Wonen: wat zegt u?
Wanneer we nadenken over wonen en de betekenissen van wonen in onze samenleving, komen we tot de vaststelling dat wonen als iets evident aanzien wordt. Iedereen woont wel op één of andere manier. Dat een vraag als : "Woont U ?", bijna nooit gesteld wordt, is waarschijnlijk niet toevallig.
Ik woon, dus ik ben
Dat een mens ergens woont, eet, slaapt, wast, zijn huis en thuis heeft, is blijkbaar zo vanzelfsprekend dat die vraag zelfs niet (kan ?) gesteld worden. Aan wonen kan je je in onze samenleving niet onttrekken : je kunt niet niet wonen. Door dit evident karakter krijgt 'wonen' een bijna existentiele dimensie, die refereert naar betekenissen in de zin van maatschappelijk bestaan, erbij horen. "Ik woon, dus ik ben. Of omgekeerd."
Velen hebben zich reeds over het begrip 'wonen' gebogen. Heidegger spreekt van de fundamentele eigenschap die het menselijk bestaan bepaalt. Anderen, zoals Vander Kerken, vertrekken vanuit de relatie die er bestaat tussen de mens en zijn woning. Men herleidt het wonen tot het huis waarin de mens verblijft. Het blijkt dus dat iedereen zo zijn mening heeft over wonen en er een eigen persoonlijke betekenis aan geeft.
- Voor de modale burger zou het vooral bescherming, afbakening van het eigen bezit, ontmoetingsruimte, eet- en slaapgelegenheid betekenen.
- Voor de leden van de eerder 'hogere' socio-economische klasse zou het een symboolfunctie hebben : een uitdrukken van de eigen persoonlijkheid en creativiteit, maar vooral het etaleren van de gekregen kansen en de verworven rijkdom.
- Bij de sociaal zwakkere groepen van de samenleving, heeft het hebben van een woning vooral een utilitaire functie: het bevredigen van de fundamentele behoeften, het hebben van een domicilie, het bezitten van een privé-ruimte waar niemand zich mee moet bemoeien.
Wonen is leven
Wonen is de manier waarop mensen leven, het uitzetten van een persoonlijk levenspatroon. Wonen is leven, is mens-zijn, zichzelf zijn. Maar wonen is meer dan louter het hebben van een huis. Mensen wonen ook zonder huizen, zelfs als het woord huis in zijn ruimste betekenis wordt genomen en men het bv. ook betrekt op de takkenhut of nomadentent. Het huis, de woning, kan niet beschreven worden zonder te verwijzen naar een manier van wonen, terwijl wonen niet direct en noodzakelijk tot huis of woning leidt.
Wonen en het denken over wonen is historisch gedetermineerd. Naargelang de opvattingen die een samenleving over zichzelf opbouwt, krijgt wonen een andere vorm. De taal als communicatieve vaardigheid speelt hierin een belangrijke rol. De mens zou dan ook in de eerste plaats wonen door de taal. Het is de taal die zorgt dat men zich kan uitdrukken over wonen en wonen vorm kan geven. Het is zo dat wanneer mensen via de taal een naam geven aan bv. een berg, zo een groep van ingewijden ontstaat. Ook al hebben sommigen van deze groep deze berg nog nooit gezien. Het scheppen en het beleven van die structuur, die steeds een ruimtelijke dimensie heeft, geven wij de naam
wonen.
Wonen is groepsgebonden
Het zich ergens vestigen is op zich niet plaatsgebonden, maar vooral groepsgebonden. Een voorbeeld daarvan zijn de
Achilpa, een Australische nomadenstam. Voor hun is het wonen niet een vast geografisch punt, maar een tak van een rubberboom, de Kauwa-Auwa. Die wordt telkens opnieuw, bij het verhuizen van de stam, neergeplant binnen de grenzen van het territorium waarin men zich bevindt. Het nomadenkamp kan dan maar worden opgericht nadat de Kauwa-Auwa feestelijk is opgericht.
Hieruit leren we dat het creëren van een woonruimte twee belangrijke eigenschappen vertoont. Ten eerste is elke woonruimte voor de betrokken groep zelf universeel, hun centrum van de wereld, de enige werkelijkheid. Ten tweede de periferie : wat niet tot dat centrum behoort, bezit maar werkelijkheidsgraad als het refereert naar dat centrum. Zo ontstaat een breuk tussen de eigen woonkring, het eigen landschap en het andere, het vreemde, het niet door de eigen kring bewoonde of bewoonbare. De woning is dan de concrete wijze waarop een individu of kleinere groep zijn plaats in het geheel gestalte geeft, het geheel opnemend op zijn eigen manier.
Het bouwen van een woning betekent op zijn beurt het zich inschrijven in een groep. Het is pas te verklaren binnen de akt van het wonen. Het bouwen begint met het ontstaan van een pad in het woud, het op elkaar stapelen van stenen in de woestijn, het afschermen van een schuilplaats voor de woeste natuurkrachten. De directe functionele reden van het bouwen, zoals ook dieren die kennen wanneer zijn hun schuilplaats bouwen, is binnen de menselijke context niet los te maken van een zingeving, een symboolwaarde.
Bouwen is dan louter de techniek om de woonvorm, waardoor de mens zijn bestaan zin geeft, leefbaar te maken. Een thuis vormen binnen dit huis, zorgt dan voor de zingeving binnen ons bestaan.
Wonen is een thuis hebben
Wat zorgt er nu voor dat een huis een thuis wordt ?
De omschreven ruimte wordt pas huiselijk wanneer de mens haar, door zijn aanwezigheid, een objectieve ontvankelijkheid verleent voor zijn eigen bestaan. Dit doet hij door haar een eigen vorm te geven. Deze vorm is een weerspiegeling van de innerlijkheid, de persoonlijkheid van de mens. Op die manier is het huis herkenbaar en wordt het werkelijk iets van zijn bewoner. Hij voelt zich thuis in zijn huis omdat hij zichzelf erin herkent, hij is
bij-zichzelf. Binnen zijn eigen huis, heeft de mens zich een eigen wereld gemaakt. Van daaruit kan hij in een andere wereld treden, het huis wordt een toegang tot de buitenwereld. Maar de mogelijkheid blijft bestaan om na vele omzwervingen in het huis terug te keren. Dit om bescherming te zoeken, krachten op te doen of om zich van de buitenwereld af te schermen.
De mens is steeds op zoek naar de vrijheid om ongestoord zichzelf te zijn. De mens kan pas tot vrijheidsbewustzijn en tot bevrijding komen, als hij zich een vrijheidsterrein kan scheppen waarin hij zichzelf kan zijn. De mens zal vanuit zijn huis wel blijven uitzien naar de buitenwereld. Deze dient immers om zijn identiteit te bevestigen. De dingen van het huis die hij er zelf heeft ingezet zullen hem uitnodigen dingen te doen of niet.
Hier gaat het vooral over de 'gewoonte', het niet verplicht zijn voortdurend keuzes te moeten maken. De zetel nodigt uit om te rusten, het vuur is er om te verwarmen, de lamp om licht te geven, en deze bieden zich reeds aan voordat aan een keuze gedacht wordt. Dit geeft dan de vrijheid om zelf te beslissen wat men doet met de eigen gekozen spullen. De vrijheid wordt hiermee een werkelijke vrijheid en valt des te meer op wanneer men zich bevindt in een vreemd huis. Zelfs in het meest gastvrije huis, kan men er niet doen alsof men thuis is.