Begijnen vroom en kuis
Begijnen zijn weduwen of nooit gehuwde vrouwen die door hun leefwijze lijken op kloosterlingen maar nooit een kloostergelofte hebben afgelegd. Zij hebben wel een gelofte van kuisheid afgelegd. Het grote aantal begijnen in bepaalde perioden zou te maken kunnen hebben met een tekort aan huwbare mannen vanwege de vele oorlogen. Begijnen leefden eeuwen lang in groepen in een speciale huisvesting de zogenaamde begijnhofjes die meestal bestonden uit kleine rijtjeshuizen. Een aantal van die hofjes bestaat nog steeds waarbij de huisjes een andere woonbestemming hebben gekregen.
Heilige Begga als patroonheilige
De patroonheilige van de begijnen is de Heilige Begga waar de naam begijn van afgeleid zou kunnen zijn. Begga is een Heilige van de Rooms-katholieke Kerk en is geboren in 620 als dochter van Pepijn van Landen en Ida van Nijvel. Begga kreeg verschillende kinderen waar onder Pepijn van Herstal. De Heilige Begga maakte na de dood van haar man een pelgrimstocht naar Rome en beloofde daar om een klooster en kerk te stichten. Bij terugkeer stichtte zij inderdaad een kerk ter ere van de Maagd Maria en een vrouwenklooster in Andenne sur Meuse dat bestemd was voor de nonnen uit Nijvel. Begga werd in dat klooster de eerste abdis en stierf er naar alle waarschijnlijkheid op 17 december 693.
Gebeden prevelen
Hoewel Begga wordt beschouwd als de patrones van de begijnen kan zij niet rechtstreeks met de begijnen te maken hebben gehad omdat die pas eeuwen na haar dood ontstonden. Wellicht mede daarom houden andere bronnen het er op dat de naam begijn niet van de Heilige Begga afkomstig is maar afgeleid is van de kleur van de kleding van de begijnen die vaak beige was. Weer een andere visie is dat de naam begijn een zeker verband heeft met het Franse woord bègue dat stamelen betekent en dat zou duiden op het voortdurend gebeden prevelen door de begijnen.
Reclusen als voorgangers
Als een soort voorgangers van de begijnen kunnen de reclusen worden aangemerkt. Reclusen lieten zich levenslang opsluiten in een cel met als enige doelen boetedoening en gebed. Het verschijnsel reclusen komt al voor vanaf de zesde eeuw maar vanaf de tiende eeuw waren het vooral vrouwen. De cellen of kluizen waar de reclusen zich in lieten opsluiten werden meestal tegen een kerk aangebouwd maar ook wel tegen stadsmuren. De deur van zo’n cel werd dichtgemetseld of verzegeld en er was slechts een klein luik aangebracht om voedsel door aan te reiken. Soms gaf dat luik ook gelegenheid om kerkdiensten doorheen te kunnen volgen.
Opkomst en huisvesting vroom en kuis levende begijnen
In de twaalfde eeuw werden beleving van boete en armoede gepreekt onder meer door Sint-Norbertus en later Sint-Franciscus van Assisi. Een gevolg daarvan was dat steeds meer vrouwen zich in kleine groepen teruggetrokken van de wereld en in armoede een vroom en kuis leven gingen leiden. Die groepen ontstonden in geheel West-Europa van Scandinavië tot Spanje. Deze vrome vrouwen kregen de naam van begijnen. In de dertiende eeuw kwamen er steeds meer van die groepen en werden door vooraanstaande vrouwen woonverblijven gesticht. Zo stichtten de gravinnen Johanna en Margaretha van Vlaanderen begijnhoven in Gent (1234), Valenciennes (1239), Kortrijk (1242), Rijsel (1244-45) en Douai (1245).
Te kort aan mannen
Volgens de historicus Henri Pirenne (1862-1935) zou het succes van de begijnenbeweging te maken hebben gehad met het vrouwenoverschot dat ontstond door oorlogen waarbij veel mannen om het leven kwamen. Vrouwen waren genoodzaakt om zich te verenigen en hulp te vragen aan rijke weldoeners. Het alternatief voor die vrouwen was om in te treden in een klooster maar door het grote aanbod werden vele aanvragen tot toetreding geweigerd of stelden de kloosters zulke hoge eisen dat de vrouwen er niet voor in aanmerking kwamen.
Nog bestaande begijnhoven
Van de vele begijnhoven die ooit gesticht zijn is er nog een aantal over met als bekendste de begijnhoven in Amsterdam, Breda, Brugge, Delft, Gent, Haarlem, Hasselt, Leuven, Lier, en Tongeren.