De Afscheiding (1834)
De Franse Revolutie en de ideeën van de Verlichting hebben beide grote invloed gehad op het theologische klimaat. Leerde de Revolutie "geen God en geen meester", de Verlichting had een ereplaats ingeruimd voor de menselijke rede. Ook in de kerk in Nederland werkte dat door. Toen koning Willem I in 1816 de Nederlandse Gereformeerde Kerk naar Engels model wilde omvormen, nam de aanwezige onrust alleen maar toe. Dit mondde uit in de Afscheiding onder ds. Hendrik de Cock, predikant in Ulrum.
Het Algemeen Reglement
Koning Willem I, die als Oranje-prins tijdens de Franse overheersing lange tijd in Engeland had vertoefd, wilde in Nederland de Gereformeerde Kerk naar Engels model omvormen tot staatskerk. Dat betekende nog al wat. Vanouds werd in de kerk de
Dordtse Kerkorde (DKO) gehanteerd. Deze kerkorde was opgesteld tijdens de Synode van Dordrecht (1618-1619). Hierin werd het kerkelijk leven geregeld. Te denken valt aan het beroepingwerk van predikanten, de verkiezing van ambtsdragers, het handhaven van de kerkelijke tucht, de inrichting van de eredienst, de behartiging van de stoffelijke belangen etc. De Gereformeerde Kerk werd vanuit het plaatselijke grondvlak bestuurd. De kerkenraadsleden werden gekozen door de lidmaten. Vanuit de kerkenraad werden leden afgevaardigd naar de classisale vergaderingen. De classes op hun beurt vaardigden leden af naar de Provinciale Synode(n) en de Generale Synode. In 1816 stelde een hoge ambtenaar, de heer
Janssen, op verzoek van de koning het
Algemeen Reglement op. Dit moest de Dordtse Kerkorde vervangen. In dit Reglement werd de Gereformeerde Kerk tot Staatskerk omgevormd. Dit betekende dat de personen die zitting kregen in de meerdere vergaderingen (Synoden en Classes) van de Kerk voortaan benoemd werden door de Staat. Om alles gladjes te kunnen laten verlopen werd er zelfs een Ministerie van Eredienst gevormd! Over de officiële leer van de Gereformeerde Kerk werd geen uitspraak gedaan, hoewel daar van verschillende kanten op aangedrongen werd. In het licht bezien van de leringen die gebaseerd waren op het Deïsme (theologie van de Verlichting), was dit verzoek begrijpelijk, want in wezen betekende dat leervrijheid. Ook werden de kerken verplicht gesteld tijdens de erediensten liederen te zingen uit de bundel met
Evangelische Gezangen, die kort daarvoor het licht had gezien. Al deze zaken, van bovenaf opgelegd, zorgden er voor dat de reeds aanwezige onrust alleen maar toenam.
Tevens werd bepaald dat de Gereformeerde Kerk vaanf dat moment
Nederlandse Hervormde Kerk zou heten.
De aanleiding tot de Afscheiding
Dominee
Hendrik de Cock heeft de twijfelachtige eer de "vader van de Afscheiding" te worden genoemd. Hij stond in Ulrum, zijn derde gemeente, toen hij voor het eerst echt in aanraking kwam met de geschriften van o.a.
Calvijn. Voor een predikant met een universitaire opleiding lijkt het heel vreemd om pas na zoveel jaren studie en gemeente-predikant zijn in aanraking te komen met de uitspraken van de grote reformator van Genève. Dit toont echter wel hoe het gesteld was met de inhoud van de theologische opleiding. Door de bestudering van Calvijn kwam er een ommekeer in het leven van ds. De Cock. Deze verandering weerspiegelde zich in de inhoud van zijn preken. Dat zijn veranderde manier van preken aansloeg, bleek al snel. Zijn kerkje werd al gauw te klein. Van heinde en ver kwamen 's zondags mensen naar hem luisteren. Het is te begrijpen dat predikanten uit de omgeving die ontwikkeling met lede ogen aanzagen; veel leden van hun gemeente gingen de deur van hun eigen kerk voorbij om naar
Ulrum te gaan. De vraag van De Cocks kerkenraad aan het classicaal bestuur om de kerk te mogen vergroten, werd negatief beantwoord; een dominee blijft over het algemeen maar enkele jaren en na een eventueel vertrek van ds. De Cock zou de kerk weer te groot zijn. Dit was althans het argument.
