zou Graeber zeker niet verbaasd hebben dat veel van die reacties kwamen van mensen die werken in de door hem genoemde sectoren (financieel, administratief, management, enzovoort).
Bregman haalt ter staving van zijn opvattingen een Amerikaanse studie aan waarin 12.000 kenniswerkers zich konden uitspreken over hun werkbeleving. Daaruit zou blijken dat ongeveer de helft van de respondenten geen zingeving aan zijn of haar werk ontleent. Uit een andere studie, eveneens aangehaald door Bregman, zou blijken dat slechts 13 procent van alle werknemers wereldwijd zich volledig kan vinden in de missie en de doelstellingen van het bedrijf waarvoor ze werken. Zo'n 60 procent is
niet-geëngageerd en de rest, toch bijna 30 procent, zou zelfs ronduit ongelukkig zijn met hun werk. Volgens Bregman is Graeber's prikkelende stelling dus niet eens zo ver van de werkelijkheid verwijderd, althans niet volgens de ondervraagde werkers zelf.
Conclusie
Het artikel van Graeber was uiteraard bedoeld om de discussie over economie en de rol van het werk daarin weer op te rakelen. Dat is hem in elk geval gelukt. Talloze voor- en tegenstanders zijn inmiddels opgestaan. De tegenstanders van Graeber richten zich daarbij vooral op de rol van het werk in een mensenleven. Ze benadrukken daarbij vaak ook het belang van reguliere werk voor het geluk van mensen zelf. Veel tegenstanders waarderen het arbeidsethos dus positiever dan Graeber dat doet. Het is volgens veel van de tegenstanders ook niet zo dat in de overige 25 uur helemaal niets van waarde wordt gecreëerd. Wat precies het effect is van de managementbanen en dergelijk moge zijn en hoe lastig het ook is ze in reële economische grootheden uit te drukken, het hoeft nog niet te betekenen dat er helemaal geen effect is. Een soortgelijk argument geldt zeker ook voor de financiële sector.
Maar hoe het eindoordeel over het artikel van Graeber ook moge luiden, hij heeft wel het idee dat werken automatisch goed en zinvol is ter discussie gesteld. Zowel Graeber als Bregman, en ongetwijfeld vele anderen, vinden dat de automatische gelijkstelling van het begrip
werk met
zinvol werk niet meer vanzelfsprekend is. Met name de politici in hun strijd tegen de werkeloosheid worden door hen uitgenodigd tot een nadere reflectie op het alomtegenwoordig streven naar volledige werkgelegenheid.