Moeilijkheden konden niet uitblijven. Dominee
De Cock ging er toe over om kinderen uit andere gemeenten, op verzoek van de ouders, te dopen. Die ouders hadden er moeite mee om op één van de doopvragen met "ja" te antwoorden in hun eigen gemeente. Het betrof de doopvraag of de ouders hun gedoopte kinderen wilden opvoeden in de leer van de kerk alhier en daarin te onderwijzen en te doen onderwijzen. Het probleem van die ouders zat in het woordje "alhier". Want, zeiden ze, we gaan juist naar ds. De Cock omdat we het met de prediking "alhier" niet eens zijn.
Nu behoefde dat dopen van kinderen uit andere gemeenten niet zo'n probleem te zijn. Meestal moet er door de ouders, gesteund door de kerkenraad van de gemeente van hun voorkeur, een verzoek ingediend worden bij de gemeente waar ze lid zijn; de toestemming wordt dan meestentijds wel geregeld. Vervelender wordt het als de kerkenraad van de eigen gemeente een dergelijk verzoek niet honoreert. Dat gebeurde nogal eens met de verzoeken die vanuit Ulrum kwamen. Het is niet denkbeeldig dat een zekere "broodnijd" aan die weigeringen ten grondslag lag. Vervolgens wilde ds. De Cock deze mensen niet in de kou laten staan en doopte toch hun kinderen. Dit, en het feit dat hij een brochure het licht deed zien, gericht tegen de Evangelische gezangen, gaf grote problemen. Nu was de taal die
De Cock in de genoemde brochure bezigde niet al te vleiend voor zijn collega's. Zo noemde hij enkele predikanten die hadden meegewerkt aan de totstandkoming van de gezangenbundel "wolven die de schaapskooi Christi aantasten". Veel gezangen achtte hij geschikt om, zoals hij zei "mensen al zingend van hun geloof af te helpen".
Ook zijn afwijzende houding tegenover de zogenaamde
proponentsgelofte, die hij veel te weinig op de gereformeerde leer betrokken achtte, bracht hem hoon en spot van zijn medebroeders in het ambt. Ondanks dat bleef hij volharden in zijn opvattingen.
In 1833 moest hij zich verantwoorden voor de classis. Toen hij niet toegaf, werd hij geschorst voor een periode van twee jaar. Kort daarna werd hij door het provinciaal kerkbestuur afgezet na de publicatie van een tweede brochure tegen de Evangelische gezangen. Hij beriep zich op de Synode en kreeg een half jaar de tijd om zich te bedenken en zijn brochures te herroepen. Tijdens die periode kreeg hij bezoek van ds.
Scholte uit Doeveren. Dit gesprek was het duwtje in de rug.
De Afscheiding
De Cock maakte zich los van de Nederlandse Hervormde Kerk. Op
13 oktober 1834 tekende zijn kerkenraad de "Acte van Afscheiding of wederkeering"'. Afscheiding van de synodale hervormde of liberale kerk en wederkering tot de "grond onzer vaderen". Aanvankelijk leek de
Afscheiding een kort leven beschoren. Slechts enkele predikanten en oefenaren van
conventikels (voorgangers zonder theologische studie) volgden
De Cock. Naast ds. Scholte waren het de volgende predikanten:
Gezelle Meerburg, Van Raalte, Brummelkamp en Van Velzen.
De Code Pénal
De samenkomsten van de Afgescheidenen werden door de regering verboden. Dat was niet conform de Grondwet. De artikelen 190, 191, 193 en 196 spreken een duidelijke taal.
Art. 190: De volkomen vrijheid van godsdienstige begrippen wordt aan elk gewaarborgd.
Art. 191: Aan alle godsdienstige gezindheden in het koninkrijk bestaande, wordt gelijke bescherming verleend.
Art. 193: Geen openbare oefening van godsdienst kan worden belemmerd, dan in het geval die de openbare orde of veiligheid zou verstoren.
Art.196: De koning zorgt dat geen godsdienstoefening gestoord wordt in de vrijheid van uitoefening die de grondwet waarborgt. Hij zorgt tevens dat alle godsdienstige gezindheden zich houden binnen de palen van gehoorzaamheid aan de wetten van de staat.
Om het verbod op samenkomsten kracht bij te zetten werd het leger ingeschakeld. Soldaten werden bij voorkeur bij Afgescheidenen ingekwartierd. Bij overtreding van het verbod werden goederen verbeurd verklaard, boetes werden opgelegd en gevangenisstraffen waren geen uitzondering. Ook ds. De Cock bracht enkele maanden in de gevangenis door.
Om de Afgescheidenen toch te kunnen vervolgen, gebruikte men het Lijfstraffelijk Wetboek. Dat was de zogenaamde Code Pénal, een wet uit de tijd van de Franse overheersing die nog steeds van kracht was, ook nadat we reeds lang van de Fransen bevrijd waren. Het ging met name om de artikelen 291 en 292 uit de
Code Pénal. Pas na de troonsbestijging van Koning Willem II in 1840 werden de vervolgingen van de Afgescheidenen afgeschaft.
Art. 291: Geen enkel genootschap (of gezelschap) van meer dan twintig personen, met oogmerk om dagelijks of op zekere bepaalde dagen bijeen te komen, ten einde zich met voorwerpen van godsdienst, letterkunde, staatskunde of andere zaken bezig te houden, zal opgericht mogen worden, dan met toestemming van de hoge regering, en onder zodanige voorwaarden, als het openbaar gezag zal goedvinden het gezelschap op te leggen.
Onder het getal van personen, bij dit artikel uitgedrukt, zullen niet begrepen zijn, die hun woonstede hebben in het huis, waar het gezelschap bijeenkomt.
Art. 292: Elk genootschap van bovenvermelde aard, dat zonder daartoe verleende macht opgericht zal zijn, of na dezelve bekomen te hebben, de daarbij opgelegde voorwaarden gebroken zal hebben, zal ontbonden worden.
De hoofden, bestuurders, bewindvoerders van dat genootschap zullen bovendien met een geldboete van zestien tot tweehonderd franken gestraft worden.
Verzoeken tot erkenning
Als de Afgescheidenen bij de overheid erkenning vroegen een nieuw gestichte godsdienstige vereniging te zijn, dan zouden zij hun samenkomsten ongestoord mogen houden. Dit hield wel in dat zij toegaven niet de voortzetting van de (voormalige) Gereformeerde Kerk te zijn, maar een geheel nieuw verband te vormen. Dit nu was tegen het gevoelen van o.a. ds. De Cock. Hij zag zichzelf en zijn gemeente staan in de traditie van de vaderlandse kerk en maakte er als zodanig aanspraak op de wettige voortzetting te zijn van de kerk van vóór de reglementsinvoering van 1816.
Om als nieuw kerkverband te kunnen worden beschouwd moesten te Afgescheidenen voldoen aan vier voorwaarden:
- Geen aanspraak maken op kerkelijke bezittingen
- Men moest toegeven geen kerk te zijn, doch een vereniging
- De salarissen van predikanten en kosters werden niet door de staat betaald
- Men mocht niet de naam "gereformeerd" dragen
De Afgescheidenen dachten hier verschillen over.
Ds. Scholte vroeg in 1838 erkenning aan. Hij gaf niet zo veel om de naam "gereformeerd". Van huis uit was hij hersteld-Luthers en had zodoende een heel andere visie op de kerk dan De Cock.
Sneeuwbaleffect
Aanvankelijk werd de
Afscheiding gezien als een storm in een glas water, veroorzaakt door enkele dweepzieke, jonge, onbezonnen en onervaren predikanten. Het tegendeel bleek waar te zijn. Aan het eind van 1835 waren er in heel het land al tachtig afgescheiden gemeenten, een jaar later al honderachtendertig. Velen hadden voordat de Afscheiding een feit was al het gevoel dat er voor hen en de oude gereformeerde opvattingen geen plaats meer was in de vaderlandse kerk. De band die zij met de kerk hadden, was al heel los. Reeds decennialang had men zich teruggetrokken in
conventikels (gezelschappen) waar oefenaars een stichtelijk woord spraken en men onderling sprak over God grote daden in hun persoonlijk leven.
Het is niet denkbeeldig dat de vervolgingen juist zo zwaar werden omdat de overheid een dergelijke explosie van losmaking van de Nederlandse Hervormde Kerk niet verwacht had en dat met zwaar geschut probeerde in te dammen.
Veel Afgescheidenen gingen vanaf 1846 emigreren naar de Verenigde Staten. Niet alleen vanwege de landbouwcrisis, maar meer om de vervolgingen te ontlopen.
Ds. Van Raalte stichtte in de staat Michigan de nederzetting Holland. Tot op dit ogenblik staat daar de monumentale
"Van Raaltekerk", Ook dominee Scholte vertrok naar Amerika. In Zuid-Afrika kwam een afzonderlijke kerk tot stand, de
"Dopperkerk". De emigratie naar de V.S. wordt heel boeiend beschreven in de trilogie van J.P. Risseeuw, getiteld "Landverhuizers".
In 1854 nam men de predikantenopleiding ter hand. De Theologische School werd gevestigd in
Kampen, na een poosje gehuisvest te zijn in een boerdeirijtje "Het huis op de berg" in Ruinerwold.
Alle kerken van gereformeerde signatuur die ons land rijk is, hebben hun wortels in de Afscheiding. Het was niet bij enkele gemeenten gebleven.